ECLI:NL:RBOBR:2019:472

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
18_1586
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde in verband met mogelijke komst windmolenpark

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen in de gemeente Reusel-De Mierden. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woning, heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 322.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waardepeildatum was 1 januari 2017, maar eiser betwistte deze waarde vanwege de mogelijke komst van een windmolenpark in de nabijheid van zijn woning, waarvan de plannen medio juli 2017 bekend werden. Eiser stelde dat de aanwezigheid van het windmolenpark een waardedruk op zijn woning zou uitoefenen, wat onvoldoende was meegenomen in de waardebepaling door verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de komst van het windmolenpark geen waardeverminderend effect heeft op de woning van eiser. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de woning, rekening houdend met de mogelijke invloed van de windmolens, op € 315.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar en droeg verweerder op de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) dienovereenkomstig te verminderen. Tevens werd verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het in acht nemen van externe factoren, zoals de mogelijke komst van windmolens, bij het vaststellen van de WOZ-waarde. De rechtbank heeft de relevante juridische bepalingen uit de Wet WOZ toegepast en de bewijslast bij verweerder gelegd om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder

(gemachtigden: J.W.A. Roest en W.J.H.M. Mertens).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2018, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2017, voor het kalenderjaar 2018, vastgesteld op € 322.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2018 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2018 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
Eiser is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een vrijstaande woning uit 1900. De woning, gelegen in het buitengebied, bestaat uit de hoofdbouw (550 m³) met carport en drie vrijstaande bergingen/schuren. Het perceel heeft een oppervlakte van 1420 m².
Medio juli 2017 is bekend geworden dat er plannen zijn voor een windmolenpark in de directe omgeving van eisers woning. In oktober 2017 heeft eiser een bijeenkomst met omwonenden bijgewoond.
In de notitie Reikwijdte en Detailniveau Windpark Agro-Wind Reusel (hierna: notitie) van 30 januari 2018, zijn nadere plannen uitgewerkt om te komen tot de realisatie van een windmolenpark in het buitengebied van Reusel. Volgens deze notitie zijn er drie alternatieven voor plaatsing van windmolens. Afhankelijk van de keuze voor één van deze alternatieven betreft het circa acht tot elf windturbines, die een tiphoogte van 185 tot 250 meter kunnen hebben.
Op basis van een e-mail van [projectleider ruimte] (projectleider ruimte) van 10 april 2018, is verweerder ervan uitgegaan dat de locatie van de windmolen die het meest dichtbij komt, in een nog te onderzoeken variant, zal zijn gelegen op een afstand van ongeveer 1100 à 1200 meter van de woning van eiser. Voor de mogelijke komst van de windmolens wordt een zogenoemde MER-procedure gevoerd en nadien zal eventueel een vergunning worden aangevraagd. Verweerders gemeente staat welwillend tegenover de plaatsing van windmolens.
Geschil en beoordeling
Eiser heeft de rechtbank verzocht vast te stellen dat de plaatsing van windmolens binnen de grens van 1100 tot 1200 meter achterwege zal blijven en dat verzoeker totdat de definitieve feiten bekend zijn, een verminderde aanslag OZB zal betalen. Het gaat hier om een aanslag lokale heffingen en niet over een besluit over de plaatsing van windmolens. Voor zover de genoemde afstand in de uitspraak op bezwaar is opgenomen, betreft dat een gegeven ter bepaling van de WOZ-waarde en heeft verweerder niet beoogd die afstand daadwerkelijk vast te leggen. De rechtbank is niet bevoegd te treden buiten de grenzen van deze beroepszaak, die voor een belangrijk deel bepaald worden door de opgelegde aanslag OZB en de uitspraak op bezwaar, die door eiser worden bestreden. Waar de afstand in de uitspraak van de rechtbank aan de orde komt is dat een veronderstelling op basis van de nu beschikbare gegevens in het dossier, die er toe dient een juiste WOZ-waarde te bepalen. De door eiser gevraagde vaststelling wordt dus niet gegeven.
De rechtbank begrijpt uit wat eiser verder op de zitting naar voren heeft gebracht dat hij in feite voor de jaren dat – in de woorden van eiser – sprake is van een dreiging van de komst van acht tot elf windmolens in de nabijheid van zijn woning, een korting op de WOZ-waarde dient plaats te vinden. Nu het in deze zaak gaat om een aanslag OZB over het belastingjaar 2018, kan de rechtbank alleen een oordeel gegeven over de WOZ-waarde die ten grondslag ligt aan deze aanslag.
Waardepeildatum of toestandsdatum
3. Hoewel volgens de notitie al in 2015 sprake was van een initiatief inzake windenergie, is niet in geschil dat de mogelijke komst van een windmolenpark pas in juli 2017 publiekelijk bekend is geworden. Voorafgaande aan de waardepeildatum, 1 januari 2017, waren de plannen dus niet voldoende bij het publiek bekend. In dit geval doet zich dus een situatie voor als omschreven in artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ (vgl. de uitspraak van 25 oktober 2016 van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2016:8540). Dit betekent dat dient te worden uitgegaan van de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2017, naar de toestand op 1 januari 2018. Op deze wijze kan bij het vaststellen van de WOZ waarde ook rekening gehouden worden met de invloed van de komst van de windmolens.
4. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, moet de waarde van een onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, als de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen. Daarbij geldt als waarde in het economische verkeer de prijs die de meestbiedende koper zou hebben betaald, bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze van verkoop na de beste voorbereiding.
5. Verweerder verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde (€ 322.000) naar de gelijkluidende taxeerde waarde, zoals opgenomen in de waardematrix die op 7 augustus 2018 die is opgesteld door taxateur W.J.H.M. Mertens.
6. Op verweerder rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. De bewijslast dat de mogelijke komst van een windmolenpark geen waardedruk in het concrete geval genereert, dan wel dat met deze waardedruk voldoende rekening is gehouden, rust dus op verweerder. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd.
7. Partijen zijn het eens over de objectkenmerken van de onroerende zaak, zoals die zijn omschreven in de waardematrix, zodat ook de rechtbank uitgaat van die objectgegevens. Op de zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat de woning aan de [adres 2] niet langer aan de waardering ten grondslag wordt gelegd. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de waarde op zichzelf tot een juist bedrag is vastgesteld, zij het dat volgens eiser bij de vaststelling van de waarde door verweerder onvoldoende rekening is gehouden met de dreiging van de komst van een windmolenpark.
8. Onder verwijzing naar de uitspraak van 18 mei 2016 en de hiervoor reeds genoemde uitspraak van 25 oktober 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2016:3822 en ECLI:NL:GHARL:2016:8540) is de rechtbank van oordeel dat bij het vaststellen of en zo ja, in welke mate er sprake is van een waardedruk die is gebaseerd op de (voorgenomen plaatsing) van het windmolenpark de volgende factoren in beschouwing moeten worden genomen:
a. slagschaduw
b. geluidsoverlast
c. horizonvervuiling
d. andere depreciërende omstandigheden.
9. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat de invloed van een ligging op een afstand van 1100 tot 1200 meter nihil is. Daarbij baseert verweerder zich op eerder toegekende planschadebedragen en op een rapport over de invloed van windmolens op de waarde van onroerend goed van 3 december 2012 waarin veelal rechtspraak is opgenomen uit de jaren 2009 en 2010. De toegekende waardevermindering als gevolg van de plaatsing van de windmolens is gering en is slechts toegekend aan woningen met een afstand tot de windmolens van circa 500 meter. Verweerder concludeert om die reden dat in dit geval geen waardedrukkend effect voor de woning aanwezig is.
10. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. Allereerst volgt uit de uitspraak van 18 mei 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat er recentere onderzoeksgegevens zijn naar de invloed van windmolens op de waarde van woningen. Verder heeft eiser op de zitting verklaard dat de windmolens vanaf zijn perceel zichtbaar zullen zijn als deze geplaatst zouden worden. Verweerder heeft dit niet betwist. In de notitie wordt uitgegaan van windmolens met een maximale tiphoogte van 185 of 250 meter. Dat er ook sprake zal zijn van slagschaduw of overige waardedrukkende omstandigheden is onvoldoende gesteld en gebleken. Verweerder heeft bij de waardebepaling geen rekening gehouden met horizonvervuiling bij een mogelijke plaatsing van windmolens.
11. De conclusie is dus dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen waardeverminderend effect uitgaat van de komst van het windmolenpark noch dat hij met een mogelijke verminderde ligging in verband met de nabijheid van dat park in voldoende mate rekening heeft gehouden.
12. Verweerder is daarmee niet geslaagd in zijn bewijslast en heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van € 322.000 niet te hoog is.
13. Eiser heeft evenmin de door hem bepleite waarde aannemelijk gemaakt.
13. Aangezien geen van de partijen de door hen gestelde waarden aannemelijk maakt, ziet de rechtbank aanleiding om het geschil met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht finaal te beslechten. Rekening houdend met alle waardebepalende elementen, in het bijzonder de horizonvervuiling, de genoemde uitspraak van 25 oktober 2016 en met wat partijen naar voren hebben gebracht, stelt de rechtbank de waarde van de onroerende zaak schattenderwijs vast op € 315.000. Verweerder zal worden opgedragen de betreffende aanslag OZB dienovereenkomstig te verminderen.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. Het is de rechtbank niet gebleken dat er proceskosten zijn gemaakt door eiser die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van de woning aan [adres 1] per de toestandsdatum 1 januari 2018, voor het kalenderjaar 2018, vast op € 315.000 en vermindert de daarop gebaseerde aanslag OZB dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, rechter, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.