ECLI:NL:CRVB:2008:BD7015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4726 WAO + 06-4748 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening en intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1994 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door rugklachten. Na een herbeoordeling in 2004 door een verzekeringsarts van het Uwv, werd vastgesteld dat appellante geen medische redenen meer had voor een urenbeperking. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante geschikt was voor haar eigen werk als secretaresse. Op basis van deze bevindingen heeft het Uwv de uitkering per 21 december 2004 herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierna volgde een tweede besluit tot intrekking van de uitkering per 23 augustus 2005, wat ook door de rechtbank werd onderschreven. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts niet onzorgvuldig was, ondanks het ontbreken van een herkeuring en de afwezigheid bij de hoorzitting. De Raad stelde vast dat appellante geen medische informatie had overgelegd die de conclusies van het Uwv zou kunnen weerleggen. De Raad oordeelde dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante correct was en dat de geduide functies, inclusief haar eigen functie, voor haar geschikt waren. De hoger beroepen van appellante werden afgewezen.

Uitspraak

06/4726 WAO
06/4748 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 5 juli 2006, 05/2897 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 06/503 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 1 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft I.T. Martens, verbonden aan SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Het Uwv heeft in beide gedingen verweerschriften ingediend en bij brieven van 15 februari 2007 en 27 februari 2008 nadere stukken toegezonden. Bij brief van 11 maart 2008 heeft het Uwv een vraag van de Raad beantwoord en stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, in beide zaken gevoegd, plaatsgevonden op 8 april 2008, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is op 16 juli 1993 met rugklachten uitgevallen voor haar werk als secretaresse voor 40 uur per week. Met ingang van 15 juli 1994 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
In het kader van de herbeoordeling van het recht op uitkering na vijf jaar is appellante op 10 september 2004 onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts, die concludeerde dat er beperkingen bestonden ten aanzien van de belasting van rug of knieën en dat, indien rekening zou worden gehouden met de beperkingen, er geen medische redenen meer aanwezig waren voor de urenbeperking, die eerder wel werd aangenomen. De belastbaarheid van appellante heeft de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 september 2004. De arbeidsdeskundige heeft na het selecteren van zijns inziens voor appellante geschikte functies aan de hand van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) berekend dat er sprake was van een verlies aan verdiencapaciteit van 17,6%. Bij besluit van
25 oktober 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 21 december 2004 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Appellante heeft tegen het besluit van 25 oktober 2004 bezwaar gemaakt.
Na onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 30 juni 2005, hierna: het bestreden besluit 1. Tegen dit besluit heeft appellante beroep bij de rechtbank ingesteld.
3. In de loop van de bezwarenprocedure tegen het besluit van 25 oktober 2004 is de bezwaararbeidsdeskundige blijkens zijn rapport 21 juni 2005 tot de conclusie gekomen dat appellante, gelet op haar medische beperkingen en het vervallen van een urenbeperking, weer geschikt was voor haar eigen werk van secretaresse. Nadat appellante in de gelegenheid was gesteld haar mening omtrent dit inzicht kenbaar te maken heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2005 de uitkering van appellante per
23 augustus 2005 ingetrokken omdat geen sprake meer was van een verlies aan verdiencapaciteit. Het bezwaar hiertegen van appellante is bij besluit van 15 december 2005 ongegrond verklaard. Ook tegen dit besluit, hierna: het bestreden besluit 2, heeft appellante beroep bij de rechtbank ingesteld.
4. Bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de beroepen tegen het bestreden besluit 1, respectievelijk het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft, samengevat, de medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten onderschreven en daarbij overwogen dat niet is gebleken van een medische noodzaak tot het aannemen van een urenbeperking.
5. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest nu geen informatie is gevraagd bij haar behandelend sector en de bezwaarverzekeringsarts geen herkeuring heeft verricht en zelfs helemaal niet aanwezig zou zijn bij de hoorzitting in de tweede bezwarenprocedure. Voorts is aangevoerd dat het vervallen van de urenbeperking niet deugdelijk is onderbouwd. Ten slotte stelt appellante zich op het standpunt dat het bestreden besluit 1 niet voldoende is gemotiveerd omdat in de FML zogenaamde beperkende toelichtingen zijn opgenomen ten aanzien van de aspecten trappenlopen en gebogen en/of getordeerd actief zijn.
6.1. De Raad is van oordeel dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding geeft het voor onjuist te houden dat het Uwv de eigen richtlijn heeft gevolgd, die erop neer komt dat de verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. De door appellante aangedragen argumenten en feiten ten aanzien van haar gezondheidstoestand of het verrichte onderzoek zijn voorts van onvoldoende gewicht om te oordelen dat het Uwv slechts door informatie in te winnen bij de behandeld sector tot een voldoende zorgvuldig onderbouwde waardering van haar mogelijkheden en beperkingen kon komen.
6.2. Zoals de Raad al meermalen heeft geoordeeld, bij voorbeeld in zijn uitspraak van 13 maart 2002, LJN: AE1875, is het uitsluitend verrichten van dossieronderzoek door de bezwaarverzekeringsarts en het niet aanwezig zijn bij de hoorzitting niet zonder meer onzorgvuldig. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts de hoorzitting van
14 juni 2005 in de eerste bezwarenprocedure wel heeft bijgewoond. Blijkens het verslag daarvan heeft uitgebreide informatie-uitwisseling plaatsgevonden met de bezwaarverzekeringsarts. Appellante was niet onder behandeling van een arts en heeft geen medische informatie overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts had geen aanleiding tot twijfel aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts. Onder deze omstandigheden kan het achterwege laten van een afzonderlijk en buiten het verband van de hoorzitting plaatsvindend medisch onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Hetzelfde moet worden gezegd met betrekking tot de bezwarenprocedure voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit 2. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat, zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft gesteld, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de door een betrokkene vooraf geuite wens dat een bezwaarverzekeringsarts de hoorzitting bijwoont en dat appellante zonder opgave van redenen is weggebleven bij de hoorzitting van 15 december 2005, waarmee zij zichzelf de kans heeft ontnomen argumenten aan te voeren waarom een nieuw medisch onderzoek noodzakelijk was.
6.3. Het is de Raad niet gebleken dat het Uwv de beperkingen van appellante, op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, heeft onderschat. Appellante is in verband met een standafwijking van de wervelkolom en slijtageverschijnselen van de knieschijf beperkt geacht voor langdurige en zware statische of dynamische belasting van rug of knieën. Voor het oordeel dat appellante verdergaande beperkingen heeft dan hiervoor bedoeld heeft de Raad geen aanknopingspunten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 20 juni 2005 op inzichtelijke wijze uiteengezet dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden, waarbij rekening wordt gehouden met haar beperkingen, niet overmatig wordt belast en heeft gemotiveerd aangegeven waarom geen reden bestaat de in het verleden gestelde urenbeperking te continueren. Van de zijde van appellante is geen informatie in het geding gebracht, bij voorbeeld afkomstig van de behandelend sector, die twijfel zou kunnen doen rijzen aan de juistheid van dit standpunt. Aan de eigen ervaring en beleving van appellante dat zij niet langer dan 20 uren per week kan werken kan de Raad niet de door appellante gewenste betekenis toekennen. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv de mogelijkheden van appellante per de in geding zijnde data niet overschat.
6.4. Anders dan appellante meent zijn in de FML van 10 september 2004 geen beperkende toelichtingen opgenomen bij de aspecten trappenlopen en gebogen en/of getordeerd actief zijn. Appellante is op deze punten belastbaar volgens de normaalwaarden. Uit de toelichtingen in de FML op deze punten blijkt wel dat op deze punten een belasting boven de normaalwaarden niet is toegestaan, maar de Raad heeft geen reden tot twijfel aan juistheid van de mededeling van de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 21 juni 2005 en van de bezwaarverzekeringsarts van 14 februari 2007 dat in de geduide functies geen overschrijdingen van de normaalwaarden op deze punten optreden. Niet is gebleken dat dit anders is met betrekking tot het eigen werk van appellante als secretaresse.
6.5. Het is de Raad niet gebleken dat - uitgaande van de vastgestelde mogelijkheden van appellante - de geduide functies alsmede haar eigen functie als secretaresse niet voor haar geschikt zijn. De Raad kan zich vinden in hetgeen in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 juni 2005 ter zake is gesteld.
7. Gelet op het onder 6.1. tot en met 6.6. overwogene slagen de hoger beroepen niet en moeten de aangevallen uitspraken worden bevestigd.
8. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter, C.P.M. van de Kerkhof en R.P.T. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I.R.A. van Raaij.
RB