ECLI:NL:RBOBR:2019:4895

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
18/3156
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een Ziektewet-uitkering die per 2 juni 2018 door verweerder was beëindigd. Dit besluit werd door eiseres bestreden, waarna verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde. Eiseres stelde dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat, met name in het licht van haar fibromyalgie. De rechtbank oordeelde dat verweerder zijn besluit mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen en dat het onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank vond geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen, die hadden vastgesteld dat eiseres in staat was om licht fysieke werkzaamheden te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/3156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M.M. Diebels).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2018 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 2 juni 2018 beëindigd.
Bij besluit van 7 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2019. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was werkzaam als interieur designer bij [naam werkgever] . Na beëindiging van dit werk is eiseres per 2 november 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Per 9 maart 2016 heeft eiseres zich ziek gemeld en vanaf 8 juni 2016 ontving zij een ZW-uitkering. Nadien is eiseres hersteld en vanaf 24 oktober 2016 is haar WW-uitkering voortgezet. Per 2 mei 2017 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld. Zij ontving vanaf 1 augustus 2017 een ZW-uitkering. Op 2 maart 2018 is eiseres gezien door de eerste verzekeringsarts in het kader van de zogenoemde Eerstejaars ZW-beoordeling. De beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben geleid tot het primaire besluit.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat eiseres geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
3. Eiseres kan zich niet met dit besluit verenigen. Zij voert – kort samengevat – aan dat verweerders onderzoek onzorgvuldig is en dat haar beperkingen zijn onderschat. Eiseres heeft als gevolg van de ziekte fibromyalgie continue lichamelijke pijnklachten, wat gepaard gaat met flinke vermoeidheid. Eiseres heeft tijdens een specialistisch behandeltraject van zes maanden leren omgaan met de chronische pijn. Eiseres heeft geleerd dat zij beperkt belastbaar is en dat na 90 minuten inspanning een rustmoment van 30 minuten voor haar noodzakelijk is.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts of een verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
5. De rechtbank vindt verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de eerste verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en eiseres heeft gezien op het spreekuur op 2 maart 2018, waarbij een anamnese is afgenomen en een lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. In bezwaar is het dossier bestudeerd door een arts B&B en deze heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de beoordeling van de eerste verzekeringsarts. Het rapport van de arts B&B is akkoord bevonden door een verzekeringsarts B&B. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de arts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
6. Eiseres voert aan dat zij door de verzekeringsarts nauwelijks lichamelijk is onderzocht. Op de zitting is duidelijk geworden dat eiseres doelt op de beoordeling door de bedrijfsarts op 28 juni 2017. Deze beoordeling heeft destijds plaatsgevonden in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter en staat los van de huidige Eerstejaars ZW-beoordeling. In het kader van deze Eerstejaars ZW-beoordeling heeft de eerste verzekeringsarts onder meer de schouders, armen en rug van eiseres onderzocht en haar bewegingen geobserveerd. Daarbij wijst de rechtbank erop dat voor een zorgvuldig onderzoek de duur en omvang van het lichamelijk onderzoek niet doorslaggevend zijn. Dit volgt uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4896. Ook de omstandigheid dat eiseres niet is gezien door de (verzekerings)arts B&B, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het onderzoek onzorgvuldig moet worden geacht. De arts B&B heeft in het rapport een samenvatting van de hoorzitting gegeven en de verkregen informatie betrokken bij de beoordeling. Daarbij wijst de rechtbank erop dat het vaste rechtspraak is van de CRvB dat het uitsluitend verrichten van dossieronderzoek door de (verzekerings)arts B&B en het niet aanwezig zijn bij een hoorzitting niet zonder meer leidt tot een onzorgvuldig onderzoek (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7015). Voldoende grond waarom dat hier wel zo zou zijn is de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ook de grond dat er door de (verzekerings)artsen van verweerder ten onrechte geen informatie is opgevraagd bij de behandelend sector (concreet benoemde eiseres op de zitting de huisarts en de fysiotherapeut) slaagt niet. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel mag afgaan en niet verplicht is om informatie bij de behandelend sector op te vragen. Dat ligt anders wanneer sprake is van een ingezette of in te zetten behandeling die een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden en/of wanneer een behandelaar een beredeneerd afwijkend idee heeft over de medische beperkingen. Beide situaties zijn echter bij eiseres niet aan de orde. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen van verweerder volgt dat eiseres ten tijde van het beëindigen van de ZW niet onder behandeling was. Dit heeft eiseres op de zitting desgevraagd bevestigd.
8. De rechtbank komt vervolgens toe aan verweerders inhoudelijke beoordeling.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat verweerder de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. Verweerder is ermee bekend dat eiseres fibromyalgie heeft. In het rapport van 2 maart 2018 benoemt de eerste verzekeringsarts dat eiseres pijnklachten in het hele lichaam ervaart, met name in de nek, schouders, ellebogen en achillespezen. De verzekeringsarts geeft aan dat er sprake is van een consistent en plausibel ervaren beeld van pijnklachten waarin eiseres een weg heeft gevonden om te functioneren, maar dat er vanuit medisch oogpunt een onderliggende objectiveerbare aandoening van waaruit de klachten kunnen worden gemotiveerd ontbreekt. De verzekeringsarts heeft bij lichamelijk onderzoek geen belangrijke stoornissen vastgesteld, wel is er sprake van verhoogde spierspanning. Op basis van deze combinatie heeft de eerste verzekeringsarts beperkingen aangenomen ten aanzien van zware fysieke arbeid. De eerste verzekeringsarts acht eiseres in staat om licht fysieke werkzaamheden te verrichten. De arts B&B onderschrijft deze conclusies van de eerste verzekeringsarts. De arts B&B heeft geen aanleiding gezien om de door de eerste verzekeringsarts opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) aan te scherpen. De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat verweerder de (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres in beroep geen (nieuwe) medische verklaringen heeft overgelegd die haar stellingen kunnen onderbouwen.
10. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank nog het volgende. De (verzekerings)artsen van verweerder kunnen de door eiseres ervaren noodzakelijke rustmomenten medisch niet motiveren. Dit kan volgens hen worden opgevangen door voldoende afwisseling van activiteiten te bieden, daar eiseres haar rustmomenten naar eigen zeggen gebruikt om te lezen. Aan het rapport van de arts B&B ontleent de rechtbank dat geen sprake is van een energetische of preventieve grond zoals bedoeld in de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ om een urenbeperking aan te nemen, alsook dat geen sprake is van verminderde beschikbaarheid vanwege behandeling. Dit in combinatie met de wel gestelde beperkingen voor fysiek zware arbeid, het feit dat op de datum in geding geen sprake was van behandeling voor de vermoeidheidsklachten en het eigen onderzoek door de eerste verzekeringsarts, maken dat geen urenbeperking nodig werd geacht. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om op dit punt aan de juistheid van de beoordeling door de (verzekerings)artsen te twijfelen. De door eiseres gestelde rustmomenten zijn niet met (medische) stukken geobjectiveerd.
11. Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres forsere klachten ervaart dan de door verweerder vastgestelde beperkingen. Eiseres heeft op de zitting uitgelegd dat zij zich hierdoor niet gehoord voelt door verweerder. Bij een beoordeling als deze wordt echter geen rekening gehouden met alle – subjectief – ervaren gezondheidsklachten van eiseres. Slechts indien en voor zover klachten zijn terug te voeren op een objectief medisch aantoonbare ziekte of gebrek kan dit leiden tot het aannemen van beperkingen.
12. Voor eiseres zijn de functies verkoper binnendienst (SBC-code 516180), automobielverkoper (SBC-code 517060) en assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) geduid. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende toelichting voorzien.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Boekhorst, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
22 augustus 2019.
De griffier is verhinderd om rechter
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.