[eiseres] wijst ter onderbouwing van haar standpunt in dit kader meer concreet onder meer op de volgende betalingen en opnames vanaf de bankrekeningen van moeder, die in de periode tussen 1 november 2016 (de overlijdensdatum van moeder) en 21 februari 2017 (het moment waarop [gedaagde] de nalatenschap heeft verworpen) door [gedaagde] zijn verricht:
1. op 2 november 2016 zijn boodschappen betaald bij de Jumbo voor een bedrag van € 19,69;
2. op 3 november 2016 is een aankoop bij Pantein Welzorg betaald van € 27,-;
3. op 5 november 2016 zijn parkeerkosten in Hengelo voldaan voor een bedrag van € 1,80;
4. op 7 november 2016 zijn vier betalingen gedaan bij Jumbo voor bedragen van € 48,52, € 4,79, € 50,47 en € 23,53;
5. op 7 november 2016 is een bedrag opgenomen van € 150,- bij een ING-geldautomaat;
6. op 8 november 2016 zijn betalingen verricht bij Foodcentrum Berghem/Albert Heijn van € 10,47 en € 12,84, bij de Etos van € 13,07, bij Esso van € 14,95 en bij Jade Mode van € 54,90;
7. op 8 november 2016 is € 70,- opgenomen uit een geldautomaat;
8. op 14 november 2016 is een betaling gedaan bij Jumbo voor een bedrag van € 11,60;
9. op 16 november 2016 is een betaling verricht aan Praktijk Voetverzorging van € 33,50;
10. op 17 november 2016 is aan Medi-point € 24,- betaald en is bij Jumbo een betaling verricht van € 20,33;
11. op 21 november 2016 is bij Foodcentrum Berghem/Albert Heijn betaald een bedrag van € 12,21;
12. op 21 november 2016 is van de bankrekening van moeder € 100,- opgenomen;
13. op 2 februari 2017 en op 8 februari 2017 zijn betalingen gedaan van € 7.635,32 en van € 8.415,14 aan (het advocatenkantoor van) advocaat [G] .