Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was sinds 2012 werkzaam bij de politie in de functie van aspirant en volgde de opleiding Bachelor of Policing. Gebleken is dat eiser tijdens deze opleiding heeft gefraudeerd.
Bij brief van 7 oktober 2015 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van het voornemen
hem de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Nadat eiser hierop zijn zienswijze heeft gegeven, heeft verweerder zijn standpunt gewijzigd, eiser bij besluit van 23 november 2015 een tweede kans gegund en hem ter zake van ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag, met een proeftijd van drie jaar, opgelegd.
3. Bij besluit van 21 maart 2016 heeft de Politieacademie eisers opleiding vanwege ernstige examenfraude definitief beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en – nadat de politieacademie het besluit heeft gehandhaafd – beroep en hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4022) is laatstgenoemd besluit van de Politieacademie in stand gelaten. 4. Naar aanleiding van het besluit van de Politieacademie om eisers opleiding te beëindigen, heeft verweerder eiser bij brief van 11 april 2016 van zijn voornemen in kennis gesteld om hem eervol ontslag te verlenen, omdat hij niet geschikt is voor zijn functie van aspirant. Bij primair besluit heeft verweerder overeenkomstig zijn voornemen beslist.
5. Bij bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet meer in staat is om te voldoen aan de functionele vereisten van zijn aanstelling omdat hij niet meer toegelaten is tot de politieacademie en meent verweerder dan ook niet anders te kunnen dan eiser wegens ongeschiktheid voor zijn functie te ontslaan.
6. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Het kan zo zijn dat hij door het besluit van de Politieacademie niet meer in zijn functie werkzaam kan blijven, maar verweerder had ook andere mogelijkheden dan hem te ontslaan. De politie is namelijk een grote organisatie en voor eiser zou het mogelijk moeten zijn een andere functie (bijvoorbeeld een burgerfunctie) te vervullen. In plaats van een ontslagbesluit, had verweerder – zeker indien rekening wordt gehouden met de zwaarwegende belangen van eiser en de gewekte verwachtingen – kunnen volstaan met een overplaatsingsbesluit. Volgens eiser is het ook niet uitgesloten dat hij zich in de toekomst opnieuw inschrijft bij de Politieacademie en bestond er nog een alternatieve opleidingsmogelijkheid bij de politieschool te Eindhoven.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8. De rechtbank overweegt dat bij een stopzetting van de opleiding die eiser volgde, niet meer kan worden voldaan aan de vereisten voor de functie die eiser had. Eiser was namelijk aspirant, waaraan inherent is dat het gevolgde opleidingstraject (met goed gevolg) dient te worden afgerond. In zoverre heeft verweerder gelijk.
9. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet bevoegd was om aan eiser op grond van artikel 89, derde lid van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) ontslag te verlenen. Daarbij wijst de rechtbank op verweerders besluit van 23 november 2015, waarin expliciet te kennen is gegeven dat eiser een tweede kans wordt gegeven. Deze mededeling is een duidelijke, ondubbelzinnige en uitdrukkelijke toezegging van het tot een dergelijke toezegging bevoegde orgaan, zodat eiser een geslaagd beroep toekomt op het vertrouwensbeginsel. Na verweerders besluit van 23 november 2015 mocht eiser er dan ook van uitgaan dat hij daadwerkelijk weer aan het werk kon en hoefde hij er geen rekening mee te houden dat hij in verband met het feitencomplex dat aan dat besluit ten grondslag lag, alsnog ontslagen zou worden.
10. Dat ten tijde van laatstgenoemd sanctiebesluit nog niet bekend was dat eisers opleiding zou worden beëindigd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid doet namelijk niet af aan het feit dat ten opzichte van eiser in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt. Bovendien is het aan verweerder te wijten dat het besluit van de Politieacademie alsnog een belemmering vormde voor de toegezegde tweede kans. Verweerder heeft namelijk voorafgaand aan de oplegging van de definitieve disciplinaire straf aan eiser, geen overleg gevoerd met de Politieacademie, terwijl dat onder de gegeven omstandigheden wel in de rede had gelegen.
11. Hoewel de rechtbank beseft dat de stopgezette opleiding het feitelijk onmogelijk maakt dat eiser in zijn functie van aspirant terug kan keren, zoals ook wordt erkend door eiser zelf, kan niet worden gezegd dat ontslag de enige mogelijkheid was. Verweerder had namelijk in dit geval de plicht te onderzoeken of eiser geplaatst kan worden in een zogenoemde burgerfunctie. Dat, zoals verweerder in het primaire besluit aangeeft, (ook) bij een dergelijke plaatsing geldt dat eiser niet voldoet aan de eisen van integriteit en betrouwbaarheid, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Deze stelling is namelijk in strijd met verweerders eerdere, in het besluit van 23 november 2015 neergelegde, standpunt dat eiser een tweede kans wordt gegund en de omstandigheid dat eiser, na de schorsing van de opleiding, zelfs weer werkzaamheden mocht verrichten in de directe noodhulp en zijn wapen terugkreeg.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerders ontslagbesluit kan geen stand houden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage voor de door een derde beroepsmatig aan eiser verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 512, wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.