Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2019 in de zaak tussen
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, te Oisterwijk,
[naam] , te [vestigingsplaats] ,
,
Procesverloop
Overwegingen
- Verweerder mag pas een nieuw besluit nemen als GS een nieuw besluit hebben genomen op het bezwaarschrift tegen de weigering om de natuurvergunning in te trekken en zal het besluit van GS bij de te maken belangenafweging moeten betrekken, temeer omdat verweerder zelf heeft aangegeven dat dit een omstandigheid is waar hij rekening mee houdt;
- Afdeling 3.4 van de Awb kan bij de voorbereiding van het nieuwe besluit buiten toepassing blijven.
Beslissing
- verklaart het beroep van eiseres 1 tegen het bestreden besluit gegrond;
- verklaart het beroep van eisers 2 en 3 tegen het herstelbesluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en het herstelbesluit;
- draagt verweerder een nieuw besluit te nemen op het verzoek van eisers 2 en 3 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder dit nieuwe besluit pas mag nemen nadat GS een nieuwe beslissing hebben genomen op het bezwaar tegen de weigering de natuurvergunning in te trekken;
- bepaalt dat afdeling 3.4 van de Awb buiten toepassing blijft;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,00 aan eiseres 1 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.536,00 afzonderlijk.
Rechtsmiddel
Awb
Wabo
Wet geurhinder en veehouderij
Verordening ruimte Noord- Brabant
3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving;
3.1, derde lid, onder b en c, inpasbaar is in de omgeving;
3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving.
6.1tot en met artikel
6.13.
3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving;
3.1, derde lid, onder b en c, inpasbaar is in de omgeving;
3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving.
7.1tot en met artikel
7.15.
6.3, eerste lid, en artikel
7.3, eerste lid, (veehouderij) bepaalt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Stalderingsgebied' dat de vestiging van of de omschakeling naar een hokdierhouderij alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat:
6.3, tweede lid, onder a en artikel
7.3, tweede lid, onder a (veehouderij) bepaalt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Stalderingsgebied' dat een toename van de oppervlakte dierenverblijf binnen het bouwperceel voor een hokdierhouderij, door het oprichten of het in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf, alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat:
2, derde lid, wordt onder een bestaand dierenverblijf in het eerste en tweede lid verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1, eerste lid onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ex artikel 2, eerste lid, onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer, op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.
6.3, tweede lid, en artikel
7.3, tweede lid, gelden de volgende bepalingen:
6.3, derde lid, en artikel
7.3, derde lid;
3.1, derde lid, inpasbaar is in de omgeving;
4.1en artikel
25.1geldt voor veehouderijen de regel dat geen toename is toegestaan van de oppervlakte van bestaande gebouwen en de oppervlakte van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behoudens indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij als bedoeld in artikel
25.1, tweede lid.
26.1, tweede lid geldt binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied' dat een toename van de oppervlakte dierenverblijf binnen een bouwperceel voor een hokdierhouderij, door het oprichten van een gebouw of het in gebruik nemen van een gebouw voor het houden van hokdieren, alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat:
4.1, onder c, artikel
6.3, tweede lid, onder b, en artikel
7.3, tweede lid, onder b, geldt voor veehouderijen de regel dat binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
2, derde lid, wordt onder onder de bestaande oppervlakte van een dierenverblijf in het eerste lid verstaan de oppervlakte dierenverblijf die:
2, derde lid, wordt onder de oppervlakte van bestaande gebouwen en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het tweede lid, verstaan de oppervlakte die:
26.1, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing.