Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2019 in de zaak tussen
[naam] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
28 mei 2010 heeft verweerder de vergunning wederom gewijzigd en is voorschrift 18.1.7 aangepast en is voorschrift 18.1.10 gehandhaafd. In dit voorschrift is bepaald dat de samenstelling van het gereinigde glas of glashoudend afval dient te worden getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit voordat een vervolgbewerking of nuttige toepassing plaatsvindt.
27 februari 2018 (ECLI:NL:RVS: 2018:640). Overigens heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling inmiddels ook de beslissing op bezwaar geschorst (uitspraak van
31 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2890).
- In de eerste plaats is in het LAP3 of sectorplan 71 niet onderbouwd dat verwerking van het CRT beeldbuisglas afkomstig van het scheidingsproces in betonblokken leidt tot ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu. In sectorplan 71 staat beschreven dat lood een zeer zorgwekkende stof is. Deze kwalificatie wil echter niet zeggen dat iedere minimale verspreiding van een zeer zorgwekkende stof leidt tot ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu. In paragraaf 6 van onderdeel V van sectorplan 71 van het LAP3 wordt wel opgemerkt dat vergunningen voor het nuttig toepassen van CRT beeldbuisglas zodanig moeten worden gewijzigd dat nuttige toepassing niet meer wordt toegestaan en dat het niet noodzakelijk is een overgangstermijn op te nemen. Verweerder lijkt zich op deze passage van het sectorplan 71 te hebben gebaseerd. Deze passage doorkruist echter het hierboven geschetste afwegingskader bij actualiseren van omgevingsvergunningen. Het ontslaat verweerder niet van de verplichting te motiveren waarom in dit geval sprake is van ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat sectorplan 71 van het LAP3 een nuttige toepassing van CRT beeldbuisglas van de schermen van kleuren CRT beeldbuizen wel toelaat en dat een loodconcentratie van 0,1% m/m ook toelaatbaar wordt geacht. Kennelijk is niet iedere aanwezigheid van een zeer zorgwekkende stof tevens een ontoelaatbaar nadelig gevolg voor het milieu. Verweerder had moeten onderbouwen of verwerking van het CRT beeldbuisglas afkomstig uit het in de inrichting in Son toegepaste scheidingsproces zou leiden tot ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu en in dit kader het in Son toegepaste scheidingsproces nader te onderzoeken.
- In de tweede plaats is verweerder niet verplicht het LAP3 in acht te nemen. Verweerder hoeft er slechts rekening mee te houden op grond van artikel 10.14 van de Wm. Met andere woorden, verweerder mag afwijken van het LAP3, mits verweerder dit deugdelijk motiveert en kan verantwoorden. Het LAP3 voorziet zelfs in de mogelijkheid om af te wijken en bevat hiervoor een beschrijving van een procedure. In deze procedure wordt een voornemen voor afwijken door het bestuursorgaan voorgelegd aan de staatssecretaris die hierover een standpunt inneemt. Het bestuursorgaan kan bij een negatief standpunt toch besluiten om af te wijken van het LAP3. De staatssecretaris kan tegen het concrete besluit waarin dit gebeurt, beroep instellen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat deze afwijkingsmogelijkheid vooral lijkt te zijn geschreven voor de gevallen waarin een vergunning wordt aangevraagd en niet is bedoeld voor het geval waarin een vergunning wordt ingetrokken. Dat neemt echter niet weg dat de wettelijke grondslag om rekening te houden met het LAP3, artikel 10.14 van de Wm, is geschreven voor het uitoefenen van iedere wettelijke bevoegdheid en niet alleen vergunningverlening. Het zou vreemd zijn als de afwijkingsprocedure in het LAP3 uitsluitend zou kunnen worden toegepast bij vergunningverlening maar niet zou kunnen worden toegepast bij wijziging of intrekking van een geldende omgevingsvergunning. In dit kader had verweerder aan de staatssecretaris kunnen vragen wat diens standpunt is ten aanzien van het CRT beeldbuisglas afkomstig uit het door eiseres in de inrichting in Son toegepaste scheidingsproces. Vervolgens had verweerder moeten bezien of hij zou afwijken van het LAP3. Dat heeft verweerder ten onrechte nagelaten.
- De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder had moeten bezien of de feitelijke werkwijze van eiseres afwijking van het LAP3 rechtvaardigt als deze werkwijze geen ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het LAP3 op dit onderdeel in belangrijke mate is gebaseerd op artikelen 1.3 en 5.3.3 van de WEEELABEX standaard als bedoeld in artikel 1, tweede lid in samenhang met artikel 11, tweede lid onder d, van de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Artikel 1.3 van de WEEELABEX beoogt een diffuse verspreiding van lood te voorkomen. Ingevolge artikel 5.3.3 van de WEEELABEX moet CRT beeldbuisglas geheel of gedeeltelijk afkomstig van de funnel bij voorkeur worden verwerkt in producten of processen waarbij het lood een technische functie heeft om loodverspreiding in het milieu te voorkomen. Het is de rechtbank echter onduidelijk of in het LAP3 voldoende is onderkend dat artikel 5.3.3 en 5.3.4 van de WEEELABEX ook voorzien in de mogelijkheid een nationale grenswaarde vast te stellen of een product goed te keuren in overeenstemming met ISO14025. Verweerder is, uit oogpunt van proportionaliteit en evenredigheid, gehouden te onderzoeken of de staatssecretaris van deze mogelijkheid gebruik wil maken.
artikel 2.33, tweede lid,van de Wabo geen verplichting is maar een bevoegdheid. Eiseres heeft sedert 2010 vergunning om het beeldbuisglas als toeslagmateriaal in cementgebonden producten toe te passen. Hiermee zijn grote financiële belangen en bedrijfsbelangen gemoeid. De verplichting om alle betrokken belangen te onderzoeken en af te wegen vervalt niet doordat in een landelijk afvalbeheerplan gewijzigde inzichten omtrent een doelmatig beheer van afvalstoffen worden neergelegd. De enkele verwijzing naar LAP3 is volstrekt onvoldoende om de intrekking te motiveren. Eiseres wijst er ook in dit verband op dat verweerder slechts rekening behoeft te houden met het LAP3. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:400).
- In de eerste plaats is het LAP3 relatief kort voor het bestreden besluit vastgesteld. Voor de vaststelling van het LAP3 bestond de kans dat het LAP3 een andere minimumstandaard voor de verwerking van CRT beeldbuisglas zou bevatten, zodat niet valt in te zien waarom eiseres haar voorraad had moeten gaan afbouwen. Weliswaar wordt in het LAP3 opgemerkt dat er geen overgangstermijn noodzakelijk is voor bedrijven die CRT beeldbuisglas verwerken, maar het is moeilijk voor te stellen dat in het LAP3 bij het maken van deze opmerking al in detail rekening is gehouden met de belangen van eiseres, zodat verweerder niet kon volstaan met verwijzing naar het LAP3. Overigens geeft artikel 5.10 van het Bor verweerder een jaar de tijd om te actualiseren en heeft verweerder er zelf voor gekozen om eerder gebruik te maken van de bevoegdheid.
- In de tweede plaats heeft verweerder verwezen naar het LAP3, maar heeft hij onvoldoende onderkend dat hij slechts rekening hoeft te houden met het LAP3 gelet op artikel 10.14 van de Wm. Ook als verweerder toepassing geeft aan artikel 2.33, tweede lid, onder d van de Wabo, zal hij de gevolgen voor het milieu van het huidige gebruik van de vergunning door eiseres moeten onderzoeken. Als de gevolgen voor het milieu voldoende kunnen worden beperkt door wijziging of gedeeltelijke intrekking van de vergunning, zal verweerder deze voor eiseres minder bezwarende optie moeten kiezen. Verweerder kan in dit verband ook niet verwijzen naar het LAP3, omdat de staatssecretaris bij de totstandkoming van het LAP3 weliswaar ook de inrichting van eiseres heeft onderzocht maar de staatssecretaris niet het door eiseres toegepaste scheidingsproces in de inrichting in Son heeft onderzocht. Bovendien is onduidelijk of in het LAP3 voldoende is onderkend dat artikel 5.3.3 en 5.3.4 van de WEEELABEX ook voorzien in de mogelijkheid een nationale grenswaarde vast te stellen of een product goed te keuren in overeenstemming met ISO14025.
- In de belangenafweging wordt in het geheel geen aandacht besteed aan de financiële consequenties voor eiseres. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder heeft onderzocht welke financiële gevolgen intrekking van de omgevingsvergunning heeft voor eiseres.
isonduidelijk of in het LAP3 voldoende is onderkend dat artikel 5.3.3 en 5.3.4 van de WEEELABEX ook voorzien in de mogelijkheid een nationale grenswaarde vast te stellen of een product goed te keuren in overeenstemming met ISO14025.