Overwegingen
1. Eiseres is een schietvereniging. Zij is lid van de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden (NBFS) en aangesloten bij en gecertificeerd door de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA). Aan haar is een verenigingsverlof verleend tot het voorhanden hebben van zes kogelgeweren en zes hagelgeweren. Na een controle bij de beheerder van de verenigingswapens heeft de korpschef bij het primaire besluit het verlof voor de hagelgeweren ingetrokken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking van het verlof gehandhaafd. Volgens verweerder zijn de hagelgeweren niet toegestaan bij de schietsportdisciplines die bij eiseres worden beoefend. Dat is bepaald door de KNSA en de NBFS. Eiseres heeft daarom volgens verweerder geen redelijk belang in de zin van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie (Wwm) bij een verlof tot het voorhanden hebben van hagelgeweren. Het verlof is ingetrokken omdat eiseres in de visie van verweerder niet meer voldoet aan de vereisten voor verlening van het verlof (artikel 7, tweede lid, van de Wwm).
2. Eiseres voert primair aan dat zij wel een redelijk belang heeft bij het verlof tot het voorhanden hebben van de hagelgeweren. De eis dat enkel met door de KNSA goedgekeurde wapens mag worden geschoten, gaat de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten. Bovendien leidt dit ertoe dat de publiekrechtelijke taak van de korpschef tot het houden van toezicht op de verlenging van wapenverloven zonder wettelijke grondslag in feite wordt uitgeoefend door de KNSA, een privaatrechtelijke rechtspersoon. Eiseres wijst ter ondersteuning van haar betoog naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2080). 3. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwm kunnen de in deze wet genoemde verloven worden ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor verlening daarvan. In artikel 28, tweede lid van die wet is, voor zover hier van belang, bepaald dat een verlof wordt verleend indien een redelijk belang de verlening van het verlof vordert.
4. In de onderdelen B 2 tot en met B 6 van de Circulaire Wapens en Munitie 2013 (de Circulaire) is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden sprake is van een ‘redelijk belang’ als bedoeld in artikel 28 van de Wwm. In paragraaf B 2.2.1 is opgenomen dat het verenigingsverlof slechts kan worden verleend voor wapens die zijn toegelaten bij de erkende tak of takken van schietsport die blijkens verklaring van het bestuur van de vereniging op het aanvraagformulier, in het verband van de vereniging worden beoefend. Op grond van paragraaf B 2.6 worden als erkende tak van schietsport uitsluitend aangemerkt de door de KNSA gereglementeerde of erkende schietsportdisciplines.
5. De rechtbank stelt voorop dat het criterium van het redelijk belang verweerder een grote speelruimte toekent. Een verlof als bedoeld in artikel 28 van de Wwm vormt een uitzondering op het algemene verbod tot het voorhanden hebben van vuurwapens. Daarom zal niet snel worden aangenomen dat een redelijk belang vordert dat een particulier een pistool of revolver voorhanden heeft. Serieuze beoefening van de schietsport kan echter wel een redelijk belang opleveren (Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nrs. 1-3, blz. 34 en 35).
6. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1455) overweegt de rechtbank dat verweerder niet aan de intrekking ten grondslag mocht leggen dat het redelijk belang van eiseres bij het voorhanden hebben van wapens en munitie is vervallen, enkel omdat zij, nu niet toegestane wapens worden gebruikt, niet in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport zal beoefenen. Gelijk eiseres heeft betoogd, heeft de Afdeling in die uitspraak geoordeeld dat het in de Circulaire ter invulling van het in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm gestelde criterium van ‘een redelijk belang’ gestelde vereiste om als sportschutter in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport te beoefenen, de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten gaat. Gelet hierop komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (motiveringsbeginsel) voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. 7. De rechtbank zal vervolgens bezien of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, dat wil zeggen: of er redenen zijn om ondanks dat het besluit wordt vernietigd, toch te oordelen dat de intrekking van het wapenverlof gehandhaafd blijft.
8. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daartoe is het volgende van belang.
9. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat geen redelijk belang bestaat om wapens voorhanden te hebben die bij het gebruik zoals door de aanvrager van het verlof beoogd een risico voor de veiligheid opleveren. In de heropeningsbrief van 15 juli 2015 heeft de rechtbank partijen verzocht te reageren op dit standpunt van verweerder, en wel in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015 (hiervoor aangehaald). In die uitspraak heeft de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat zij van oordeel was dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat het gebruik van een dubbelloops hagelgeweer een risico voor de veiligheid oplevert en dus in redelijkheid het standpunt mocht innemen dat het redelijk belang, zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm, was vervallen.
10. Volgens verweerder is het gebruik van hagelgeweren bij schutterij-evenementen ongewenst omdat dit gevaar voor de omgeving en publiek oplevert. Daarbij heeft hij erop gewezen dat basculerende hagelgeweren zoals de geweren waarvan het verlof is ingetrokken, bij het ontladen en herladen steeds van het affuit moeten worden gehaald en open worden geknikt. Dat brengt het risico met zich dat wanneer het geweer een nabrander heeft of eerst hapert en vervolgens alsnog afgaat, de afgeschoten munitie in het publiek terecht kan komen. Gelet hierop mocht verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt stellen dat het schieten met een basculerend hagelgeweer een risico voor de veiligheid oplevert. Dat het publiek zich, zoals eiseres ter zitting van 8 december 2015 heeft betoogd, op een vaste afstand achter de schutter buiten het schootsveld behoort te bevinden, maakt niet dat het schieten met een hagelgeweer geen veiligheidsrisico met zich brengt, nu bij het herladen, wanneer het geweer van het affuit wordt gehaald en open wordt geknikt, het risico bestaat op een ongeluk waarbij de schutter of het publiek wordt geraakt. Anders dan eiseres is de rechtbank niet van oordeel dat dat risico wordt uitgesloten zo lang de schutter zich maar aan de regels houdt; nog los van de vraag of dat laatste altijd het geval is, blijft de hiervoor omschreven mogelijkheid van een ongeluk ook in dat geval bestaan.
11. Verweerder kon zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt stellen dat het redelijk belang, zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm, van eiseres bij het verlof tot het voorhanden hebben van de twee dubbelloops hagelgeweren is vervallen (zie ook de hiervoor in rechtsoverweging 6 aangehaalde Afdelingsuitspraak). Het betoog van eiseres dat de experts die verweerder heeft geraadpleegd, niet voldoen, kan daaraan – wat daar ook van zij – niet aan afdoen. De aan het oordeel dat sprake is van een veiligheidsrisico ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zijn door eiseres immers niet betwist.
12. Eiseres voert aan dat de overgangsmaatregelen in B 2.8 van de Circulaire met betrekking tot ongewenste wapens van toepassing zijn. Dit betoog faalt. De intrekking van het verlof van eiseres is gebaseerd op het ontbreken van redelijk belang bij het voorhanden hebben van de hagelgeweren. De vraag of de hagelgeweren als ongewenst worden beschouwd, speelt in deze zaak geen rol.
13. Voor het oordeel dat met de terughoudende toetsing die de rechter in dit soort zaken aan de dag dient te leggen, geen sprake is van een daadwerkelijk rechtsmiddel in de zin van artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), bestaat geen grond. Verder volgt de rechtbank eiseres evenmin in haar betoog ter zitting van 4 februari 2015 dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM (bescherming van eigendom). Inbreuken op het ongestoord genot van eigendom zijn gerechtvaardigd in het algemeen belang; de rechtbank is van oordeel dat artikel 7 van de Wwm beoogt dat algemeen belang te beschermen.
14. Nu de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand zullen worden gelaten, bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding dat eiseres heeft gedaan.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 490,– en een wegingsfactor 1).