ECLI:NL:RBOBR:2019:5633

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
01/994008-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in douanerechtspraak met betrekking tot handelsverbod Iran

Op 1 oktober 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van poging tot overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977. De zaak betrof de levering van vijf connection heads aan een entiteit in Iran, wat in strijd is met het handelsverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de poging tot overtreding van de sanctiewetgeving. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 5.000,- met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet zorgvuldig genoeg had gehandeld bij het onderzoeken van de mogelijkheid om de goederen te leveren, ondanks dat zij op de hoogte was van de regels omtrent het internationale handelsverkeer. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de aard van het feit, en besloot tot een milde straf.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/994008-18 [verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/994008-18
Datum uitspraak: 01 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
gevestigd te [vestigingsadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juni 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zij, [verdachte] op of omstreeks 20 december 2017 in de gemeente Utrecht en/of Hilversum, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
economische middelen, te weten 5 stuks connection heads (met productcode
XD-ID100win4 M2/PD-M2/PD-M25-Ral 5015-A)
direct en/of indirect ter beschikking heeft gesteld of doen stellen aan en/of ten behoeve van een in de Bijlage IX van de Verordening (EU) nr. 267/2012 genoemde natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en) en/of entiteit(en) en/of licha(a)m(en), te weten [betrokkene] te Iran (bijlage IX, B, Entiteiten, item 161, datum plaatsing 8 november 2014)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Zij, [verdachte] op of omstreeks 20 december 2017 in de gemeente Utrecht en/of Hilversum, althans in Nederland, ter uitvoering van het door haar, [verdachte] voorgenomen misdrijf om,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
economische middelen, te weten 5 stuks connection heads (met productcode XD-ID100win4 M2/PD-M2/PD-M25-Ral 5015-A)
direct en/of indirect ter beschikking te stellen of te doen stellen aan en/of ten behoeve van een in de Bijlage IX van de Verordening (EU) nr. 267/2012 genoemde natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en) en/of entiteit(en) en/of licha(a)m(en), te weten [betrokkene] te Iran (genoemd onder bijlage IX, B, Entiteiten, item 161, datum plaatsing 8 november 2014) , met dat opzet:
- een uitvoeraangifte voor deze goederen heeft laten opmaken (bijlage 15) en/of
- een paklijst voor deze goederen heeft opgemaakt of heeft laten opmaken (bijlage 19-3) en/of
- een vrachtbrief voor deze goederen heeft opgemaakt of heeft laten opmaken (bijlage 16), terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ter beschikking stelling van de betreffende goederen nog niet was voltooid. De rechtbank acht om die reden niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewijsmotivering ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich om redenen zoals verwoord in de pleitnota op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het opzet op de verboden gedraging niet kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank is van oordeel dat het onder subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hierna te melden onder het kopje ‘De bewezenverklaring’. De rechtbank betrekt bij haar oordeel de volgende uitgewerkte en zakelijk weergegeven bewijsmiddelen en bewijsoverweging.
1.
De verklaring ter terechtzitting van 17 september 2019 van de vertegenwoordiger van verdachte, [naam vertegenwoordiger] :
[verdachte] wilde vijf connection heads (met productcode XD-ID100win4 M2/PD-M2/PD-M25-Ral 5015-A) ter beschikking stellen aan de entiteit [betrokkene] te Iran. Gebleken is dat deze entiteit is genoemd in de Bijlage IX van de Verordening (EU) nr. 267/2012 onder B, Entiteiten, item 161, datum plaatsing 8 november 2014. De zending was aangeboden. De aangifte ten uitvoer is van 20 december 2017.
2.
Motivatie stopzetting, bijlage 6 bij het proces-verbaal, opgemaakt door contactpersoon [naam contactpersoon] , Vraagbaak Wapens, Munitie, Strategische Goederen & Sancties van Douane Nederland, Centrale Dienst voor In- en Uitvoer:
Datum stopzetting: 22-12-2017.
Verzender: [verdachte] .
Ontvanger: [betrokkene] te Tehran in Iran.
Op donderdag 21 december was ik belast met de controle van uitgaande zendingen naar Iran. Tussen een aantal zendingen viel één zending op. Ik kon beschikken over de volgende informatie:
- Airwaybill: 096-0265 2274/ House-Airwaybill: 50079822/00 (pagina 4/18)
- Aantal colli: 1 (pagina 5/18)
- Gewicht: 14 kg (pagina 5/18)
- Goederenomschrijving: Connection Heads. (pagina 5/18)
Het gaat om 5 connection heads.
Ik heb in samenspraak met [collega] van de Centrale Diens In en Uitvoer besloten de zending te stoppen voor onderzoek.

3.Aangifte ten uitvoer, bijlage 15 bij voornoemd proces-verbaal:

Afzender: [verdachte] , [vestigingsadres] .
Geadresseerde: [betrokkene] , [vestigingsadres betrokkene] .
Colli en omschrijving: 1 CT 096-0265 2274-50079822/00.
Brutomassa: 14 kilogram.
Datum van afgifte: 2017-DEC-20.

4.CMR, bijlage 16 bij voornoemd proces-verbaal:

CMR. NL 444237. Opgemaakt te Utrecht op 14 december 2017.
Afzender: [verdachte] .
Transporteur: [naam transporteur] .
1 carton Connection heads, 14 kg, 58x48x32 cm.
Instructions Sender. Goods for:
[betrokkene] , Tehran, Iran.
Bewijsoverweging.
De raadsman voert aan dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, zodat zij van opzet moet worden vrijgesproken. Voor zover verdachte wel schuld heeft aan een overtreding, geldt dat een poging tot een overtreding niet strafbaar is, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman verwijst naar HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:851 en HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:24. Volgens de raadsman dient het opzet, in lijn met deze jurisprudentie en gelet op de redactie van tenlastelegging in de onderhavige zaak, mede gericht te zijn op de omstandigheid dat de adressant een entiteit is als genoemd in Bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012. Het opzet van verdachte was daar evident niet op gericht. Verdachte heeft juist kennisgenomen van een weliswaar verouderde versie van Bijlage IX, om te controleren of de adressant in die bijlage was genoemd. De raadsman concludeert dat evenmin kan worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het handeldrijven met een in Bijlage IX genoemde entiteit heeft aanvaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De situatie als bedoeld in de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie ziet op gedragingen waarbij, in het kader van de Wet milieubeheer, vergunningsvoorschriften worden overtreden. Vergunningsvoorschriften maken geen deel uit van wet- en regelgeving, Bijlage IX van de Verordening (EU) nr. 267/2012 daarentegen wel. Om die reden snijdt de vergelijking van de raadsman geen hout. Voor een bewezenverklaring van opzet is niet vereist dat het opzet mede is gericht op het overtreden van wet- en regelgeving, zoals op het bepaalde in Verordening (EU) nr. 267/2012 en de daarbij behorende Bijlage IX. Het opzet in deze zaak hoeft uitsluitend gericht te zijn op het ter beschikking stellen van goederen aan [betrokkene] in Iran, althans op de poging daartoe. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit het geval is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook het opzet op het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen is.
De verweren van de verdediging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde worden verworpen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat:
Ten aanzien van subsidiair.
Zij, [verdachte] op of omstreeks 20 december 2017 in Nederland,
ter uitvoering van het door haar, [verdachte] voorgenomen misdrijf om opzettelijk economische middelen, te weten 5 stuks connection heads (met productcode
XD-ID100win4 M2/PD-M2/PD-M25-Ral 5015-A) ter beschikking te stellen ten behoeve van een in de Bijlage IX van de Verordening (EU) nr. 267/2012 genoemde entiteit, te weten [betrokkene] te Iran (genoemd onder bijlage IX, B, Entiteiten, item 161, datum plaatsing 8 november 2014), met dat opzet:
- een uitvoeraangifte voor deze goederen heeft laten opmaken en
- een paklijst voor deze goederen heeft opgemaakt en
- een vrachtbrief voor deze goederen heeft opgemaakt,

terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde een voorwaardelijke geldboete van 5.000 euro met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat toepassing kan worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zodat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het feit dat verdachte een rechtspersoon is en met de bedrijfseconomische omstandigheden van verdachte, waaronder haar draagkracht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot levering van vijf connection heads aan een [betrokkene] in Iran, terwijl aan deze [betrokkene] geen goederen ter beschikking mogen worden gesteld. Er geldt een zogenaamd handelsverbod. Verdachte was ervan op de hoogte dat en hoe ze moest onderzoeken of zij de betreffende handelswaar aan voornoemde [betrokkene] mocht leveren, maar zij heeft dat onderzoek niet volledig en niet zorgvuldig genoeg verricht. Hierdoor heeft zij strikte regels betreffende het internationale handelsverkeer geschonden. Het gaat om regels waar grote belangen achter schuil gaan die de internationale veiligheid raken.
De rechtbank zal in dit concrete geval echter volstaan met een soort waarschuwing en stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke geldboete. De rechtbank betrekt hierbij dat het in dit geval gaat om een kleine partij handelswaar die tijdig is onderschept en dat verdachte binnen haar onderneming inmiddels maatregelen heeft getroffen in de vorm van een afdoende werkinstructie ter voorkoming van het plegen van nieuwe soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. De rechtbank wijst in deze op de ernst van het bewezen verklaarde en op het preventieve effect van het opleggen van een straf.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 45
Wet op de economische delicten art. 1, 2, 6
Sanctiewet 1977 art. 2, 3
Sanctieregeling Iran 2012 art. 1
Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van de Europese Unie van 23 maart 2012 art. 23, in verbinding met bijlage IX van die verordening.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van subsidiair:poging tot overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan door een rechtspersoon (artikel 23, lid 3, van Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van de Europese Unie van 23 maart 2012)verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. subsidiair:Voorwaardelijke geldboete van 5.000 euromet een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 1 oktober 2019.
mr. F. Schneider is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane Groningen, Team POSS, locatie Utrecht, Top nummer NL814773849 – 102893, projectnaam ‘Kopstuk’, ontvangen op 20 maart 2018, aantal bladzijden: 18, met 28 bijlagen.