ECLI:NL:GHARL:2016:8540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
15/00962
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardering van onroerende zaak in verband met mogelijke komst van windmolenpark

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de waarde van een onroerende zaak werd vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Opsterland. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 21 te [Z], vastgesteld op € 279.000 per waardepeildatum 1 januari 2012. Belanghebbende betwist deze waardering en stelt dat de mogelijke komst van een windmolenpark in de nabijheid van zijn onroerende zaak een waardedrukkend effect heeft. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting van het Hof op 24 mei 2016 werd het geschil besproken. Belanghebbende voerde aan dat de komst van het windmolenpark, dat mogelijk 18 windmolens met een maximale hoogte van 200 meter zou omvatten, de waarde van zijn onroerende zaak negatief beïnvloedt. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de mogelijke komst van het windmolenpark geen waardedruk zou veroorzaken. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd en dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden verlaagd.

Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 277.000 en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 15/00962
uitspraakdatum:
25 oktober 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juni 2015, nummer LEE 14/67, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Opsterland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 21 (hierna: de onroerende zaak) te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2012 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2013 vastgesteld op € 279.000.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 juni 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B] (taxateur).
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De onroerende zaak is een agrarisch bedrijf met een woning en bestaat uit een vrijstaande woning met een inhoud van circa 450 m³, een open frontstal met een vloeroppervlak van circa 700 m² en een berging met een vloeroppervlak van circa 35 m². De onroerende zaak heeft een kaveloppervlakte van in totaal circa 5.180 m².
2.2
De provincie Fryslân heeft met de rijksoverheid een taakstelling afgesproken om in 2020 530,5 MW aan windvermogen in Fryslân gerealiseerd te hebben. In dat kader zijn er plannen ontwikkeld om in de nabijheid van belanghebbendes onroerende zaak een windmolenpark te vestigen. Voor het onderhavige kalenderjaar gaat het op basis van de toen bekende gegevens om de mogelijke komst van 18 windmolens. De wieklengte is 65 meter met een zogeheten maximale tiphoogte van maximaal 200 meter. De dichtstbijzijnde windmolen zou op een afstand van 3,7 kilometer van de onroerende zaak worden geplaatst.
2.3
In 2011 is het visiedocument “Houtkoolschets Windstraat 2011” door de provincie opgesteld. Dit document is een visieplan/voorstudie voor heel Fryslân. Dit document is destijds niet gepubliceerd. Dat is pas in 2012 gebeurd als bijlage van de Ontwerp-structuurvisie Fryslân Windstreek 2012. Dit ontwerp met bijlagen heeft van 10 september 2012 tot en met 11 november 2012 ter inzage gelegen. In het ontwerp zijn de plannen bekend geworden om naast op twee andere locaties op een afstand van 3,7 kilometer van de onroerende zaak bij klaverklad Heerenveen een windmolenpark te vestigen met maximaal 18 windmolens met een maximale hoogte van 200 meter. De gemeente Heerenveen heeft de plannen afgewezen en heeft zich nadrukkelijk uitgesproken tegen de komst van dergelijke windmolens in de gemeente.
2.4
Op 17 december 2014 hebben de Provinciale Staten van Fryslân de plannen gewijzigd en uiteindelijk besloten om een viertal locaties/varianten voor windmolens aan te wijzen en twee locaties voor een windmolenpark in Heerenveen aan te wijzen als reservelocaties voor een kleiner windmolenpark.
2.5
In het Coalitieakkoord 2015-2019 worden de reservelocaties bij Heerenveen aan de A7 niet meer genoemd.
2.6
Op één van de onder 2.3 vermelde locaties in Heerenveen zou het gaan om plaatsing van windmolens met een tiphoogte van maximaal 200 meter, waarvan de dichtstbijzijnde windmolen op een afstand van 6 kilometer van belanghebbbendes onroerende zaak zou worden geplaatst.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde op zichzelf tot op een juist bedrag is vastgesteld, behoudens voor zover de mogelijke komst van een windmolenpark voor de onderhavige waardebeschikking tot een lagere waarde van de onroerende zaak leidt.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van de beschikking naar een bedrag van € 223.200 (een waardevermindering van twintig percent).
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Waardepeildatum en toestandsdatum
4.1
Het Hof is van oordeel dat zich in dit geval een situatie voordoet als omschreven artikel 18, derde lid, letter c, Wet WOZ. De mogelijke komst van het windmolenpark is, naar het oordeel van het Hof, voor de waardepeildatum niet, dan wel onvoldoende, publiekelijk bekend geworden. Het Hof verwijst daartoe naar de hiervoor geschetste gang van zaken rond de zogenoemde Houtkoolschets zoals die ook uitvoerig in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het hoger beroep is vastgelegd. Provinciale Staten hebben zich genoodzaakt gevoeld de inzagetermijn van de Ontwerp-structuurvisie Fryslân Windstreek 2012 in het jaar 2012 te verlengen. Dat ook nadien nog volop discussie is geweest over de komst, grootte en aantal van de te plaatsen windmolens maakt het vorenstaande oordeel niet anders. Bijgevolg dient te worden uitgegaan van de toestandsdatum van 1 januari 2013.
Waardebeschikking te hoog; mogelijke invloed van de komst van een windmolenpark
4.2
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 3, blz. 44).
4.3
De heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat de door hem bepleite waarde per de waardepeildatum van de woning van € 279.000 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Indien de heffingsambtenaar niet in dit bewijs slaagt, komt de vervolgvraag aan de orde of belanghebbende de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, dient de rechter de waarde zelf vast te stellen (vergelijk HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 en HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:BP2132). De bewijslast dat de mogelijke komst van een windmolenpark geen waardedruk in het concrete geval genereert, dan wel dat deze waardedruk voldoende in de beschikte waarde is verdisconteerd, rust derhalve op de heffingsambtenaar.
4.4
Het Hof is van oordeel dat bij het vaststellen of en zo ja, in welke mate, er sprake is van een waardruk welke is gebaseerd op de (voorgenomen plaatsing) van het windmolenpark de volgende factoren in beschouwing moeten worden genomen:
a. slagschaduw
b. geluidsoverlast
c. horizonvervuiling
d. andere depreciërende omstandigheden
4.5
De afstand tussen de woning en de plaats waar het windmolenpark zou worden gevestigd bedraagt hemelsbreed ruim 3,7 kilometer. Belanghebbende heeft erkend dat hij van de slagschaduw geen hinder ondervindt. Belanghebbende heeft met een verwijzing naar een onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen gesteld dat bij realisering van de plannen van een grootschalig windmolenpark met maximaal 18 windmolens met een maximale hoogte van 200 meter en een wieklengte van 65 meter op 3,7 kilometer afstand van de onroerende zaak geluidsoverlast te verwachten zou zijn. Het onderzoek geeft aan dat de vooraf ingeschatte geluidsoverlast doorgaans lager is dan de daadwerkelijk te meten geluidsoverlast. De heffingsambtenaar stelt daartegenover dat ieder windmolenpark moet voldoen aan wettelijke geluidsnormen, zowel een groot als een klein windmolenpark, dat de windmolens niet dagelijks en/of hele dagen draaien en dat de windmolens bij hoge windsnelheden worden stilgezet. Deze weerspreking neemt niet weg dat uit het onderzoek blijkt dat van geluidsoverlast bij realisering van het windmolenpark op afstand van 3,7 kilometer sprake zal zijn. Met hetgeen de heffingsambtenaar daartegenover stelt heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijke komst van een windmolenpark geen waardedruk in het concrete geval als gevolg van geluidshinder genereert dan wel dat deze waardedruk voldoende in de beschikte waarde is verdisconteerd. De in het taxatierapport van [C] opgenomen transactiegegevens van referentieobjecten kunnen de stelling van de heffingsambtenaar niet onderschrijven, omdat ten tijde van die transacties de mogelijke komst van windmolenpark niet bekend was.
4.6
Op het punt van de horizonvervuiling heeft de heffingsambtenaar, op basis van dezelfde aangedragen feiten, gesteld dat daarvan in het onderhavige geval niet kan worden gesproken. Belanghebbende heeft dat bestreden. Het Hof is van oordeel dat de blote stelling van de heffingsambtenaar zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, onvoldoende is. De heffingsambtenaar slaagt er derhalve niet in aan zijn bewijslast te voldoen.
4.7
De waardedruk welke belanghebbende verdedigt vindt haar grond in alle hiervoor – onder 4.4 – vermelde factoren, zodat deze door hem bepleite waardevermindering niet zonder meer kan worden gevolgd. Het Hof zal daarom in goede justitie een waardedruk bepalen.
4.8
Voorts heeft belanghebbende zich nog op het standpunt gesteld dat de komst van de windmolens schade aan de leefomgeving zal opleveren. Tevens heeft hij gewezen op mogelijke gezondheidsrisico’s. De heffingsambtenaar heeft dat bestreden. Het Hof merkt op dat het enkele feit dat de komst van de windmolens geen doorgang heeft gevonden niet eraan afdoet dat met de twee hiervoor vermelde aspecten rekening dient te worden gehouden indien en voor zover deze object gebonden zijn. Belanghebbende heeft zijn standpunt naar het oordeel van het Hof op dit punt onvoldoende onderbouwd, om welke reden het Hof dat dan ook zal passeren.
4.9
Belanghebbende heeft aangedragen dat hij in 2007 een vermindering van de aanvankelijk beschikte WOZ-waarde heeft gekregen, hetgeen zou zijn terug te voeren op de mogelijke komst van een windmolenpark gelegen op een afstand van 800 meter van de onroerende zaak. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van het gestelde is het Hof van oordeel dat daarvan voor de beslechting van het voorliggende geschil geen relevantie uitgaat, gelet op het verschil in afstand van 800 meter versus 3,7 kilometer. Voorts dient de heffingsambtenaar per waardepeildatum elke bij beschikking vast te stellen waarde te toetsen aan de in de markt gerealiseerde transacties welke voldoen aan de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ gegeven uitgangspunten.
4.1
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. In goede justitie vermindert het Hof de beschikte waarde met € 2.000 en moet derhalve worden beslist als hierna is vermeld.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de enkele grond dat belanghebbende desgevraagd heeft meegedeeld daarop geen aanspraak te maken.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de waarde van de onroerende zaak tot € 277.000; en
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 44 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 123 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
25 oktober 2016in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(mr. K. de Jong-Braaksma)
(mr. B. van Walderveen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 oktober 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.