ECLI:NL:RBOBR:2019:4283

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
19/823
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging rechtsbijstand op basis van specialisatievereiste in personen- en familierecht

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een advocaat, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser had een aanvraag ingediend voor vergoeding van een toevoeging voor rechtsbijstand aan een rechtzoekende in een geschil met haar ex-partner over huur en hypothecaire leningen. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet als specialist in het personen- en familierecht was ingeschreven, terwijl de geschillen volgens verweerder onder dit rechtsgebied vielen. Eiser betoogde dat de geschillen niet onder het personen- en familierecht vielen, maar onder het huur- en verbintenissenrecht, en dat hij de meest deskundige advocaat was voor deze zaken. De rechtbank oordeelde echter dat het rechtsbelang van de rechtzoekende, dat voortvloeide uit haar relatie met haar ex-partner, bepalend was voor de inschrijvingseisen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geweigerd de toevoeging te verlenen, omdat eiser niet voldeed aan het specialisatievereiste. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Doets).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om vergoeding van de toevoeging met het nummer [nummer] van eiser afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
De cliënte van eiser (rechtzoekende) heeft rechtsbijstand verzocht in verband met een
geschil met haar ex-partner over de betaling van huur voor een woning die zij na hun scheiding van hem is gaan huren. Dit geschil is zonder tussenkomst van de rechter beëindigd. Daarnaast is door eiser rechtsbijstand aan rechtzoekende verleend voor een geschil dat zij met haar ex-partner had over twee hypothecaire leningen die zij tijdens hun huwelijk gezamenlijk zijn aangegaan. In het echtscheidingsconvenant hadden zij geen afspraken gemaakt over de toedeling van die schulden. De ex-partner van rechtzoekende heeft betaling van een deel van de rente voor die leningen door rechtzoekende gevorderd. Bij vonnis van 31 oktober 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg vonnis gewezen in dit geschil.
Eiser heeft met verweerder een High Trust convenant gesloten waarbij is overeengekomen dat de aanvragen één op één worden gecontroleerd. De toevoegwaardigheid van een zaak wordt bij declaratie getoetst in plaats van bij de aanvraag van de toevoeging. Verweerder heeft de aanvraag om vergoeding afgewezen, omdat volgens hem, een toevoeging is aangevraagd voor het rechtsgebied P100 personen- en familierecht waarvoor extra inschrijfvoorwaarden gelden. Eiser staat niet als advocaat ingeschreven voor dit rechtsgebied.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat de geschillen waarvoor door hem rechtsbijstand aan rechtzoekende is verleend onder het rechtsgebied P100 personen- en familierecht vallen. Hiertoe stelt hij in de eerste plaats dat de huurovereenkomst waarover een geschil bestond pas gesloten is na de scheiding van rechtzoekende en haar ex-partner en dat zij de hypothecaire leningen weliswaar tijdens hun huwelijk zijn aangegaan, maar dat dit niet specifiek verband hield met hun huwelijk. Volgens eiser verschilt de situatie niet met de situatie waarin twee vrienden een gezamenlijke lening zijn aangegaan en daarover een geschil ontstaat. Beide geschillen waarvoor aan rechtzoekende rechtsbijstand is verleend hadden volgens eiser dan ook niets te maken met het personen- en familierecht, ondanks dat partijen ex-partners van elkaar zijn. Eiser wijst er verder op dat sprake was van een dagvaardingsprocedure en dat binnen het personen- en familierecht uitsluitend sprake is van verzoekschriftenprocedures. Ook stelt eiser dat rechtzoekende naar hem is doorverwezen door zijn kantoorgenoot, [naam] , die rechtzoekende steeds heeft bijgestaan in haar personen- en familierechtelijke zaken. Zij heeft rechtzoekende juist vanwege zijn specialistische kennis van het huur- en verbintenissenrecht naar hem doorverwezen, aldus eiser. Daarnaast voert hij aan dat het feit dat niet gekeken wordt naar het rechtsgebied waaronder de geschillen vallen, maar uitsluitend naar het feit dat rechtzoekende rechtsbijstand nodig had voor geschillen met haar ex-partner, van wie zij al zeer lange tijd gescheiden is, niet overeenkomt met het doel van het specialisatievereiste. Het doel van de wetgever van dat vereiste was ervoor te zorgen dat een zaak wordt behandeld door een advocaat die de meeste kennis en deskundigheid bezit. Omdat de geschillen waarvoor rechtzoekende rechtsbijstand nodig had betrekking hadden op het huur- en verbintenissenrecht was hij in dit geval de advocaat met de meeste kennis en deskundigheid, aldus eiser.
3. Verweerder stelt dat in het kader van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) gekeken dient te worden voor welk rechtsbelang de toevoeging wordt aangevraagd en niet naar de grondslag van de vordering. Volgens verweerder ziet het rechtsbelang van rechtzoekende op het niet aangesproken worden door haar ex-partner voor de huurkosten en de kosten van de twee hypothecaire leningen. Het rechtsbelang is volgens hem dan ook van personen- en familierechtelijke aard. Dat de kantonrechter in het geschil over de twee hypothecaire leningen in het vonnis van 31 oktober 2018 heeft bepaald dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt, omdat zij ex-echtgenoten zijn, bevestigt dat sprake is van een personen- en familierechtelijke verhouding, aldus verweerder. Dat een dagvaardingsprocedure is gevoerd in plaats van een verzoekschriftprocedure doet daar niet aan af. Verweerder wijst verder op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
28 november 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AD7069) waaruit volgens verweerder volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om hem een ruime mate van keuzevrijheid te laten om inschrijvingsvoorwaarden te formuleren. Onder meer voor zaken die betrekking hebben op het personen- en familierecht zijn er aanvullende inschrijvingsvoorwaarden opgesteld.
4. Ingevolge artikel 1 van de Wrb wordt onder ‘rechtsbijstand’ verstaan: rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel aangaat.
5. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, van de Wrb kunnen de door het bestuur te stellen regels betrekking hebben op de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden.
6. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 15, aanhef en onder b, van de Wrb volgt dat de achtergrond van deze bepaling is dat langzamerhand de opvatting gemeengoed is dat een advocaat niet het hele gebied van het recht kan bestrijken en dat daarom de inschrijving beperkt kan worden tot enkele gebieden waarop de advocaat geacht wordt deskundig te zijn (zie de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1341). Het is de bedoeling van de wetgever geweest verweerder een ruime mate van keuzevrijheid te laten om inschrijvingsvoorwaarden te formuleren (zie de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 28 november 2001).
7. Volgens het beleid van verweerder, neergelegd in Werkinstructie P100, geldt per
1 januari 2013 het specialisatievereiste voor personen- en familierecht. Als de rechtsbijstandverlener niet als personen- en familierechtspecialist is ingeschreven, wordt de aanvraag afgewezen.
8. Voor het bepalen onder welke zaakcode een geschil valt is het rechtsbelang waaruit het geschil is ontstaan richtinggevend en niet het rechtsgebied waaronder een geschil valt. Het is niet de rechtzoekende die het rechtsbelang bepaalt, maar verweerder op basis van de feiten en omstandigheden waaruit het geschil is ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de oorsprong van het geschil van zeer groot belang is voor de beoordeling van het rechtsgebied en de toepasselijke zaakcode. De rechtbank vindt voor het voorgaande steun in de rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3815).
9. Gelet op het bepaalde in de overwegingen 6 en 8, faalt de beroepsgrond van eiser dat verweerder, door niet te kijken onder welk rechtsgebied de geschillen waarvoor hij aan rechtzoekende rechtsbijstand heeft verleend vallen, voorbij is gegaan aan het doel van het specialisatievereiste. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat het rechtsbelang in beide geschillen dichter bij het personen- en familierecht ligt dan bij het huur- en verbintenissenrecht. Naar het oordeel van de rechtbank zouden de geschillen niet zijn ontstaan indien het huwelijk tussen rechtzoekende en haar ex-partner niet zou zijn beëindigd. Dat soortgelijke geschillen mogelijk ook kunnen ontstaan tussen andere personen dan twee gehuwden, zoals twee vrienden, laat onverlet dat de geschillen waarvoor in dit geval rechtsbijstand is verleend voortvloeien uit een verbroken affectieve relatie. Juist in dergelijke situaties is de onderlinge verstandhouding tussen partijen van belang en is specialistische kennis van het personen- en familierecht aangewezen. Dat sprake was van een dagvaardingsprocedure in plaats van een verzoekschriftenprocedure biedt, gelet op het voorgaande, geen grond voor een ander oordeel.
10. Aangezien eiser niet is ingeschreven bij verweerder voor het rechtsgebied personen- en familierecht en de geschillen waarvoor toevoeging is aangevraagd onder dit rechtsgebied vallen, heeft verweerder de toevoeging terecht geweigerd wegens het niet voldoen aan het specialisatievereiste.
11. Nu de beroepsgronden niet slagen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Heijninck, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.