Uitspraak
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
1.1. De procedure
- het tussenvonnis van 16 mei 2018
- het proces-verbaal van comparitie van 25 oktober 2018.
2.De feiten
“In verwevingsgebieden zijn bouwblokken tot 1,5 hectare, met inachtneming van de in deel B opgenomen voorwaarden mogelijk. De toekenning/uitbreiding van bouwblokken boven de 1,5 hectare is –op grond van dit reconstructieplan- niet rechtstreeks mogelijk. Hiervoor geldt een goedkeuringsvereiste.”2.3. [eisers] wilde de varkenshouderij verplaatsen naar een landbouwontwikkelingsgebied (hierna ook: LOG). Volgens het reconstructieplan zijn in landbouwontwikkelingsgebieden
“bouwblokken tot 2,5 hectare, met inachtneming van de in deel B opgenomen voorwaarden mogelijk. De toekenning/uitbreiding van bouwblokken boven de 2,5 hectare is –op grond van dit reconstructieplan- niet rechtstreeks mogelijk. Hiervoor geldt een goedkeuringsvereiste.”Met het oog op de verplaatsing van de varkenshouderij heeft de [eiser sub 2] in april 2006 een perceel gekocht aan de [adres 2] (de locatie [adres 2] ). Op de locatie [adres 2] was geen bouwblok gevestigd. Bij brief van 25 april 2006 heeft de [eiser sub 2] de gemeente Heeze-Leende (hierna: de gemeente) gevraagd of zij bereid is een bouwblok toe te kennen op de locatie [adres 2] . [eisers] heeft met de verkoper afgesproken dat de grond later geleverd en in twee helften betaald zou worden. De tweede helft van de koopsom zou worden voldaan zodra de benodigde vergunningen en ontheffingen voor het realiseren van een agrarisch bouwblok en het oprichten van een varkenshouderij met bedrijfswoning onherroepelijk aan hem zouden zijn verleend.
3.Het geschil
Voor recht verklaart dat de Provincie met de beleidswijziging, althans het nemen van het voorbereidingsbesluit van 19 maart 2010 en het verankeren daarvan in de Verordening ruimte, althans het opnemen van een verbod op nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in LOG’s in de Verordening ruimte, toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] en zij aansprakelijk is voor alle schade die [eisers] als gevolg daarvan reeds heeft geleden en nog zal lijden;
Voor recht verklaart dat de Provincie door:
a. het aanvankelijk weigeren van de aangevraagde ontheffing, en/of;
b. de beleidswijziging, althans het nemen van het voorbereidingsbesluit van 19 maart 2010 en het verankeren daarvan in de Verordening ruimte, althans het opnemen van een verbod op nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in LOG’s in de Verordening ruimte, zonder daarbij enige financiële compensatie aan [eisers] te bieden, toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] en zij aansprakelijk is voor alle schade die [eisers] als gevolg daarvan reeds heeft geleden en nog zal lijden;
4.De beoordeling
De [eiser sub 2] is inderdaad eigenaar van de grond op de locatie [adres] en op de locatie [adres 2] . [eiser sub 1] dreef de varkenshouderij op de oude locatie en zou ook de varkenshouderij gaan drijven op de locatie [adres 2] . De VOF is exploitant en vergunninghouder. Zij is als partij bij alle procedures betrokken. De [eiser sub 2] heeft vermogensbestanddelen die in [eiser sub 1] zitten. [eiser sub 3] brengt arbeid in in de VOF. Naast de VOF zijn de vennoten (de [eiser sub 2] en [eiser sub 3] ) betrokken bij de zaak bij de Afdeling. De dagvaarding is ingediend door deze drie partijen om te voorkomen dat er later discussie komt over wie juridisch eigenaar is.
Voorafgaand aan de procedure had documentatie in het geding kunnen zijn gebracht. De eigendomsverhoudingen van de percelen waar het in deze zaak om gaat, zijn onduidelijk. Ook is onduidelijk wie het bedrijf voert. De VOF-akte is onbekend. De besluiten zijn gericht aan de [eiser sub 2] . De Provincie blijft bij de niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 1] en [eiser sub 3] omdat er nog steeds geen inzicht in is wie belang heeft bij de vordering.
Onrechtmatig handelen4.7. Tussen partijen is in geschil of de Provincie onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld en daarmee schadeplichtig jegens [eisers] is.
1. de beleidswijziging,
2. de beleidswijziging zonder daarbij enige financiële compensatie aan [eisers] te bieden,
3. het aanvankelijk weigeren van de op 30 september 2010 aangevraagde ontheffing.
De beleidswijziging in concreto is onrechtmatig. Er is sprake van schending van een specifieke maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm jegens [eisers] als verplaatsende veehouder. De Provincie heeft jegens [eisers] in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm gehandeld door overnight en volstrekt ondoordacht een radicale beleidswijziging door te voeren, waardoor bedrijfsverplaatsingen als die van [eisers] abrupt tot stilstand kwamen. De Provincie heeft hiermee in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, het formele en materiële zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel gehandeld. Een groot aantal bedrijfsverplaatsers bevond zich op 19 maart 2010 op een point of no return. Het is in strijd met de in het maatschappelijk verkeer als overheid in acht te nemen zorgvuldigheid om een algeheel verbod op nieuwvestiging uit te vaardigen zonder met de belangen van deze groep ondernemers rekening te houden. Het feit dat voor lopende gevallen achteraf een ontheffingsmogelijkheid in de Verordening ruimte is opgenomen, doet aan het voorgaande niet af. De criteria om voor een ontheffing in aanmerking te komen waren zodanig onduidelijk dat geen sprake was van een adequate overgangsmaatregel. Bovendien leidt een ontheffingenstelsel voor de betrokkenen tot substantiële lasten, vertraging en kosten. [eisers] verwijt de Provincie ook dat met het ondoordachte voorbereidingsbesluit een onomkeerbaar proces in gang is gezet, in die zin dat gemeenten op de rem zijn gaan staan. De verloren tijd kan niet meer worden ingehaald en het is nagenoeg onmogelijk om nog een toereikende bestemmingsplanwijziging gerealiseerd te krijgen. Daarom kon de Provincie niet volstaan met een ontheffingenstelsel, maar had zij bedrijfsverplaatsers als [eisers] van meet af aan buiten het verbod op nieuwvestiging moeten houden.
Het beweerdelijk schadeveroorzakende handelen is in dezen de beleidswijziging: de vaststelling en uitvoering van het Voorbereidingsbesluit en de Verordening ruimte. Tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel staat op grond van artikel 8.3 lid 1 sub a Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep bij de bestuursrechter open. Op grond van artikel 8:5 lid 1 Awb juncto artikel 1 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan bovendien geen beroep worden ingesteld tegen een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 4.1 lid 5 Wet ruimtelijke ordening. Er staat tegen de beleidswijziging dus geen beroep open bij de bestuursrechter. Nu er geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat, is hier een taak voor de civiele rechter weggelegd. Daaruit volgt dat er geen aanleiding is om [eisers] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn primaire vordering. In zoverre faalt het verweer van de Provincie.
de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toegebrachte schade (vgl. onder meer HR 30 maart 2001,
NJ2003, 615).
De rechtbank dient daartoe te beoordelen of de door [eisers] gestelde nadelige gevolgen van de beleidswijziging buiten het normale maatschappelijk risico vallen en zodoende onevenredig zijn.
Voor toekenning van nadeelcompensatie dient sprake te zijn van een speciale last. Aan die eis is niet voldaan. [eisers] is niet benadeeld en behoort niet tot een beperkte groep. Hij behoort tot de grote groep veehouders die de beperking moet dulden. [eisers] wordt niet getroffen in een bestaand recht. Hij had geen recht op nieuwvestiging op de locatie [adres 2] . De beleidswijziging was voorzienbaar. De onderverdeling in drie reconstructiezoneringen betekende al een afwaartse beweging voor de intensieve veehouderij. Vanaf begin 2008 zijn de maatschappelijke ontwikkelingen die tot beperking van de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij strekken in een stroomversnelling geraakt. Er is ook sprake van passieve risicoaanvaarding c.q. eigen schuld. Hoewel de beperking van de intensieve veehouderij voorzienbaar was, heeft [eisers] niet vóór 19 maart 2010 bij de gemeenteraad een aanvraag om herziening van het bestemmingsplan ingediend. Als redelijk handelend ondernemer wist of behoorde hij te weten dat hij daarmee het risico nam dat de mogelijkheden tot nieuwvestiging op de locatie [adres 2] in de toekomst in voor hem ongunstige zin zouden kunnen veranderen. De Provincie heeft rekening gehouden met de belangen van bedrijfsverplaatsers door een ontheffingsregeling in te voeren.
4.21. Naar het oordeel van de rechtbank maken de door [eisers] aangevoerde omstandigheden niet dat de door [eisers] ondervonden nadelige gevolgen van de beleidswijziging buiten het normale maatschappelijk risico vallen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de invoering van het verbod op nieuwvestiging in de Verordening ruimte – hoewel dit een wijziging opleverde van het voorheen geldende beleid – als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee [eisers] rekening had kunnen en moeten houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. Zoals de Provincie terecht aanvoert, was ten tijde van het reconstructiebeleid al sprake van een afwaartse beweging waar het gaat om de intensieve veehouderij. De maatschappelijke weerstand tegen de vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen is in de loop der jaren toegenomen en het beleid is daarop aangepast. Het lag in de lijn der verwachting dat deze ontwikkeling zich zou voordoen. Voor zover [eisers] stelt dat de Provincie kartrekker was van het reconstructiebeleid, het reconstructieplan heeft vastgesteld, bestuursovereenkomsten heeft gesloten en heeft geparticipeerd in grondexploitatie, is dit dan ook onvoldoende om te concluderen dat [eisers] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de Provincie haar beleid niet zou wijzigen.
Ad 3 Onrechtmatigheid weigering ontheffing4.24. [eisers] stelt tot slot dat de Provincie onrechtmatig heeft gehandeld door het aanvankelijk weigeren van de op 11 augustus 2010 aangevraagde ontheffing. Volgens [eisers] is met het alsnog verlenen van de ontheffing op 23 april 2013 de onrechtmatigheid van de aanvankelijke weigering van 4 juli 2011 gegeven. [eisers] heeft schade geleden als gevolg van de onrechtmatige weigering doordat deze heeft geleid tot vertraging van de opstart van het zeugenbedrijf op de nieuwe locatie. Die schade bestaat uit gemiste inkomsten, verliezen in verband met een gedwongen afwaardering van de zeugenstapel op de locatie [adres] , gestegen bouw- en investeringskosten in verband met een vertraagde ontwikkeling op de locatie [adres 2] , extra advieskosten en kosten van juridische bijstand en belastingschade, aldus [eisers] .
De gemeenteraad heeft gebruik gemaakt van de op 23 april 2013 verleende ontheffing door de vaststelling van het bestemmingsplan “ [adres 2] ”. Vervolgens heeft [eisers] op 16 april 2015 en 16 augustus 2016 de benodigde omgevingsvergunningen gekregen. Alle besluiten zijn onherroepelijk geworden. Desalniettemin heeft [eisers] daar om hem moverende redenen geen gebruik van gemaakt. Hij heeft op de locatie [adres 2] tot op de dag van vandaag geen intensieve veehouderij opgericht. [eisers] heeft niet gesteld of aangetoond dat hij van voormelde onherroepelijke besluiten wel gebruik zou hebben gemaakt indien deze eerder onherroepelijk zouden zijn geworden. Om die reden ontbreekt het causaal verband tussen het besluit van 4 juli 2011 en de gestelde schade.
Het causaal verband ontbreekt ook omdat ook in de hypothetische situatie waarin de ontheffing op 4 juli 2011 zou zijn verleend vanwege de aanwending van rechtsmiddelen door belanghebbenden sprake zou zijn geweest van een vertraging die tenminste gelijk is aan de vertraging in de feitelijke situatie.
De varkenshouderij is niet gerealiseerd omdat de bank geen financiering meer wil verstrekken. De markt is veranderd, de richtlijnen die banken hanteren zijn gewijzigd, en de [eiser sub 2] is ouder geworden. Aan iemand van 48 die een nieuw bedrijf begint, hangt een ander risicoprofiel dan aan iemand van 36. Als hij voor 2010 had kunnen beginnen, had hij kunnen verplaatsen. [eisers] heeft middelen gegenereerd met de verkoop van de bouwkavels op de locatie [adres] . Dat is niet voldoende om een exploitatie op de locatie [adres 2] op te starten. Er is EU-wetgeving gekomen waardoor de banken anders tegen de financiering zijn gaan aankijken De Basel-regels I, II en III hebben ertoe geleid dat banken zich meer zijn gaan indekken. De bank financiert nu niet meer voordat het huis was verkocht. Je moet tonnen eigen vermogen inbrengen om het rond te krijgen. De financiering per zeug bedroeg in 2010 € 2000 tot € 2200 en nu € 1.600 - € 1.700. De gesprekken met de bank zijn gestart vanaf oktober 2016, toen de laatste vergunning onherroepelijk was. In 2017 kreeg hij een voorlopige afwijzing. De fiatteur van de bank heeft de financiering in 2018 definitief afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft GS geweigerd om ontheffing te verlenen van het in de Verordening ruimte vervatte verbod op nieuwvestiging van een intensieve veehouderij voor een nieuw bouwblok voor een intensieve veehouderij op de locatie [adres 2] . De Afdeling heeft dit besluit vernietigd wegens strijd met artikel 9.5, vierde lid, van de Verordening ruimte en artikel 3:36 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft GS de gevraagde ontheffing alsnog verleend. Gelet op het voorgaande is het besluit van 4 juli 2011 onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW. Met die onrechtmatigheid is in beginsel ook de toerekenbaarheid aan de Provincie gegeven (vgl. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2723, NJ 2016/166.)
4.30. De vraag die nu voorligt, is of de mogelijkheid van schade als gevolg van het feit dat de ontheffing niet op 4 juli 2011 maar pas op 23 april 2013 is verleend aannemelijk is.
Bij de beantwoording van deze vraag acht de rechtbank van belang dat verlening van de ontheffing er niet rechtstreeks toe heeft geleid dat de intensieve veehouderij kan worden gerealiseerd. De ontheffing maakt het mogelijk dat de gemeenteraad een bestemmingsplan vaststelde waarbij een bouwblok op de locatie [adres 2] wordt gevestigd. Daarna moest [eisers] ervoor zorgen dat hij over de benodigde omgevingsvergunningen beschikt en moest hij zorgdragen voor de benodigde financiering. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat, als op 4 juli 2011 ontheffing zou zijn verleend, de gemeenteraad het ontwerp-bestemmingsplan eerder zou hebben vastgesteld en de benodigde omgevingsvergunningen eerder zouden zijn verleend en onherroepelijk zouden zijn geworden. Dat betekent dat het proces om te komen tot de realisatie van een intensieve veehouderij is vertraagd doordat de Provincie de ontheffing niet op 4 juli 2011, maar op 23 april 2013 heeft verleend. De rechtbank acht het in het kader van deze procedure niet nodig om de precieze omvang van de vertraging vast te stellen. [eisers] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de vertraging meer bedroeg dan de periode tussen 4 juli 2011 en 23 april 2013. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vertraging maximaal één jaar en tien maanden (afgerond) bedroeg.
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)