ECLI:NL:RBOBR:2019:3908
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Waardepeildatum en waardebepaling van onroerende zaak met buitenzwembaden en sportfaciliteiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de waardebepaling van een onroerende zaak, bestaande uit buitenzwembaden, binnenzwembaden, sportzalen, was- en kleedruimten, een technische installatieruimte en grond. De eiseres, [bedrijfsnaam] BV, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant vastgestelde waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2018, die was vastgesteld op € 2.155.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eiseres stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en voerde aan dat de buitenbaden en delen van het gebouw hun technische levensduur hadden bereikt, waardoor de restwaarde nihil zou zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de technische levensduur van de buitenbaden en het gebouw nog niet was bereikt op de waardepeildatum van 1 januari 2017. De rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar en concludeerde dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank verwierp de stellingen van eiseres over de levensduur en restwaarde van de onroerende zaak, en oordeelde dat de beroepsgrond van eiseres ongegrond was.
De uitspraak benadrukt het belang van de Taxatiewijzer Sport als hulpmiddel bij de waardebepaling en bevestigt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.