Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Aan eiser is per 20 november 2017 een WW-uitkering toegekend. Begin 2018 is eiser gestart met zijn onderneming, een recruitment-/arbeidsbemiddelingsbureau. Eiser heeft van verweerder geen toestemming gekregen voor een startperiode met behoud van uitkering. Eisers gewerkte uren als zelfstandige dienen daarom (in de vorm van zogeheten fictieve inkomsten) te worden gekort op zijn WW-uitkering.
2. Aan het oorspronkelijke herzienings- en terugvorderingsbesluit had verweerder ten grondslag gelegd dat eiser in de periode van 1 januari tot en met 19 april 2018, 24 uur per week (dus 96 uur per maand) had besteed aan zijn onderneming, maar dit niet had doorgegeven. Die uren zijn alsnog met terugwerkende kracht gekort op de WW-uitkering in die periode. Voormelde uren had verweerder gebaseerd op een verslag van een gesprek tussen een Uwv-medewerker en eiser.
3. In de uitspraak van deze rechtbank van 8 juli 2019 is geoordeeld dat verweerder niet is geslaagd in zijn bewijslast en is verweerder opgedragen om (nader) onderzoek te doen naar het aantal uren dat eiser als zelfstandige heeft gewerkt in de periode 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018.
4. Bij brief van 26 juli 2019 heeft verweerder eiser laten weten uitvoering te zullen geven aan deze uitspraak. In de bij de brief gevoegde ‘Bijlage voorgenomen beslissing d.d. 26 juli 2019’ heeft verweerder gespecificeerd op welke wijze hij voornemens is het herzienings- en terugvorderingsbesluit te zullen wijzigen, namelijk door voor het vaststellen van de hoogte van eisers WW-uitkering in de periode 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018 uit te gaan van de volgende gewerkte uren als zelfstandige:
- 1 januari 2018 tot en met 2018: 0 uren;
- 1 februari 2018 tot en met 28 februari 2018: 18 uren;
- 1 maart 2018 tot en met 31 maart 2018: 58 uren;
- 1 april 2018 tot en met 30 april 2018: 58 uren.
In deze brief is eiser in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen na dagtekening ervan te reageren op deze voorgenomen gewijzigde beslissing. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft gereageerd op de voorgenomen beslissing, zodat verweerders onderzoek naar de door eiser gewerkte uren is afgerond. Verweerder heeft de gewijzigde berekening van eisers recht op uitkering in de periode 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018 daarom vastgesteld conform de specificatie in de eerder toegezonden voorgenomen beslissing.
De gronden van het beroep
6. Eiser voert nu aan dat hij het (nog steeds) niet eens is met de urenberekening. Het door verweerder gestelde onderzoek naar de uren heeft volgens eiser niet plaatsgevonden. Althans, eiser begrijpt niet waar die uren op zijn gebaseerd en hoe verweerder die heeft onderzocht. Hij stelt verder de website die hij heeft gebouwd binnen enkele uren te kunnen maken, wat hij kan bewijzen. Ook heeft hij slechts enkele contacten van enkele uren gehad met vrienden die bij Adecco werkten.
7. Gelet op het door verweerder betrokken urenaantal (en de nadere uitleg in het verweerschrift en op de zitting) begrijpt de rechtbank dat het bestreden besluit is gebaseerd op de door eiser op 3 april 2018 ondertekende, en door verweerder op 12 april 2018 ontvangen, ‘Verklaring gewerkte uren als zelfstandige onderverdeeld in soort’. Daarin heeft eiser voor de maand januari 2018 geen uren ingevuld, voor de maand februari 2018 18 (directe en indirecte) uren en voor de maand maart 2018 58 (directe en indirecte) uren.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het vaststellen van de in aanmerking te nemen uren heeft kunnen uitgaan van de door eiser opgegeven aantallen. Eiser heeft in beroep wel gesteld dat het bouwen van een website slechts enkele uren kost en dat hij slechts enkele uren contact heeft gehad met medewerkers van het uitzendbureau, maar hij heeft in het formulier van 3 april 2018 zelf meer uren opgegeven, waaronder ook administratie-, acquisitie- en reisuren. Eiser heeft het verder gelaten bij de stelling dat hij minder uren heeft gewerkt en op geen enkele wijze onderbouwd waarom verweerder nu niet zou mogen aansluiten bij de door eiser zelf ingevulde urenaantallen. Daarbij komt dat eiser herhaaldelijk heeft vermeld dat hij zijn uren volledig en naar waarheid heeft ingevuld. Zie bijvoorbeeld zijn reactie van 5 juni 2018 op het voornemen een boete op te leggen, zijn bezwaarschrift van 4 juli 2018 en zijn beroepschrift in de eerdere procedure SHE 18/2737. Waar eiser heeft verklaard dat dit de door hem gewerkte uren zijn, valt niet in te zien dat verweerder daarop niet mag terugvallen. Ook ziet de rechtbank niet in welk ander onderzoek hier nodig zou zijn dan het nagaan welke uren eiser stelt te hebben gewerkt.
9. Wat door eiser is aangevoerd slaagt niet en het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.