In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een individuele erfgenaam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking die was gericht aan de gezamenlijke erven van wijlen [persoon A]. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet ontvankelijk was in haar beroep, omdat zij in fiscale zin niet kon worden vereenzelvigd met 'de erven', die gezamenlijk als belastingplichtigen worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat het bezwaar was ingediend namens de gezamenlijke erven, en dat eiseres op persoonlijke titel een andere weg had ingeslagen dan de eerder door haar ingeslagen weg als één der erfgenamen. Dit was in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, zoals vastgelegd in artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kon worden ontvangen in haar beroep, en dat de bestreden uitspraak van de heffingsambtenaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2018.