201607167/1/A2.
Datum uitspraak: 24 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 augustus 2016 in zaak nr. 16/1736 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2015 heeft de raad een verzoek van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2016 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. Baijens, advocaat te Oude Willem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft de raad gevraagd om toevoeging van advocaat mr. M. Baijens (hierna: de advocaat) ten behoeve van rechtsbijstand bij voeging als benadeelde partij in een strafproces bij het gerechtshof. De raad heeft die aanvraag afgewezen omdat de advocaat op het terrein van rechtsbijstandverlening aan slachtoffers, waaronder voeging benadeelde partij in het strafproces, niet staat ingeschreven bij de raad.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de aanvraag terecht heeft afgewezen.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Zij voert aan dat de cursus van twintig uur die een advocaat volgens de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2014 (hierna: de Inschrijvingsvoorwaarden) moet hebben gevolgd voor inschrijving voor rechtsbijstandverlening aan slachtoffers niets toevoegt aan de deskundigheid van de advocaat, die haar al sinds 2010 in deze zaak bijstaat. Volgens [appellante] mocht zij gezien deze langdurige samenwerking en nu de raad aan een derde in dezelfde strafzaak een toevoeging heeft verleend erop vertrouwen dat de raad haar een toevoeging voor rechtsbijstand door de advocaat zou verlenen.
[appellante] voert verder aan dat artikel 6h van de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2014 (hierna: de Inschrijvingsvoorwaarden), betreffende deskundigheidsvereisten voor de rechtsbijstandverlening aan slachtoffers, waaronder de benadeelde partij in een strafproces, in strijd is met het beginsel van equality of arms. Volgens [appellante] leidt het in deze bepaling neergelegde beleid van de raad ertoe dat in een strafzaak een benadeelde partij een toevoeging kan krijgen voor rechtsbijstand door een advocaat die specifiek deskundig wordt geacht voor het indienen en bepleiten van een vordering tot schadevergoeding, terwijl de verdachte in die strafzaak kan worden bijgestaan door een strafrechtadvocaat die niet over dergelijke deskundigheid hoeft te beschikken.
[appellante] voert tot slot aan dat de afwijzing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens [appellante] heeft de raad aan een derde wel een toevoeging verleend voor rechtsbijstand door de advocaat ten behoeve van voeging als benadeelde partij in dezelfde strafzaak.
2.1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bepalingen in de Inschrijvingsvoorwaarden algemeen verbindende voorschriften zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3120) dient de rechter een niet door de formele wetgever gegeven voorschrift buiten toepassing te laten, indien dit voorschrift in strijd is met een hogere regeling. Een zodanig voorschrift kan voorts wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel buiten toepassing worden gelaten indien het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de feitelijke omstandigheden en de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van het voorschrift bekend waren of op grond van deugdelijk onderzoek behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot vaststelling van dat voorschrift heeft kunnen komen. De rechter heeft echter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag de verschillende belangen en de feiten en omstandigheden die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. 2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:133, en 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2563) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 15, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand dat de achtergrond van deze bepaling is dat langzamerhand de opvatting gemeengoed is dat een advocaat niet het hele gebied van het recht kan bestrijken en dat daarom de inschrijving beperkt kan worden tot enkele gebieden waarop de advocaat geacht wordt deskundig te zijn. Daarbij is opgemerkt dat de deskundigheid van een advocaat in bepaalde rechtsgebieden getoetst kan worden aan de hand van het aantal op die gebieden behandelde zaken of het gevolgd hebben van speciale cursussen (Kamerstukken II, 1991/1992, 22 609, nr. 3, blz. 8). De deskundigheidsvereisten voor de rechtsbijstandverlening aan een benadeelde partij in het strafproces die de raad heeft opgesteld sluiten derhalve aan bij hetgeen de wetgever hieromtrent voor ogen stond. De Afdeling acht deze deskundigheidsvereisten niet in strijd met het beginsel van equality of arms. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraken van 20 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT9708, en 20 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2067) is het recht om een advocaat te kiezen in geval van kosteloze rechtsbijstand niet absoluut. Het recht op verdediging moet effectief zijn. Nu [appellante] zich kon laten bijstaan door een advocaat die is ingeschreven voor het verlenen van rechtsbijstand aan slachtoffers, is daaraan voldaan. Het betoog van [appellante] dat de deskundigheidsvereisten afbreuk doen aan het recht op verdediging van een verdachte, kan niet worden gevolgd. Redengevend daartoe is dat in een strafproces waarin een slachtoffer zich heeft gevoegd, de verdachte zich in beginsel kan laten bijstaan door een strafrechtadvocaat die tevens is ingeschreven voor het verlenen van rechtsbijstand aan slachtoffers. 2.4. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen staat vast dat de advocaat van [appellante] niet bij de raad is ingeschreven als advocaat die rechtsbijstand verleent aan slachtoffers, zodat het hem niet is toegestaan daarvoor om een toevoeging te verzoeken. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat de stelling van [appellante] dat de voorwaarden voor toevoeging niets toevoegen aan de deskundigheid van zijn advocaat niet tot een ander oordeel kan leiden, aangezien deze voorwaarden zijn gebaseerd op de Wet op de rechtsbijstand en de Inschrijvingsvoorwaarden.
2.5. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling als volgt. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de verleende toevoeging van de advocaat voor rechtsbijstand aan een derde ten behoeve van voeging als benadeelde partij in hetzelfde strafproces kennelijk op een misslag berust. De Afdeling heeft geen aanleiding aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Volgens vaste rechtspraak strekt een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het desbetreffende bestuursorgaan een gemaakte fout moet herhalen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW8131). 2.6. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017
507. Bijlage
De artikelen 13, eerst lid, aanhef en onder a, 14 en 15, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand luiden als volgt:
Artikel 13
1. Onverminderd het tweede lid wordt rechtsbijstand verleend door:
a. door het bestuur ingeschreven advocaten.
Artikel 14
Alle in Nederland kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, worden door het bestuur ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden. Het bestuur kan regels stellen met betrekking tot deze voorwaarden. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
Artikel 15
De door het bestuur te stellen regels met betrekking tot de voorwaarden kunnen betrekking hebben op:
b. de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden.
De artikelen 6 en 6h van de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2014 luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 6. Deskundigheid op bepaalde rechtsterreinen
De raad stelt ten aanzien van een zevental rechtsgebieden bijzondere deskundigheidsvereisten in. Het betreft hier rechtsgebieden die ofwel specialistische kennis vereisen, ofwel vereisen dat de advocaat zich verdiept in en beperkt tot een aantal samenhangende rechtsgebieden. De inschrijving op deze rechtsgebieden moet worden aangevraagd door middel van een afzonderlijk formulier. De gestelde vereisten gelden voor de toelating dan wel de voortzetting van de inschrijving. Als de advocaat niet is ingeschreven voor het betreffende rechtsgebied, is het hem niet toegestaan zaken op het betreffende rechtsgebied te behandelen of daarvoor toevoeging te verzoeken. (…)
Artikel 6h. Deskundigheidsvereisten voor de rechtsbijstandverlening aan slachtoffers (zaakcodes Civiel O 013, gewelds- en zedenmisdrijven en Straf Z 110, voeging benadeelde partij in het strafproces):
Onderstaande inschrijvingsvoorwaarden voor de rechtsbijstandverlening aan slachtoffers treden op 1 juli 2014 in werking.
Aantoonbaar lid zijn van de volgende verenigingen/netwerken:
a. Vereniging van Letselschadeadvocaten;
b. Vereniging van advocaten voor slachtoffers van personenschade;
c. Landelijk Advocaten Netwerk Zeden Slachtoffers.
Leden dienen jaarlijks vijf opleidingspunten op het terrein van het voegen van een civiele vordering van het slachtoffer van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf in het strafproces te behalen. Zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke aspecten dienen daarbij aan bod te komen. Opleidingsactiviteiten vanuit de vereniging/het netwerk tellen daarbij mee.
Voor advocaten die geen lid zijn van een van deze verenigingen/netwerk gelden de volgende voorwaarden:
1. het met succes voltooid hebben van een door de raad erkende basisopleiding letsel- en slachtofferzaken ter waarde van 20 studiepunten of een ten minste vergelijkbare instapopleiding.
2. het onder begeleiding van een ervaren advocaat behandeld hebben van tenminste drie zaken in dit rechtsgebied, blijkend uit een mentorverklaring. Deze eis van begeleiding geldt niet voor advocaten die in de periode voor 1 juli 2014 drie zaken zonder begeleiding hebben behandeld.
3. na het moment waarop de advocaat is toegelaten jaarlijks behalen van vijf opleidingspunten op het terrein van de rechtsbijstandverlening aan slachtoffers. Zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke aspecten dienen daarbij aan bod te komen.