ECLI:NL:RBOBR:2019:6309

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
01/880326-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke schending van geheimhoudingsplicht door lid vertrouwenscommissie gemeente 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 4 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als lid van de vertrouwenscommissie van de gemeente 's-Hertogenbosch betrokken was bij de aanbeveling voor de benoeming van een nieuwe burgemeester. De verdachte is beschuldigd van opzettelijke schending van zijn geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in artikel 61c van de Gemeentewet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze schending door vertrouwelijke informatie over de kandidaat-burgemeester te delen met derden. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat er sprake was van een onrechtmatige inzet van opsporingsbevoegdheden en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk informatie had gelekt die hij uit hoofde van zijn functie diende te bewaren, en dat dit de integriteit van de benoemingsprocedure ernstig had geschaad. De rechtbank benadrukte het belang van geheimhouding in dergelijke procedures en de gevolgen van het schenden daarvan voor het openbaar bestuur.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/880326-17
Datum uitspraak: 4 november 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 augustus 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2017 tot en met 10 juli 2017, te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een geheim
waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten als lid van de vertrouwenscommissie die was ingesteld om de aanbeveling tot benoeming van de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch voor te bereiden, en/of op grond van artikel 61c van de Gemeentewet,
verplicht was te bewaren,
opzettelijk heeft geschonden,
door informatie uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, te weten
- de naam van de kandidaat die op nummer 1 van de aanbeveling van de vertrouwenscommissie stond/zou komen te staan te verstrekken en/of te bevestigen aan [medeverdachte] , wethouder van de gemeente 's-Hertogenbosch,
en/of
- informatie over de politieke signatuur van de nummer 1 van de aanbeveling van de vertrouwenscommissie te verstrekken aan [betrokkene 1] , door tegen die [betrokkene 1] te zeggen: " [betrokkene 2] zal wel blij zijn, en ook [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Nou, dan hoef ik jou niet te vertellen welke kleur de nummer 1 heeft", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de raadsman, kort en zakelijk weergegeven, de volgende vier argumenten aangevoerd:
a. a) er is sprake geweest van een onrechtmatige inzet van vrijheidsbenemende dwangmiddelen, want de vrijheidsbeneming van verdachte destijds was onnodig.
De aanhouding buiten heterdaad, en de daaropvolgende inverzekeringstelling in beperkingen, was louter gebaseerd op de verdenking dat verdachte informatie uit de vertrouwenscommissie had gelekt aan de journalist [naam journalist] . Destijds bestond onvoldoende grond voor deze verdenking. De forse inzet van vrijheidsbenemende dwangmiddelen stond derhalve niet in redelijke verhouding tot de ernst van de verdenking. Daardoor is ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
b) er is geen sprake meer van een eerlijk proces, omdat het Openbaar Ministerie het onschuldvermoeden niet heeft gerespecteerd. Door het Openbaar Ministerie is op 26 april 2018 een persbericht uitgebracht waarin onder meer het volgende citaat is opgenomen: “verdachten hebben allebei hun geheimhoudingsplicht opzettelijk geschonden”.
De voormelde passage drukt een voortijdig schuldoordeel uit en is om die reden in strijd met het onschuldvermoeden en levert een schending van het recht op een eerlijk proces op.
c) er is sprake geweest van een onrechtmatige inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen de journalist [naam journalist] , waaronder het vorderen van historische printgegevens en het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Daardoor is sprake van zeer fundamentele inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor weliswaar het belang van verdachte niet wordt geschaad, maar wel het wettelijk systeem in de kern is geraakt. Bovendien heeft deze onrechtmatigheid tot veel reacties geleid, ook vanuit de politiek. De media-aandacht die daaruit voortvloeide heeft schade toegebracht aan het privéleven en de reputatie van verdachte, die er niet geweest zou zijn als het OM deze fouten niet had gemaakt.
d) de vervolgingsbeslissing berust niet op een redelijke en billijke belangenafweging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in reactie op de door de raadsman naar voren gebrachte argumenten onder a, b en c het volgende aangevoerd:
a. a) er is geen sprake geweest van onnodige inzet van vrijheidsbenemende dwangmiddelen. Uit de eerste onderzoekshandelingen en getuigenverklaringen kwam naar voren dat verdachte een belangrijke schakel leek te zijn bij het lekken van informatie uit de vertrouwenscommissie naar de media/pers. Er bestond een groot belang om verdachte zonder invloed van buitenaf te kunnen verhoren. Door de wijze waarop vrijheidsbenemende dwangmiddelen zijn ingezet, is niet zodanig ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde dat daardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan.
b) het persbericht van het Openbaar Ministerie van 26 april 2018 bevat geen enkele aanwijzing waaruit blijkt dat vooruit wordt gelopen op een strafrechtelijke veroordeling.
Het persbericht diende destijds louter ter bevestiging van het feit dat tegen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een strafrechtelijke vervolging zou worden ingesteld.
c) nu de onrechtmatige inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden gericht was tegen de journalist [naam journalist] , is verdachte persoonlijk niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad en is geen concreet nadeel voor verdachte veroorzaakt.
Beoordeling.
A. Onrechtmatige inzet van vrijheidsbenemende dwangmiddelen door onnodige toepassing van vrijheidsbeneming.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, niet in dat ten tijde van de inzet van de vrijheidsbenemende dwangmiddelen tegen verdachte onvoldoende grond bestond voor de verdenking dat verdachte informatie uit de vertrouwenscommissie aan de journalist [naam journalist] had gelekt. Uit het proces-verbaal van verdenking tegen verdachte van 25 juli 2017 blijkt dat de verdenking met betrekking tot het lekken van informatie door verdachte aan de journalist [naam journalist] gegrond was op diverse verklaringen van getuigen, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en op de bevindingen bij internetonderzoek.
De rechtbank leidt hieruit af dat het Openbaar Ministerie destijds redelijkerwijs kon en mocht vermoeden dat verdachte contact had met de journalist [naam journalist] en dat het noodzakelijk was verdachte buiten heterdaad aan te houden en te gelasten dat de inverzekeringstelling van verdachte gepaard zou gaan met beperkingen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank is van een onrechtmatige inzet van vrijheidsbenemende dwangmiddelen door onnodige toepassing van vrijheidsbeneming dan ook geen sprake geweest.
B. Persbericht Openbaar Ministerie.
De rechtbank stelt voorop dat de bewoordingen “verdachten hebben allebei hun geheimhoudingsplicht opzettelijk geschonden” uit het persbericht van het Openbaar Ministerie van 26 april 2018, in het licht van het onschuldvermoeden ongelukkig zijn gekozen. Deze passage kan niet anders worden opgevat dan dat daarmee zonder voorbehoud tot uitdrukking wordt gebracht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Voor de beantwoording van de vraag of door de gewraakte passage sprake is van een schending van het onschuldvermoeden dient echter de context waarin de bewoordingen zijn gebruikt, het gehele persbericht, in de beoordeling te worden betrokken.
De rechtbank stelt vast dat na de gewraakte passage de zin “bij een dergelijk verwijt past het om beide verdachten te dagvaarden” is opgenomen. De gewraakte passage wordt hiermee enigszins genuanceerd, en ook wordt duidelijk gemaakt dat de rechter nog moet oordelen. De rechtbank is, gelet op de hiervoor geschetste context waarin de gewraakte passage is gebruikt, van oordeel dat geen sprake is van een schending van het onschuldvermoeden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
C. De onrechtmatige inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen de journalist [naam journalist] .
De rechtbank stelt vast dat de onrechtmatige inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden waarover de verdediging klaagt geen betrekking had op verdachte, maar op de journalist [naam journalist] . Er is geen sprake geweest van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek van de strafzaak tegen verdachte. Door de onrechtmatige inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen de journalist [naam journalist] is verdachte niet daadwerkelijk in enig rechtens te respecteren belang geschaad en evenmin is daardoor enig concreet nadeel veroorzaakt voor verdachte. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
D. Geen redelijke en billijke belangenafweging vervolgingsbeslissing.
De rechtbank stelt voorop dat naar vaste rechtspraak slechts in zeer uitzonderlijke gevallen ruimte bestaat voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, namelijk slechts voor zover sprake is van een situatie waarin geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met strafrechtelijke vervolging enig door strafrechtelijke handhaving te beschermen belang gediend kan zijn (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280,
NJ2013/109 en HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:947,
NJ2014/145).
De strekking van de hiervoor genoemde rechtspraak is dat de rechter slechts mag beoordelen of de vervolgingsbeslissing apert onredelijk is en op willekeur berust.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op hetgeen door de raadsman is aangevoerd en ook overigens, op geen enkele wijze gebleken dat de beslissing tot strafrechtelijke vervolging van verdachte apert onredelijk is geweest en op willekeur berust. Daarbij merkt de rechtbank op dat het belang van strafrechtelijke vervolging onder meer erin kan zijn gelegen dat het Openbaar Ministerie de rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie van haar eigen optreden door de zittingsrechter wenst te laten beoordelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is besproken verwerpt de rechtbank het tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie strekkende verweer van de raadsman.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Op 31 januari 2017 werd door de gemeenteraad van de gemeente ’s-Hertogenbosch bij verordening een vertrouwenscommissie ingesteld die tot taak had de aanbeveling tot benoeming van de nieuwe burgemeester van ’s-Hertogenbosch voor te bereiden.
Op maandag 10 juli 2017 werd door de griffier van de gemeenteraad, [getuige 4] ,
per e-mailbericht aan de gemeenteraadsleden gecommuniceerd dat diezelfde dag om 20:00 uur een extra raadsvergadering zou plaatsvinden. Tijdens deze extra raadsvergadering werd medegedeeld dat concrete signalen bestonden dat vanuit de vertrouwenscommissie informatie werd gelekt richting de pers en dat de aanbeveling tot benoeming van de nieuwe burgemeester van ’s-Hertogenbosch om die reden al dezelfde avond zou worden besproken, in plaats van de aanvankelijke datum, dinsdag 11 juli 2017.
Op woensdag 12 juli 2017 verscheen in het Brabants Dagblad een uitgebreid artikel van de journalist [naam journalist] . Nog diezelfde dag werd door de Commissaris van de Koning van de provincie Noord-Brabant (hierna: CvdK) aangifte gedaan wegens onder meer schending van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 61c van de Gemeentewet.
De CvdK was van oordeel dat genoemde publicatie een zodanig gedetailleerde weergave van de gebeurtenissen rondom de burgemeestersbenoeming bevatte, dat hij tot geen andere conclusie kon komen dan dat een lid van de vertrouwenscommissie zijn geheimhoudingsplicht als neergelegd in artikel 61c Gemeentewet had geschonden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. De belastende verklaringen die medeverdachte [medeverdachte] als getuige en later als verdachte heeft afgelegd zijn niet betrouwbaar, kort gezegd omdat [medeverdachte] over het verloop van het gesprek met verdachte op 9 juli 2017 wisselende verklaringen heeft afgelegd. De belastende getuigenverklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 5] , [getuige 4] en [getuige 3] zijn om uiteenlopende redenen (die hieronder bij de bespreking van de door de raadsman gevoerde betrouwbaarheidsverweren worden weergegeven) evenmin betrouwbaar, zodat deze getuigenverklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Nu de voormelde verklaringen niet als bewijs kunnen worden gebruikt, kan hetgeen onder het eerste gedachtestreepje ten laste is gelegd niet bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van hetgeen onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd kan evenmin tot een bewezenverklaring worden gekomen. Door het bezigen van de onder het tweede gedachtestreepje opgenomen uitlating richting [betrokkene 5] door verdachte, kan geen sprake zijn van opzettelijke schending van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 61c Gemeentewet.
De betreffende uitlatingen waren immers totaal niet concreet en specifiek, en er wordt geen enkele kandidaat geïndividualiseerd. Algemene informatie als de politieke signatuur van een kandidaat valt niet onder de geheimhoudingsplicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene opmerkingen over de beoordeling van betrouwbaarheidsverweren.
De rechtbank stelt voorop dat bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van een verklaring
onder meer moet worden gelet op consistentie, plausibiliteit, accuratesse en volledigheid.
Dat een verklaring op een enkel punt tegenstrijdigheden bevat, maakt een verklaring nog niet onbetrouwbaar. Dergelijke incidentele tegenstrijdigheden kunnen te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties veroorzaakt door het delict of door tijdsverloop.
Het betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen.
De rechtbank is van oordeel dat de eerste verklaring die medeverdachte [medeverdachte] op 29 augustus 2017 als getuige heeft afgelegd, voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Door de raadsman is betoogd dat [medeverdachte] in zijn eerste getuigenverklaring op 29 augustus 2017, zijn tweede getuigenverklaring op 6 september 2017 en in de vierde verklaring die door hem op 7 februari 2018 als verdachte is afgelegd, telkens wisselend heeft verklaard over het verloop van het gesprek met verdachte op zondag 9 juli 2017.
In zijn eerste getuigenverklaring heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte hem in zijn tuin zag staan, meteen van zijn fiets stapte en direct tegen hem had gezegd dat de burgemeester van de gemeente Heusden, [betrokkene 6] , de nieuwe burgemeester van ’s-Hertogenbosch zou worden.
In zijn tweede getuigenverklaring heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte van zijn fiets stapte, dat [medeverdachte] vervolgens aan verdachte vroeg hoe het met hem ging en dat verdachte toen vloekte en had gezegd dat hij erg gruwelijk baalde van de voorgedragen kandidaat [betrokkene 6] .
In de vierde verklaring die [medeverdachte] als verdachte heeft afgelegd heeft hij verklaard dat hij en verdachte eerst hebben gesproken over algemene politieke zaken en dat verdachte aan het einde van het gesprek opeens zei dat hij erg gruwelijk baalde van het feit dat [betrokkene 6] de nieuwe burgemeester zou worden.
Door verdachte zelf is in zijn eerste verklaring op 30 augustus 2017 en in zijn tweede verklaring op 31 augustus 2017 telkens verklaard dat hij met [medeverdachte] eerst had gesproken over de raadsvoorstellen die voor de volgende raadsvergadering klaar lagen en dat [medeverdachte] aan het einde van het gesprek had gezegd dat hij in de wandelgangen de namen van enkele burgemeesterskandidaten had gehoord, waaronder de naam [betrokkene 6] .
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen die door [medeverdachte] als getuige en later als verdachte zijn afgelegd, inconsistent zijn met betrekking tot het verloop van het gesprek met verdachte op 9 juli 2017. Anders dan de raadsman heeft betoogd, kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden gezegd dat deze inconsistenties tot gevolg hebben dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn voor zover zij betrekking hebben op hetgeen verdachte in dit gesprek inzake de kandidatuur van [betrokkene 6] heeft gezegd. [medeverdachte] heeft immers steeds gesteld en volgehouden dat verdachte in dat gesprek uit eigen beweging de naam van [betrokkene 6] heeft genoemd als de kandidaat die burgemeester zou gaan worden. Ook bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte] dit volgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen op dat punt niet onbetrouwbaar.
Het betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de tweede verklaring van getuige [getuige 1] .
De rechtbank is van oordeel dat de tweede verklaring die getuige [getuige 1] op 9 oktober 2017 heeft afgelegd, voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsman heeft betoogd dat deze verklaring van getuige [getuige 1] niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat die verklaring tegenstrijdig is met diens eerste verklaring van 24 juli 2017.
[getuige 1] heeft in zijn eerste verklaring van 24 juli 2017 enkel verklaard dat verdachte tijdens het gesprek met [getuige 1] en [getuige 5] op 20 juli 2017 tegen hen had gezegd dat hij tijdens een kort gesprek met medeverdachte [medeverdachte] op 9 juli 2017 tegen [medeverdachte] had gezegd dat
‘zijn kandidaat het niet ging worden’.
[getuige 1] heeft in zijn tweede verklaring van 9 oktober 2017 verklaard dat verdachte tijdens hetzelfde gesprek met [getuige 1] en [getuige 5] op 20 juli 2017 tegen hen had gezegd dat verdachte tijdens een kort gesprek met medeverdachte [medeverdachte] op 9 juli 2017 de naam van [betrokkene 6] aan [medeverdachte] had
bevestigd.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet in dat de door getuige [getuige 1] in zijn eerste verklaring van 24 juli 2017 gerelateerde uitlating door verdachte in het gesprek met [medeverdachte] op 9 juli 2017 dat ‘zijn kandidaat het niet ging worden’, hetgeen verdachte tijdens het gesprek op 20 juli 2017 met [getuige 1] en [getuige 5] aan hen had medegedeeld, zodanig weinig concreet en specifiek was dat destijds voor [getuige 1] onvoldoende duidelijk zou zijn welke persoon verdachte met die uitlating had bedoeld.
[getuige 1] was immers uit hoofde van zijn functie als voorzitter van de vertrouwenscommissie op de hoogte van de namen van alle kandidaten op de aanbevelingslijst die aan de gemeenteraad zou worden voorgelegd. Voor [getuige 1] was destijds duidelijk dat verdachte met ‘die kandidaat’ doelde op [betrokkene 7] .
In dat licht bezien is de tweede verklaring van getuige [getuige 1] van 9 oktober 2017, waarin onder meer wordt verklaard dat verdachte tegen hem en [getuige 5] op 20 juli 2017 had bevestigd, niet tegenstrijdig met de inhoud van de eerste verklaring van getuige [getuige 1] van 24 juli 2017.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de tweede door [getuige 1] afgelegde verklaring van 9 oktober 2017, waaruit volgt dat verdachte tijdens het gesprek met hem en [getuige 5] op 20 juli 2017 had gezegd dat hij de naam van [betrokkene 6] aan medeverdachte [medeverdachte] had bevestigd, betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de tweede verklaring van getuige [getuige 5] .
De rechtbank is van oordeel dat de tweede verklaring die getuige [getuige 5] op 5 oktober 2017 heeft afgelegd, voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsman heeft betoogd dat deze verklaring van getuige [getuige 5] , die afgelegd is tweeënhalve maand na het gesprek op 20 juli 2017, waarbij verdachte, [getuige 1] en [getuige 5] aanwezig waren, niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Volgens de raadsman is sprake van een zodanig tijdsverloop dat de herinneringen van [getuige 5] aan het gesprek tussen haar, [getuige 1] en verdachte, kunnen zijn vervaagd en mogelijk ook vervormd door gesprekken die [getuige 5] nadien met collega’s en andere betrokkenen heeft gevoerd.
De rechtbank is, anders de raadsman, van oordeel dat de enkele mogelijkheid dat de herinneringen van [getuige 5] aan het gesprek van 20 juli 2017 door tijdsverloop zijn vervaagd, nog niet maakt dat haar tweede verklaring van 5 oktober 2017 niet betrouwbaar is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door getuige [getuige 5] afgelegde tweede verklaring van 5 oktober 2017, waaruit volgt dat verdachte tijdens het gesprek met haar en [getuige 1] op 20 juli 2017 had gezegd dat hij de naam van [betrokkene 6] aan medeverdachte [medeverdachte] had bevestigd, betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de verklaring van getuige [getuige 4] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 4] voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te worden gebruikt.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van getuige [getuige 4] van 1 augustus 2017 niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Uit deze verklaring komt naar voren dat verdachte tijdens een gesprek met [getuige 4] en [getuige 1] op 13 juli 2017 tegen hen zou hebben gezegd dat medeverdachte [medeverdachte] hem op 9 juli 2017 had gevraagd of de naam [betrokkene 6] klopte en dat verdachte dit vervolgens had
bevestigd. De verklaring van getuige [getuige 4] is echter tegenstrijdig met de verklaring van getuige [getuige 1] , die heeft verklaard dat verdachte tijdens het gesprek met hem en [getuige 4] op 13 juli 2017 had gezegd dat hij op 9 juli 2017 tegen medeverdachte [medeverdachte] had gezegd dat
zijn kandidaat het niet ging worden. Ook heeft de raadsman gesuggereerd dat de verklaring van getuige [getuige 4] mogelijk is beïnvloed door het kort voor het afleggen van zijn verklaring gevoerde gesprek met getuige [getuige 3] , waarin [getuige 3] tegen [getuige 4] had gezegd dat verdachte hem had verteld dat hij de naam [betrokkene 6] aan medeverdachte [medeverdachte] had genoemd.
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de herinneringen van [getuige 4] aan het gesprek met verdachte op 13 juli 2017 daadwerkelijk zijn beïnvloed door het kort voor het afleggen van zijn verklaring gevoerde gesprek met getuige [getuige 3] . Nu getuige [getuige 3] zelf niet aan het tussen verdachte, [getuige 4] en [getuige 1] gevoerde gesprek op 13 juli 2017 heeft deelgenomen, valt niet in te zien op welke wijze het gesprek met [getuige 3] de herinneringen van [getuige 4] aan het gesprek op 13 juli 2017 heeft beïnvloed.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door getuige [getuige 4] afgelegde verklaring van 1 augustus 2017, waaruit volgt dat verdachte tijdens een gesprek met [getuige 4] en [getuige 1] op 13 juli 2017 had gezegd dat hij de naam van [betrokkene 6] aan medeverdachte [medeverdachte] had bevestigd, betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de verklaring van getuige [getuige 3] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 3] voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te worden gebruikt.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van getuige [getuige 3] van 3 augustus 2017 niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Uit deze verklaring komt naar voren dat verdachte tijdens een gesprek met medeverdachte [medeverdachte] op 19 of 20 juli 2017 en tijdens een persoonlijk gesprek met verdachte zelf, dat meteen na het gesprek met medeverdachte [medeverdachte] plaatsvond, had gehoord dat verdachte de naam [betrokkene 6] in een gesprek met medeverdachte [medeverdachte] op 9 juli 2017 aan [medeverdachte] had medegedeeld.
Volgens de raadsman had getuige [getuige 3] een motief om in belastende zin over verdachte te verklaren, omdat hij destijds zelf door diverse personen werd verdacht van het lekken van informatie uit de vertrouwenscommissie.
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat niet concreet aannemelijk is geworden dat getuige [getuige 3] in belastende zin over verdachte heeft verklaard teneinde (het vermoeden van) schuld van hemzelf af te schuiven. De enkele omstandigheid dat getuige [getuige 3] destijds door diverse personen werd aangewezen als mogelijke persoon die informatie had gelekt uit de vertrouwenscommissie, maakt nog niet dat zijn verklaring niet betrouwbaar is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door getuige [getuige 3] afgelegde verklaring van 3 augustus 2017, waaruit volgt dat zowel medeverdachte [medeverdachte] als verdachte zelf hebben gezegd dat verdachte de naam [betrokkene 6] in een gesprek met medeverdachte [medeverdachte] op 9 juli 2017 aan [medeverdachte] had medegedeeld, betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Bewijsmiddelen. [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 8] , CvdK in de provincie Noord-Brabant, mede namens de gemeente ’s-Hertogenbosch, d.d. 12 juli 2017 (p. 274 t/m 277, i.h.b. p. 274-275), alsmede bijlage 2 (p. 278), voor zover inhoudende:
’s-Hertogenbosch 12 juli 2017
Geachte mevrouw [betrokkene 9] ,
Middels deze weg doe ik, mede namens de gemeente ’s-Hertogenbosch, aangifte wegens schending van de geheimhoudingsplicht ex artikel 61c Gemeentewet in de burgemeestersprocedure van de gemeente ’s-Hertogenbosch (..).
De besloten raadsvergadering waarin de aanbeveling werd vastgesteld is vanwege concrete signalen van een lek richting de pers vervroegd van dinsdagavond 11 juli 2017 naar maandagavond 10 juli 2017.
Op woensdag 12 juli 2017 verscheen er een uitgebreid stuk in het Brabants Dagblad, waarin de procedure wordt gereconstrueerd (..). Ondanks dat er ook onwaarheden in het stuk staan, is het detailniveau zodanig dat ik niet anders kan concluderen dan dat er iemand, die gehouden was tot geheimhouding, deze plicht heeft geschonden.
Gezien de schade die hierdoor wordt berokkend aan de betrokken personen, maar ook in het algemeen aan het ambt van burgemeester en aan toekomstige benoemingsprocedures van burgemeesters, wil ik u met klem vragen deze aangifte in behandeling te nemen en met de Rijksrecherche te onderzoeken wie deze strafbare feiten heeft gepleegd.
Ter bevordering van het onderzoek treft u (..) de namen van de leden en ondersteuners van de vertrouwenscommissie, alsmede de namen van een aantal medewerkers van mijn Kabinet. Dit is de groep mensen die tot de kring van geheimhouding behoren. (..).
Bijlage 2
Leden vertrouwenscommissie ’s-Hertogenbosch
[getuige 1] (voorzitter vertrouwenscommissie, (..)
[lid vertrouwenscommissie 1]
[verdachte]
[lid vertrouwenscommissie 2]
[lid vertrouwenscommissie 3]
[lid vertrouwenscommissie 4]
[lid vertrouwenscommissie 5]
[lid vertrouwenscommissie 6]
[getuige 3]
[lid vertrouwenscommissie 7]
[lid vertrouwenscommissie 8]
[getuige 4] ( [functie] )
[getuige 5] ( [functiec 2] )
(..)
2.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte] d.d. 29 augustus 2017 (p. 603 t/m 608, i.h.b. p. 604), voor zover inhoudende:
V: wat kunt u (..) verklaren over het vermeende lek met betrekking tot informatie aangaande de vertrouwenscommissie?
A: (..). Ik heb dhr. [verdachte] , voormalig lid van onze fractie, gesproken toen ik bezig was in de voortuin van mijn woning in [gemeente] . Dit was in het weekend voordat de burgemeestersbenoeming bekend zou worden, dus het weekend voor maandag 10 juli 2017. Het was in de middag toen ik [verdachte] zag. (..) Ik had het idee dat hij alcohol had gedronken. (..). [verdachte] zag mij waarschijnlijk in de tuin staan. Hij stapte van zijn fiets af en zei: “ik baal enorm van de keuze die is gemaakt.” Hij noemde als kandidaat de burgemeester van de gemeente Heusden, [betrokkene 6] , wordt de nieuwe burgemeester van Den Bosch. (..). Ik wilde hier niets van weten, want ik zat niet in de vertrouwenscommissie. Ik heb het wel ter kennis gebracht van [getuige 5] , gemeentesecretaris. (..).
3.
Het proces-verbaal van het tweede verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 5 oktober 2017 (p. 564 t/m 566, i.h.b. p. 565-566), voor zover inhoudende:
(..). Na het verhoor door de Rijksrecherche op 20 juli 2017 heb ik meteen contact opgenomen met [getuige 1] en hem uitgelegd wat mijn bedoeling was met [verdachte] . [getuige 1] was het met mij eens en hij heeft [verdachte] uitgenodigd op het bestuurscentrum van de gemeente.
V: wat heeft [verdachte] in dit gesprek tegen jullie gezegd?
A [verdachte] vertelde in dat gesprek wel tegen ons dat hij de naam van de kandidaat die als eerste op de voordracht stond niet zelf had genoemd, maar had bevestigd. (..). Ik weet bijna zeker dat hij tegen ons vertelde dat hij de naam van [betrokkene 6] bevestigd heeft aan [medeverdachte] . (..). Nu ik er trouwens over nadenk weet ik het bijna zeker, zoals ik net verklaarde, dat hij de naam van [betrokkene 6] bevestigd heeft aan [medeverdachte] . (..).
(..).
Ik kan me inderdaad ook herinneren dat [verdachte] tegen van [medeverdachte] heeft gezegd dat zijn kandidaat het niet ging worden, maar ik weet ook zeker dat hij de naam van [betrokkene 6] bevestigd heeft. (..).
4.
Het proces-verbaal van het tweede verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 9 oktober 2017 (p. 579 t/m 581, i.h.b. p. 580), voor zover inhoudende:
V: wat was de reden van het gesprek met [verdachte] op 20 juli 2017?
A: De aanwijzingen die bij mij binnendruppelden rondom [verdachte] . Dit in combinatie met wat [verdachte] in een eerder stadium tegen mij had gezegd over [betrokkene 10] . [verdachte] had namelijk eerder tegen [medeverdachte] gezegd dat (..) zijn kandidaat het niet zou worden. (..). [getuige 5] en ik hadden het idee dat het verstandiger zou zijn als [verdachte] zich bij de Rijksrecherche zou melden (..).
V: kunt u nog een keer gedetailleerd vertellen wat [verdachte] in dit gesprek tegen jullie heeft gezegd?
A: het gesprek heeft zoals ik aangaf ongeveer 30 minuten geduurd, dus er is wel het nodige gezegd. Wat ik me nog kan herinneren is dat wij hem confronteerden met het gegeven dat wethouder [medeverdachte] de naam van [betrokkene 6] bij ons wist te melden. [verdachte] zei toen daar tegen ons dat hij de naam van [betrokkene 6] niet tegen [medeverdachte] had verteld, maar dat hij de naam van [betrokkene 6] alleen had bevestigd. (..). Met bevestigd bedoelde hij dat de naam [betrokkene 6] klopte. (..).

5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 1 augustus 2017

(p. 582 t/m 586, i.h.b. p. 583-584), voor zover inhoudende:

V: wat is uw functie?
A: ik ben griffier bij de gemeente ’s-Hertogenbosch. De griffier is de secretaris, de ondersteuner, van de gemeenteraad. (..). Bij de vertrouwenscommissie ben ik als secretaris betrokken geweest en werd ik als adviseur gebruikt. (..). Wij als adviseurs zaten bij alle gesprekken van de leden van de vertrouwenscommissie. (..).
(..)
Ik werd op donderdag 13 juli 2017 gebeld door [getuige 3] , lid van de vertrouwenscommissie. We hadden ’s avonds om 18.00 uur een werkbezoek in het ziekenhuis. (..). [verdachte] heeft [getuige 1] en mij
(de rechtbank begrijpt: [getuige 3] )die avond op 13 juli 2017 even apart genomen in de gang op het ziekenhuis.
[verdachte] was best zenuwachtig maar hij is sowieso al een zenuwachtig type. [verdachte] vertelde tegen ons dat hij inderdaad met [medeverdachte] had gesproken, maar niet ‘de naam’ had verteld. [verdachte] vertelde dat [medeverdachte] aan hem had gevraagd of ‘de naam’ klopte.
[verdachte] vertelde dat hij toen ja had gezegd en dat de naam van [betrokkene 6] klopte. Zo heeft [verdachte] het tegen mij verteld. (..).

6.Het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 3 augustus 2017

(p. 590 t/m 593, i.h.b. p. 591-592), voor zover inhoudende:

V: wat is uw functie?
A: ik ben fractievoorzitter namens de Bossche Volkspartij en zit in die hoedanigheid in de gemeenteraad van de gemeente ’s-Hertogenbosch. (..) Bij de vertrouwenscommissie ben ik als lid betrokken geweest.
(..).
Op een gegeven moment ging [medeverdachte] (..), tijdens een gesprek dat ik met hem op 19 of 20 juli 2017 rond 16.00 uur op het terras van [café naam] in Rosmalen had, met de billen bloot. [medeverdachte] zei letterlijk tegen mij, althans in die context: “ik heb nergens om gevraagd. Hij werd in een keer een spraakwaterval en toen zei hij de naam, het kon allemaal niet en het was allemaal niks.”
[medeverdachte] vertelde tegen mij dat hij [verdachte] op zondag 9 juli 2017 om half twaalf, ik weet niet of hij ’s morgens of ’s avonds bedoelde, had gesproken
.In dat gesprek had [verdachte] , zonder dat [medeverdachte] er om had gevraagd, in een soort van spraakwaterval, zo noemde hij dat, de naam van [betrokkene 6] genoemd. [medeverdachte] vertelde dat hij op die manier de naam van [betrokkene 6] wist. (..).
Meteen na dit gesprek met [medeverdachte] ben ik naar de garage van [verdachte] gereden. [verdachte] stond achter de balie. (..). Ik heb tegen [verdachte] verteld dat ik wist dat hij de naam van [betrokkene 6] doorgespeeld had aan [medeverdachte] en dat het mij verstandig leek dat hij nu met de billen bloot zou gaan zodat hij straks niet opgehaald zou worden met de politieauto of zoiets. [verdachte] heeft daar toen tegen mij verklaard dat hij het inderdaad gezegd had. (..). Dat alles heb ik ook gemeld aan [getuige 4] . (..). [verdachte] heeft tegen mij gezegd dat hij de naam van [betrokkene 6] aan [medeverdachte] genoemd had. En zo zei [medeverdachte] het ook. (..).
7.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 1] d.d. 5 oktober 2017 (p. 613 t/m 615), voor zover inhoudende:
(..). Het klopt dat ik [verdachte] op maandag 10 juli 2017 bij hem in zijn garage heb gesproken. (..) Op maandag 10 juli 2017 (..) tussen 12.00 uur en 13.00 uur, was ik bij [verdachte] in zijn garage omdat ik mijn auto op kwam halen. (..). Toen ik daar aankwam zei ik tegen [verdachte] : “morgen is de grote dag”. Ik was namelijk in de veronderstelling dat morgen (dinsdag 11 juli 2017) de gemeenteraad bij elkaar zou komen en de nieuwe burgemeester zou benoemen. [verdachte] reageerde hierop door te zeggen: “morgen, nee vanavond.” (..).
[verdachte] zei toen ineens: “ [betrokkene 2] zal wel blij zijn, en ook [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Nou dan hoef ik jou niet te vertellen welke kleur de nummer 1 heeft.” Ook zei hij nog: “ik zag meer iets in de nummer 2 kandidaat”, waarbij hij nog aanvulde dat hij zich geschikt had naar de meerderheid of woorden van gelijke strekking. (..).
Ik leidde uit zijn opmerking af dat het een burgemeester zou zijn uit de gelederen van de Partij van de Arbeid. Het is namelijk zo dat als [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] blij moeten zijn, dan heb je te maken met de rode kant van het spectrum (..).
8.
Het proces-verbaal van het vierde politieverhoor van verdachte d.d. 30 augustus 2017 (p. 826 t/m 838, i.h.b. p. 827 en p. 835), voor zover inhoudende:
(..).
Bij elke gelegenheid van de vertrouwenscommissie (..) werd het vertrouwelijke karakter van de beraadslagingen gedurende de gehele procedure (..) door de voorzitter van de vertrouwenscommissie, [getuige 1] , ter sprake gebracht. Ook de CvdK [betrokkene 8] heeft dit nog (..) ter sprake gebracht toen wij bij hem voor overleg waren. (..).
(..)
V: waarom zinspeelde u er bij [betrokkene 5] op dat de nieuwe burgemeester een rode signatuur had?
A: omdat we als vertrouwenscommissie die vrijdag ervoor [betrokkene 6] hadden voorgedragen. [betrokkene 6] heeft een rode signatuur. Hij is van de Partij van de Arbeid. (..).
Bewijsoverweging.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte destijds als lid van de vertrouwenscommissie, belast met het voorbereiden van de benoeming van de nieuwe burgemeester, op 9 juli 2017 tegen medeverdachte [medeverdachte] heeft gezegd dan wel bevestigd dat [betrokkene 6] de kandidaat was die door de vertrouwenscommissie zou worden voorgedragen als nieuwe burgemeester van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
Daarbij merkt de rechtbank op dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of verdachte de naam [betrokkene 6] daadwerkelijk aan medeverdachte [medeverdachte] heeft genoemd of dat hij deze naam alleen heeft bevestigd, zodat beide mogelijkheden in de bewezenverklaring worden opengelaten. Ook het enkele bevestigen van deze naam levert schending van de geheimhoudingsverplichting op, omdat verdachte als lid van de vertrouwenscommissie zekerheid had over deze naam. Hij mocht die kennis hoe dan ook niet verspreiden aan [medeverdachte] .
De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte op 10 juli 2017 er bij getuige [betrokkene 5] , die destijds commissiewerk deed in de gemeenteraad, op heeft gezinspeeld dat de voorgedragen kandidaat afkomstig was een politieke partij met een sociaaldemocratische of socialistische achtergrond, door de in de bewezenverklaring vermelde uitlating tot hem te richten. De rechtbank verwerpt het hierboven vermelde verweer van de raadsman, omdat voormeld standpunt geen steun vindt in het recht. De geheimhoudingsplicht heeft betrekking op alle informatie uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, dus ook de politieke signatuur van de kandidaten. Door als lid van de vertrouwenscommissie informatie waarvan men weet dat die afkomstig is uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie te delen met derden, is reeds sprake van een opzettelijke schending van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 61c Gemeentewet.
Niet relevant is voorts dat die informatie enige uren later toch wel bekend zou worden, na afloop van de besloten raadsvergadering. De geheimhoudingsplicht eindigt immers niet op dat moment, zoals verdachte heel goed wist.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 7 juli 2017 tot en met 10 juli 2017, te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, meermalen, telkens een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift, te weten als lid van de vertrouwenscommissie die was ingesteld om de aanbeveling tot benoeming van de burgemeester van de gemeente ’s-Hertogenbosch voor te bereiden, en op grond van artikel 61c van de Gemeentewet, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door informatie uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, te weten
- de naam van de kandidaat die op nummer 1 van de aanbeveling van de vertrouwenscommissie stond te verstrekken te verstrekken en/of te bevestigen aan [medeverdachte] , wethouder van de gemeente ’s-Hertogenbosch,

en

- informatie over de politieke signatuur van de nummer 1 van de aanbeveling van de vertrouwenscommissie te verstrekken aan [betrokkene 5] , door tegen die [betrokkene 5] te zeggen: " [betrokkene 2] zal wel blij zijn, en ook [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Nou, dan hoef ik jou niet te vertellen welke kleur de nummer 1 heeft."
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van
€ 1.000,- subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete van maximaal € 500,- op te leggen.
Daarbij heeft de raadsman onder meer de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het tijdsverloop en de blanco justitiële documentatie van verdachte benadrukt.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Strafmaatoverwegingen.
Verdachte heeft zich als lid van de vertrouwenscommissie, belast met de aanbeveling voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van de gemeente ’s-Hertogenbosch, twee keer schuldig gemaakt aan opzettelijke schending van zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 61c van de Gemeentewet. Hij heeft op 9 juli aan medeverdachte [medeverdachte] , die destijds wethouder was, medegedeeld dan wel bevestigd dat [betrokkene 6] de kandidaat was die door de vertrouwenscommissie zou worden voorgedragen als nieuwe burgemeester. En hij vertelde op 10 juli aan [betrokkene 5] , die destijds commissiewerk deed in de gemeenteraad, met zoveel woorden dat de voorgedragen kandidaat afkomstig was uit een sociaaldemocratische of socialistische partij. Deze handelingen moeten los van elkaar worden gezien, er is derhalve sprake van twee afzonderlijke wilsbesluiten.
In de hoedanigheid van lid van de vertrouwenscommissie rustte op verdachte uit hoofde van een wettelijk voorschrift, namelijk artikel 61c van de Gemeentewet, een geheimhoudingsplicht. Niettemin heeft verdachte, terwijl hij wist dat de informatie waarover hij beschikte afkomstig was uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, deze informatie bewust gedeeld met medeverdachte [medeverdachte] en met de heer [betrokkene 5] . Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk schenden van het voor hem uit hoofde van artikel 61c Gemeentewet geldende wettelijke geheimhoudingsplicht.
Verdachte heeft de integriteit van de benoemingsprocedure ernstig schade berokkend en afbreuk gedaan aan het op ordelijke wijze functioneren van het openbaar bestuur.
Door het op deze wijze delen van vertrouwelijke informatie heeft verdachte het risico vergroot dat deze gegevens verder zouden worden verspreid, bijvoorbeeld naar de pers. Over meerdere personen is informatie naar buiten gekomen de nooit naar buiten had mogen komen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Dat [betrokkene 6] zich in verband met zijn voordracht als burgemeester van Zaanstad nog diezelfde dag heeft teruggetrokken uit de benoemingsprocedure voor het burgemeesterschap van ’s-Hertogenbosch, doet op geen enkele wijze af aan de ernst van het feit.
De rechtbank ziet in het feit dat er naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit veel (negatieve) publiciteit over verdachte is geweest, geen reden om aan verdachte een lagere straf op te leggen. Niet alleen als lid van de gemeenteraad van de gemeente ’s-Hertogenbosch, maar ook als lid van de vertrouwenscommissie had verdachte een publieke functie en had hij ook een voorbeeldfunctie voor de burger.
Verdachte had zich op voorhand dienen te realiseren dat er, indien bekend zou worden dat hij informatie uit de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie had doorgespeeld, veel opschudding zou ontstaan en dat die opschudding publiciteit teweeg zou brengen.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. Wie bij herhaling het vertrouwelijke karakter van de benoemingsprocedure schendt, kan niet wegkomen met de boete die de officier van justitie heeft geëist. Een deels voorwaardelijke taakstraf is passend en geboden.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat het tijdsverloop in de onderhavige zaak onder meer te wijten is aan de onrechtmatige inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden tegen de journalist [naam journalist] , hoe kwalijk dat ook mag zijn, geen reden vormt om aan verdachte een lagere straf op te leggen.
De rechtbank legt een gedeelte van de taakstraf voorwaardelijk op om verdachte, die thans nog werkzaam is al gemeenteraadslid, ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 272 van het Wetboek van Strafrecht.
61c van de Gemeentewet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
Taakstrafvoor de duur van
60 uren subsidiair 30 dagen hechtenismet
aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijkmet een
proeftijdvan
2 jaren.
De rechtbank waardeert een inverzekeringstelling doorgebrachte dag op twee uren te verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,
mr. W. Brouwer en mr. L.J. Bronkhorst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier,
en is uitgesproken op 4 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de Rijksrecherche Regio Zuid, genummerd 20170055, aantal pagina’s: 1 tot en met 992.