ECLI:NL:RBOBR:2020:208

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
19/2240
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering op basis van opgegeven uren door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering. De eiser ontving een WW-uitkering die per 20 november 2017 was toegekend, maar vanaf 1 januari 2018 had hij niet volledig recht op deze uitkering omdat hij een onderneming was gestart zonder toestemming van het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat eiser in de periode van 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018 te veel uitkering had ontvangen, en vorderde dit bedrag terug. Eiser had ook een boete opgelegd gekregen omdat hij zich niet aan de informatieplicht had gehouden. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het Uwv werd opgedragen om nader onderzoek te doen naar de gewerkte uren van eiser, heeft het Uwv een nieuw besluit genomen. Dit besluit leidde tot een wijziging van het teruggevorderde bedrag, maar eiser was het niet eens met de urenberekening die het Uwv had gemaakt. Tijdens de zitting op 10 december 2019 was eiser niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van de door eiser zelf opgegeven uren en dat eiser niet had onderbouwd waarom deze uren niet correct zouden zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2240

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Procesverloop

Met het besluit van 25 juni 2018 (hierna: het herzienings- en terugvorderingsbesluit) heeft verweerder vastgesteld dat eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 1 januari 2018 wordt herzien, omdat hij vanaf die datum niet volledig recht had op zijn WW-uitkering. Verweerder heeft hierbij vastgesteld dat eiser over de periode van 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018 bruto € 3.048,87 te veel uitkering heeft ontvangen en dit bedrag van eiser teruggevorderd.
Bij afzonderlijk besluit van 25 juni 2018 (het boetebesluit) heeft verweerder eiser een boete ter hoogte van € 762,22 opgelegd, omdat hij zich niet aan de informatieplicht heeft gehouden.
Met het besluit van 21 september 2018 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen die besluiten ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Op dat beroep (zaaknummer SHE 18/2737) heeft deze rechtbank op 8 juli 2019 uitspraak gedaan, waarbij het beroep gegrond is verklaard, het besluit van 21 september 2018 is vernietigd en verweerder is opgedragen met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Op 20 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is het bezwaar van eiser gegrond verklaard, met dien verstande dat het herzienings- en terugvorderingsbesluit is gewijzigd tot een teveel ontvangen bedrag van bruto € 940,24 over de periode van 1 februari 2018 tot en met 19 april 2018. Het boetebesluit is ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet naar de zitting gekomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Aan eiser is per 20 november 2017 een WW-uitkering toegekend. Begin 2018 is eiser gestart met zijn onderneming, een recruitment-/arbeidsbemiddelingsbureau. Eiser heeft van verweerder geen toestemming gekregen voor een startperiode met behoud van uitkering. Eisers gewerkte uren als zelfstandige dienen daarom (in de vorm van zogeheten fictieve inkomsten) te worden gekort op zijn WW-uitkering.
2. Aan het oorspronkelijke herzienings- en terugvorderingsbesluit had verweerder ten grondslag gelegd dat eiser in de periode van 1 januari tot en met 19 april 2018, 24 uur per week (dus 96 uur per maand) had besteed aan zijn onderneming, maar dit niet had doorgegeven. Die uren zijn alsnog met terugwerkende kracht gekort op de WW-uitkering in die periode. Voormelde uren had verweerder gebaseerd op een verslag van een gesprek tussen een Uwv-medewerker en eiser.
3. In de uitspraak van deze rechtbank van 8 juli 2019 is geoordeeld dat verweerder niet is geslaagd in zijn bewijslast en is verweerder opgedragen om (nader) onderzoek te doen naar het aantal uren dat eiser als zelfstandige heeft gewerkt in de periode 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018.
4. Bij brief van 26 juli 2019 heeft verweerder eiser laten weten uitvoering te zullen geven aan deze uitspraak. In de bij de brief gevoegde ‘Bijlage voorgenomen beslissing d.d. 26 juli 2019’ heeft verweerder gespecificeerd op welke wijze hij voornemens is het herzienings- en terugvorderingsbesluit te zullen wijzigen, namelijk door voor het vaststellen van de hoogte van eisers WW-uitkering in de periode 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018 uit te gaan van de volgende gewerkte uren als zelfstandige:
- 1 januari 2018 tot en met 2018: 0 uren;
- 1 februari 2018 tot en met 28 februari 2018: 18 uren;
- 1 maart 2018 tot en met 31 maart 2018: 58 uren;
- 1 april 2018 tot en met 30 april 2018: 58 uren.
In deze brief is eiser in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen na dagtekening ervan te reageren op deze voorgenomen gewijzigde beslissing. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft gereageerd op de voorgenomen beslissing, zodat verweerders onderzoek naar de door eiser gewerkte uren is afgerond. Verweerder heeft de gewijzigde berekening van eisers recht op uitkering in de periode 1 januari 2018 tot en met 19 april 2018 daarom vastgesteld conform de specificatie in de eerder toegezonden voorgenomen beslissing.
De gronden van het beroep
6. Eiser voert nu aan dat hij het (nog steeds) niet eens is met de urenberekening. Het door verweerder gestelde onderzoek naar de uren heeft volgens eiser niet plaatsgevonden. Althans, eiser begrijpt niet waar die uren op zijn gebaseerd en hoe verweerder die heeft onderzocht. Hij stelt verder de website die hij heeft gebouwd binnen enkele uren te kunnen maken, wat hij kan bewijzen. Ook heeft hij slechts enkele contacten van enkele uren gehad met vrienden die bij Adecco werkten.
De beoordeling
7. Gelet op het door verweerder betrokken urenaantal (en de nadere uitleg in het verweerschrift en op de zitting) begrijpt de rechtbank dat het bestreden besluit is gebaseerd op de door eiser op 3 april 2018 ondertekende, en door verweerder op 12 april 2018 ontvangen, ‘Verklaring gewerkte uren als zelfstandige onderverdeeld in soort’. Daarin heeft eiser voor de maand januari 2018 geen uren ingevuld, voor de maand februari 2018 18 (directe en indirecte) uren en voor de maand maart 2018 58 (directe en indirecte) uren.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het vaststellen van de in aanmerking te nemen uren heeft kunnen uitgaan van de door eiser opgegeven aantallen. Eiser heeft in beroep wel gesteld dat het bouwen van een website slechts enkele uren kost en dat hij slechts enkele uren contact heeft gehad met medewerkers van het uitzendbureau, maar hij heeft in het formulier van 3 april 2018 zelf meer uren opgegeven, waaronder ook administratie-, acquisitie- en reisuren. Eiser heeft het verder gelaten bij de stelling dat hij minder uren heeft gewerkt en op geen enkele wijze onderbouwd waarom verweerder nu niet zou mogen aansluiten bij de door eiser zelf ingevulde urenaantallen. Daarbij komt dat eiser herhaaldelijk heeft vermeld dat hij zijn uren volledig en naar waarheid heeft ingevuld. Zie bijvoorbeeld zijn reactie van 5 juni 2018 op het voornemen een boete op te leggen, zijn bezwaarschrift van 4 juli 2018 en zijn beroepschrift in de eerdere procedure SHE 18/2737. Waar eiser heeft verklaard dat dit de door hem gewerkte uren zijn, valt niet in te zien dat verweerder daarop niet mag terugvallen. Ook ziet de rechtbank niet in welk ander onderzoek hier nodig zou zijn dan het nagaan welke uren eiser stelt te hebben gewerkt.
9. Wat door eiser is aangevoerd slaagt niet en het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, voorzitter, mr. F.M.S. Requisizione en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 21 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.