10.2De rechtbank zal volstaan met vernietiging van het bestreden besluit, voor zover hierin het gebruik van beregeningsputten ten behoeve van beregening voor de open teelt is uitgezonderd van de Wnb-vergunningplicht en verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen. Als het onderzoek hiervoor aanleiding geeft, kan verweerder een nieuwe uitzondering formuleren. Als dat niet het geval is, komt het geraden voor om dit in ieder geval te onderbouwen in een nieuw te nemen besluit.
11. Ter zitting hebben eisers 1 en 3 aangegeven dat zij al jarenlang beregeningsputten gebruiken en dat dit onbelemmerde gebruik onmisbaar is voor een levensvatbaar agrarisch bedrijf. Eiseres 2 heeft aangegeven dat zij kan leven met een uitzondering voor bestaand gebruik van beregeningsputten dat eerder is vergund en geregistreerd voor 2001. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve de voorlopige voorziening te treffen dat het gebruik van legale beregeningsputten ten behoeve van beregening voor de open teelt is uitgezonderd van de Wnb-vergunningsplicht, op basis van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, of van de verboden in artikel 3.1 en 3.2, zesde lid, alsmede 3.5 en 3.6, tweede lid, al dan niet in samenhang met 3.10, tweede lid, van de Wnb, indien voor het gebruik van deze beregeningsputten toestemming is verleend, dan wel het gebruik van deze beregeningsputten is geregistreerd in een register van verweerder, GS Limburg, het waterschap Aa en Maas of het waterschap Limburg of het voormalige waterschap Peel en Maasvallei vóór 1 januari 2001. De rechtbank zal bepalen dat deze voorlopige voorziening vervalt direct na de bekendmaking, op de wettelijk voorgeschreven wijze, van het nieuwe besluit.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres 2 het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
- verklaart het beroep van [eisers] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de overige eisers 1 en van eisers 3 ongegrond;
- verklaart het beroep van eiseres 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover hierin voor het gebruik van beregeningsputten ten behoeve van beregening voor de open teelt een uitzondering is gemaakt van de Wnb-vergunningsplicht op basis van artikel 2.7, tweede lid, of van de verboden in artikel 3.1 en 3.2, zesde lid, alsmede 3.5 en 3.6, tweede lid, al dan niet in samenhang met 3.10, tweede lid, van de Wnb;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat het gebruik van legale beregeningsputten ten behoeve van beregening voor de open teelt is uitgezonderd van de Wnb-vergunningsplicht, op basis van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, of van de verboden in artikel 3.1 en 3.2, zesde lid, alsmede 3.5 en 3.6, tweede lid, al dan niet in samenhang met 3.10, tweede lid, van de Wnb, indien voor het gebruik van deze beregeningsputten toestemming is verleend, dan wel het gebruik van deze beregeningsputten is geregistreerd in een register van verweerder, het college van gedeputeerde staten van Limburg, het waterschap Aa en Maas of het waterschap Limburg of het voormalige waterschap Peel en Maasvallei vóór 1 januari 2001;
- bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt direct na bekendmaking, op de wettelijk voorgeschreven wijze, van het nieuwe besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres 2 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. R.J.G.H. Seerden, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikelen uit de Wet natuurbescherming
Artikel 2.7, tweede lid Wnb
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
2 Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
3 Het is verboden eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te rapen en deze onder zich te hebben.
4 Het is verboden vogels als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te storen.
5 Het verbod, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort
Artikel 3.2, zesde lid Wnb
Het is verboden, anders dan voor verkoop, vogels, delen of producten als bedoeld in het eerste lid, onder zich te hebben of te vervoeren, tenzij deze vogels, delen of producten aantoonbaar overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn gedood of gevangen, onderscheidenlijk verkregen.
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2 Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
3 Het is verboden eieren van dieren als bedoeld in het eerste lid in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen.
4 Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
5 Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Artikel 3.6 tweede lid Wnb
Het is verboden, anders dan voor verkoop, dieren of planten als bedoeld in het eerste lid onder zich te hebben of te vervoeren.
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
c. vaatplanten van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij deze wet, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
2 Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde;
b. ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;
c. ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
d. ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
e. in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
f. in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
g. in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied;
h. in het algemeen belang, of
i. bestendig gebruik.
3 De verboden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, en b, zijn niet van toepassing op de bosmuis, de huisspitsmuis en de veldmuis voor zover deze dieren zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevinden.
Artikel 8, tweede lid Wnb
Een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, of van een programma als bedoeld in artikel 1.13 heeft uitsluitend betrekking op de beschrijvingen van projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, handelingen als bedoeld in artikel 3.3, zevende lid, onderdeel b, artikel 3.8, zevende lid, onderdeel b, al dan niet in samenhang met artikel 3.10, tweede lid.