ECLI:NL:RBOBR:2019:4108

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
18/1937
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren van ambtenaar door gemeente en de gevolgen voor de beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. De ambtenaar, eiser, was sinds 15 juni 2002 in dienst bij de gemeente en werkte als specialist publieke dienstverlening. Het college had zijn functioneren voor het jaar 2017 beoordeeld als 'voldoende', wat eiser betwistte. Eiser stelde dat zijn functioneren ten minste als 'goed' moest worden beoordeeld en voerde aan dat de gebruikte beoordelingsmethodiek onjuist was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders op basis van artikel 3A:1:1 van de Rechtspositieregeling gemeente 's-Hertogenbosch de beoordeling 'voldoende' had gegeven, wat betekent dat er sprake was van een net toereikende bekwaamheid, geschiktheid en ijver. Eiser had de taak om aannemelijk te maken dat deze beoordeling op onvoldoende gronden berustte. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de ambtenaar meer fouten maakte dan de meeste collega's en dat de gebruikte beoordelingsmethodiek consistent was toegepast. Eiser had geen concrete voorbeelden aangedragen die zijn functioneren in 2017 positief konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/1937

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. I.K. Hahn).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het functioneren van eiser voor 2017 als voldoende beoordeeld.
Bij besluit van 30 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen R.B. Los en M.A. de Bruijn.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is sinds 15 juni 2002 in dienst bij de gemeente ’s-Hertogenbosch. Met ingang van 1 juni 2016 werkt eiser als specialist publieke dienstverlening bij het bureau Back Office van de afdeling Publieke dienstverlening. Het werk van eiser bestaat uit het onderhouden van klantcontacten met burgers over onderwerpen zoals het verstrekken van paspoorten, de aangifte van geboorte of huwelijk en het verwerken van mutaties die uit deze contacten voortkomen in (vooral) de Basisregistratie Personen (BRP). Daarnaast is eiser vanuit zijn werk betrokken bij projecten zoals de Werkgroep Tegengaan Identiteitsfraude (WTI).
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder voor het functioneren van eiser in 2017 kan volstaan met de waardering ‘voldoende’. Eiser is – kort gezegd – van mening dat verweerder zijn functioneren in 2017 te laag heeft gewaardeerd.
3. Op grond van artikel 3A:1:1 onder c, van de Rechtspositieregeling gemeente ’s-Hertogenbosch (Rechtspositieregeling) is sprake van het beoordelingsresultaat ‘voldoende’ bij functievervulling waaruit een (net) toereikende bekwaamheid, geschiktheid en ijver blijkt. Van het beoordelingsresultaat ‘goed’ is sprake bij een functievervulling waaruit een ruime bekwaamheid, geschiktheid en ijver blijkt. Van het beoordelingsresultaat ‘zeer goed’ is sprake bij een functievervulling waaruit buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver blijkt.
4. Uit artikel 3A:1:7 van de Rechtspositieregeling volgt dat zowel bij voldoende als bij goede functievervulling jaarlijks, per 1 januari, één periodieke verhoging wordt toegekend tot het maximum van de functieschaal is bereikt. Bij zeer goed functioneren kent het college de ambtenaar één of meer extra periodieken toe in de functieschaal, dan wel promoveert hem naar de uitsloopschaal als het maximum van de functieschaal door de ambtenaar is bereikt.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:263) is de rechterlijke toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij een negatief oordeel moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Niet doorslaggevend is dan of ieder feit juist is vastgesteld of geduid; het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.
6. In dit geval is geen negatief oordeel gegeven, maar is het functioneren van eiser in 2017 door verweerder als voldoende en dus positief gewaardeerd. Eiser is echter van mening dat zijn functioneren ten minste als goed moet worden beoordeeld. De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat zijn beoordeling over 2017 op onvoldoende gronden berust.
7. Verweerder heeft in de beoordeling van eisers functioneren meegenomen dat eiser volgens verweerder teveel fouten maakt bij het verwerken van mutaties, door partijen kortheidshalve als muteren aangeduid. Eiser stelt – kort gezegd – dat verweerder voor de vaststelling van het aantal gemaakte fouten een verkeerde rekenmethode hanteert.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat hij bij de door verweerder gebruikte manier van berekenen een foutpercentage heeft van 28,36% en daarmee ruim boven de door verweerder geaccepteerde foutmarge van 10% scoort. Eiser heeft ook niet betwist dat hij meer fouten maakt dan de meeste collega’s in zijn team. Het teamgemiddelde is 13,83% fouten. Voorts heeft verweerder desgevraagd ter zitting bevestigd dat hij de gebruikte wijze van berekenen bij alle medewerkers die net als eiser mutaties verwerken, op dezelfde wijze heeft toegepast. Ook heeft verweerder toegelicht dat de door hem geaccepteerde foutmarge van 10% is gebaseerd op de wetenschap dat het mensenwerk is, maar niet betekent dat een bepaald aantal fouten in het systeem geaccepteerd wordt. Door middel van controles worden deze fouten opgespoord en gecorrigeerd, omdat het uitgangspunt is dat in de registraties geen enkele fout mag staan. Verweerder streeft er daarom continu naar dat bij het muteren zo weinig mogelijk fouten worden gemaakt en ondersteunt de medewerkers, zo nodig door middel van coaching, bij het bereiken van dit doel.
9. De rechtbank overweegt het volgende. Om aannemelijk te maken dat een positiever oordeel op zijn plaats was geweest, had het op de weg van eiser gelegen om, zo mogelijk aan de hand van voorbeelden, aan te tonen dat zijn functioneren in 2017 boven de functie-eisen uit is gestegen. Eiser heeft echter niets concreets in die richting aangedragen. Ook heeft hij niet aangetoond dat als zijn rekenmethode wordt gebruikt, bij hem sprake is van een functievervulling waaruit een ruime bekwaamheid, geschiktheid en ijver blijkt, waarvoor het beoordelingsresultaat ‘goed’ kan worden toegekend. Ook als de door eiser voorgestane rekenmethode voor het vaststellen van de door eiser en zijn collega’s gemaakte fouten zou worden gebruikt, blijft namelijk een feit dat eiser bij het muteren fouten heeft gemaakt en dat hij meer fouten heeft gemaakt dan de meeste collega’s in zijn team. Daar komt bij dat, zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, bij de door eiser voorgestane rekenmethode een andere geaccepteerde foutmarge zou worden gehanteerd. Het staat daarmee dus allerminst vast dat eiser bij de toepassing van zijn rekenmethode onder de geaccepteerde foutmarge zou blijven. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beoordeling over 2017 op onvoldoende gronden berust.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 11 juli 2019.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.