ECLI:NL:RBOBR:2018:6347

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
01/990036-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling belastingadviseur voor deelname aan criminele organisatie en witwassen in de kansspelbranche

In de zaak tegen [verdachte], die op 20 december 2018 door de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, werd de verdachte veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als belastingadviseur, feitelijk leiding had gegeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met het aanbieden van online kansspelen in Nederland zonder vergunning, wat in strijd is met de Wet op de kansspelen (Wok). De verdachte werd verweten dat hij betrokken was bij het opmaken van valse facturen en het witwassen van geld dat afkomstig was uit deze illegale activiteiten. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, en oordeelde dat de verdachte had moeten weten dat zijn handelingen onrechtmatig waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met aftrek van voorarrest, en ontzette de verdachte voor drie jaar uit het recht om enig beroep in de financiële en fiscale dienstverlening uit te oefenen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat leidde tot een strafkorting van 20%.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/990036-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1952] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2014, 11 november 2014, 13 november 2014, 4 december 2014, 9 maart 2015,
10 maart 2015, 21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017, 17 september 2018,
19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018, 8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018, 11 oktober 2018, 16 oktober 2018, 17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018,
25 oktober 2018, 29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018, 1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2014.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 november 2014 is gewijzigd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd, wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie (1), dat hij (als feitelijk leidinggever) een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen (2 tot en met 4). Voorts wordt hem verweten het (als feitelijk leidinggever) plegen van valsheid in geschrift (5 tot en met 9).
De formele voorvragen.
Verweer nietigheid dagvaarding
Namens verdachte is het verweer gevoerd dat de dagvaarding nietig is wat betreft de volgende ten laste gelegde feiten 1: deelneming aan een criminele organisatie en
2: medeplegen van witwassen. Daartoe is aangevoerd dat deze verwijten niet, althans onvoldoende, feitelijk zijn omschreven.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de dagvaarding in samenhang met het strafdossier moet worden gelezen.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ook wat betreft de feiten 1 en 2 voldoende feitelijk en duidelijk is en voldoet aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6, derde lid, onder a van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) gestelde eisen.
Uit de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris en uit hetgeen ter terechtzitting is besproken, heeft de rechtbank geen aanwijzingen gekregen dat het verdachte niet duidelijk is welke verwijten hem worden gemaakt en waartegen hij zich heeft te verweren.
De tenlastelegging heeft de rechtbank bovendien tot een juiste behandeling van de zaak ter terechtzitting in staat gesteld. Bovenaan ieder ten laste gelegd feit is het bijbehorende zaaksdossier vermeld en een korte omschrijving van het feit, zoals
“criminele organisatie” en
inkomende (en uitgaande) geldstromen via [Engelse vennootschap] , [verdachte vennootschap 1] en paymentserviceproviders”. Deze vermeldingen hadden een nuttige functie.
De rechtbank heeft in haar oordeel eveneens meegewogen dat de verdediging in staat is gebleken inhoudelijk verweer te voeren op de afzonderlijke verwijten.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer en is zij van oordeel dat bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging [1]
Gemeenschappelijke verweren
De feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd, komen voort uit het onderzoek Rykiel.
Op basis van dat onderzoek is de verdenking ontstaan dat de bedrijven, waarvoor verdachte boekhoudkundige en fiscale werkzaamheden verrichtte, betrokken waren bij overtredingen van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok). Het aan verdachte verweten witwassen van inkomsten die uit die kansspelen kwamen, is onlosmakelijk met die verdenking verbonden. Om die reden heeft de verdediging aangesloten bij het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van overtreding van de Wok en rechtstreeks daarmee verband houdende strafbare feiten. Volgens de verdediging is het handelen van het Openbaar Ministerie namelijk in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen had kunnen komen. Kort gezegd, is het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok) voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
a. Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden aangezien de personen die de schijnstructuren hebben opgezet - de rechtbank begrijpt: onder meer [betrokkene 2] en [betrokkene 1] - niet zijn vervolgd en verdachte, die dat niet heeft gedaan, wel.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. [2]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. [3]
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend. [4]
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld. [5]
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. [6]
Oordeel rechtbank
Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd. [7] Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 Schending van het vertrouwensbeginsel
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘
Nieuwe ronde, nieuwe kansen’dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok. [8] Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld. [9]
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod. [10] Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt. [11] Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren. [12]
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [hoofdverdachte 1] op 5 februari 2007 [13] ;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009 [14] ;
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012 [15] .
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld. [16] Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
  • waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
  • waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
  • die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht. [18] Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet [19] en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd. [20] De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012. [21]
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt. [22]
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is via [verdachte 10/advocate] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand [23] plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland. [24] Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld. [25] Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Ad 2 Schending van het verbod van willekeur
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol. [26] In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [hoofdverdachte 2] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen. [27]
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie. [28]
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast. [29] Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen. [30] Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3a Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Ad 3b Schending van het gelijkheidsbeginsel
De rechtbank stelt voorop dat [verdachte] niet de enige adviseur is die is vervolgd. Immers, ook de adviseurs [verdachte 10/advocate] en [verdachte 11] zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd. Voorts is feitelijk geen sprake van vergelijkbare gevallen waar het de gedragingen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en die van verdachte betreft. [verdachte] wordt ervan verdacht dat hij als directeur van een belastingadvieskantoor en een accountantskantoor de hoofdverdachten en de aan hen gelieerde bedrijven jarenlang heeft geholpen bij het overeind houden van een schijnconstructie. De tenlastelegging van verdachte kent een veelheid aan verdenkingen, waaronder de deelname aan een criminele organisatie, het gewoonte maken van het (mede)plegen van witwassen van verschillende geldbedragen, waaronder een bedrag van ruim 105 miljoen, het verhullen van de rechthebbende(n) van verschillende rechtspersonen die deel uitmaakten van een opgezette schijnconstructie en het (mede)plegen van verschillende vormen van valsheid in geschrift. Niet is gebleken dat de gedragingen van [betrokkene 2] of [betrokkene 1] dan wel van andere adviseurs van dien aard waren dat gesproken kan worden van vergelijkbare gevallen. [verdachte] heeft een eigen, unieke rol gespeeld binnen het totale feitencomplex. Bovendien leidt het (mogelijk) ten onrechte niet vervolgen van andere personen niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaak van verdachte. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Het verweer wordt daarom verworpen.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De inhoudelijke beoordeling.
Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die – met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals – in strijd met de Wok online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten zal komen, met uitzondering van enkele specifieke onderdelen, zoals weergegeven in de bewijswijzer.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de aan verdachte ten laste gelegde feiten op gronden zoals opgenomen in de ter terechtzitting aan de rechtbank overgelegde pleitnota. Thans volstaat de rechtbank met de vermelding dat de verdediging ter zake de witwasfeiten primair heeft aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen omdat de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict ontbreekt en de strafbaarstelling van het gronddelict in strijd is met Europees recht, subsidiair dat verdachte niet wist dat het aanbieden van kansspelen, zoals dat plaatsvond, een misdrijf was.
Witwassen (zaaksdossiers ZD02 G-I-L-M, feit 3)
Uit misdrijf afkomstig
De vraag die bij alle witwasverdenkingen in het dossier Rykiel moet worden beantwoord, is of de tenlastegelegde geldbedragen gegenereerd zijn met het aanbieden van online kansspelen in Nederland en zo ja, of deze geldbedragen daarmee uit een misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wet op de kansspelen en de Wet op de economische delicten. De inkomsten die daarmee worden gegenereerd, zijn dus van misdrijf afkomstig.
De verdediging heeft hier – aansluitend bij de verweren in de zaken van medeverdachten [hoofdverdachte 1] en [verdachte 10/advocate] – tegenin gebracht dat opzettelijke overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok niet als misdrijf kan worden gekwalificeerd, omdat 1) de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict ontbreekt en 2) de strafbaarstelling van het gronddelict in strijd is met Europees recht.
Ad 1) De rechtbank stelt voorop dat de wetgever het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland tot op heden heeft gehandhaafd. De wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit is niet prijsgegeven. Door instelling van de Kansspelautoriteit in 2012 heeft de wetgever juist bevestigd de aanpak van illegaal online aanbod noodzakelijk te achten. De Ksa handhaaft ook daadwerkelijk met maatregelen met een punitief karakter zoals het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen.
Met toekomstige wetgeving beoogt de wetgever het aanbieden van online kansspelen te reguleren. Dit vindt plaats middels het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Van legalisering is dus ook in de nabije toekomst geen sprake. In het licht van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict.
Ad 2) Het verbod om in Nederland kansspelen aan te bieden via internet is een beperking op het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie. Die beperking kan volgens Europese jurisprudentie gerechtvaardigd zijn wegens dwingende redenen van algemeen belang, mits het verbod geschikt is om aan die belangen tegemoet te komen en niet verder strekt dan noodzakelijk. De doelen die de Nederlandse overheid met het verbod nastreeft – consumentenbescherming, beteugeling van gokverslaving en fraudebestrijding – worden door het Hof van Justitie als dwingende redenen geaccepteerd.
Anders dan de verdediging, leidt de rechtbank uit het de Memorie van Toelichting bij het aanhangige Wetsvoorstel tot wijzing van de Wok niet af dat het huidige verbod niet meer geschikt en noodzakelijk is met het oog op de beschermde belangen. Een algemeen verbod op kansspelen op afstand blijft ook na de voorgestelde wetswijziging het uitgangspunt. Om toezicht en handhaving minder problematisch te maken en om de aanpak van illegaal aanbod succesvoller te maken, zal in de toekomst aan Nederlandse consumenten een alternatief worden geboden. Met een vergunningenstelsel worden uitzonderingen op het algemene verbod mogelijk gemaakt, onder strikte voorwaarden die de overheid stelt. Het voorgestelde vergunningstelsel ondersteunt daarmee (de handhaving van) het algemene verbod en bestaat bij de gratie daarvan. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de strafbaarstelling in de Wok in strijd is met Europees recht.
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte – mede op basis van informatie van advocate [verdachte 10/advocate] – dacht dat het aanbieden van kansspelen geen misdrijf opleverde en bovendien gedoogd werd. Volgens de verdediging leidt ook dat ertoe dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de inkomsten uit kansspelen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank verstaat dit verweer als een beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling omtrent de strafbaarheid van het feit en overweegt dienaangaande het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor een bewezenverklaring van witwassen niet vereist dat de verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het gronddelict zelf ook succesvol vervolgd en bestraft kan worden. Het opzettelijk overtreden van de Wok is een misdrijf, ongeacht het handhavingsbeleid van de overheid ten aanzien van dat misdrijf. Alleen al om die reden moet het verweer worden verworpen.
Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat verdachte verontschuldigbaar dwaalde omtrent de kwalificatie van het gronddelict als misdrijf, geldt het volgende. In het memorandum d.d. 24 februari 2009 van [verdachte 10/advocate] (AD 2504-2510), dat aan verdachte was gericht, is door [verdachte 10/advocate] expliciet opgemerkt dat het online aanbieden van een kansspel een overtreding inhoudt van artikel 1, onder a van de Wok en dat dit een misdrijf is. Hierover kan bij verdachte geen misverstand hebben bestaan. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Witwassen van rechtspersonen [verdachte vennootschap 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] (zaaksdossiers 02 I en L)In het kader van zaaksdossiers 02-I en 02-L is bij [verdachte] ten laste gelegd dat hij de rechtspersonen [verdachte vennootschap 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft witgewassen door hiervan – zo begrijpt de rechtbank – de eigendom of de rechthebbende te verhullen. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank eens dat [verdachte] hiervan dient te worden vrijgesproken.
Witwassen € 4.1 miljoen van [verdachte vennootschap 1] via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] (zaaksdossier 02L)De rechtbank gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 4.147.581,- is witgewassen van [verdachte vennootschap 1] via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Het geldbedrag
In de jaren 2007 en 2008 heeft [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] meerdere geldbedragen van [verdachte vennootschap 1] ontvangen, in totaal tot een bedrag van € 4.147.581,-.
Het bedrag van € 4.147.581,- is een totaal van bedragen variërend van € 5.000,- tot € 50.000,- per keer, die [verdachte vennootschap 1] schuldig was aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . In de computer van [betrokkene 1] zijn 54 facturen aangetroffen, die de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zouden moeten rechtvaardigen. Op de facturen staat vermeld dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] diensten aan [verdachte vennootschap 1] heeft geleverd, zoals IVR en SMS diensten.
Op de bankrekening van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] staan de overboekingen van [verdachte vennootschap 1] vermeld. Bij de omschrijvingen staat “ [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ” en het factuurnummer vermeld. Gebleken is verder dat het geld dat bij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is binnengekomen (van [verdachte vennootschap 1] ) vervolgens door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebruikt is om kosten van het aanbieden van kansspelen te betalen, zoals uitbetaling aan spelers en affiliates. De betalingen bestaan voornamelijk uit bedragen tussen € 1,- en € 6.000,- per keer met vermelding van naam en betalingskenmerk. Door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn ook uitgaven gedaan met het geld voor advertentievergoedingen en overige kosten betaald.
Uit misdrijf afkomstigDe rechtbank stelt vast dat het geldbedrag van € 4.147.581,- dat [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft betaald, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Gelet op de rol en positie van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] binnen de organisatie, gaat de rechtbank ervan uit dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
MedeplegenNaar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs op grond waarvan vastgesteld kan worden dat [verdachte] enige betrokkenheid heeft gehad bij de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] , laat staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en anderen in dit verband, zoals vereist is voor medeplegen. [verdachte] wordt dan ook vrijgesproken van het witwassen van het bedrag van
€ 4.147.581,-.
Witwassen (zaaksdossiers 02-G en H, feit 4)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen door gelden met een criminele herkomst op de derdengeldrekening van zijn belastingadvieskantoor te ontvangen en door te betalen, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat die gelden een criminele herkomst hadden.
Verdachte was ten tijde hier in geding werkzaam als zelfstandig belastingadviseur middels zijn ondernemingen [stichting 1 van verdachte] registeraccountants en belastingconsulenten, [bedrijf 1 van verdachte] en [bedrijf 2 van verdachte] . Op 18 september 2001 is de [stichting 1 van verdachte] (hierna: de Stichting) opgericht. Het doel van de stichting is blijkens de oprichtingsakte het beheer van derdengelden, die aan [verdachte] als belastingadviseur en de heer [persoon 1] als registeraccountant zijn toevertrouwd uit hoofde van hun beroep.
Het tenlastegelegde ziet op drie bedragen die hierna zullen worden besproken.

1.€ 135.000,00

Vaststaat dat op de derdengeldrekening van de Stichting op 30 december 2008 een bedrag van € 135.000,- is ontvangen van rekening [rekeningnummer 4] op naam van [verdachte vennootschap 3] . Gebleken is dat in de periode van 25 december 2008 tot en met 31 december 2008 op de derdengeldrekening van de Stichting nog drie maal een gelijk bedrag van € 135.000,- afkomstig uit drie andere bronnen is ontvangen, zijnde een totaal van
€ 540.000,-. Uit het dossier komt naar voren dat de stortingen te maken hebben met de aankoop door [verdachte vennootschap 3] van een pand aan de [adres 2] in Hoofddorp. [hoofdverdachte 2] heeft tezamen met drie mede-investeerders in (de aankoop van) het pand deelgenomen, waarbij betaling van een waarborgsom en bemiddelingsfee van € 535.000 is overeengekomen. Ten behoeve van die waarborgsom/bemiddelingsfee hebben de vier investeerders elk 135.000 hebben ingebracht. Op 29 en 30 december 2008 is de waarborgsom/bemiddelingsfee in drie delen overgemaakt van de derdengeldrekening van de Stichting onder de noemers ‘Borgsom aankoop [hoofdverdachte 2] Hoofddorp’ en ‘1e termijn bemiddelingsfee etc’. Verdachte heeft dienaangaande verklaard dat hij het geld zou verzamelen als dienst aan een klant. Tevens heeft hij verklaard dat hij erbij betrokken was als adviseur van [hoofdverdachte 2] met betrekking tot de financieringsaanvraag en het beoordelen van contracten.
De geldbedragen zijn via de derdengeldrekening gelopen, zodat hij ervoor kon zorgen dat de waarborgsom tijdig zou worden betaald, hetgeen bij een reguliere betaling via de bank tegen het einde van het jaar niet gegarandeerd zou zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op het moment dat de storting van het bedrag door [verdachte vennootschap 3] werd gedaan, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Niet is gebleken dat verdachte op dat moment al op de hoogte was dat dit geld mogelijk uit de opbrengst van het online gokken afkomstig was. Daarbij is gebleken dat in de aankoop van het onroerend goed drie mede-investeerders betrokken waren en de inbreng van [verdachte vennootschap 3] niet afweek van, zelfs gelijk was aan de inbreng van de andere investeerders. De rechtbank spreekt verdachte op dit onderdeel dan ook vrij.

2.€ 2.050,00

Vaststaat dat op 28 november 2011 een bedrag van € 2.050,- is ontvangen op de derdengeldrekening van de Stichting vanaf bankrekening [rekeningnummer 4] op naam van [verdachte vennootschap 3] met omschrijving “Tante [naam] ”. Uit het dossier komt naar voren dat in het kader van de bruiloft van [hoofdverdachte 1] en [verdachte 13] gasten gevraagd was een donatie te doen ten behoeve van een schenking aan de Stichting [naam] . Verdachte heeft verklaard dat hij de derdengeldrekening van de Stichting ter beschikking heeft gesteld om de donaties te verzamelen. Tevens heeft verdachte verklaard dat de gebroeders [achternaam hoofdverdachte 2 en 3] met hun gift het bedrag afrondden op € 10.000,00.
Niet gebleken is dat verdachte wist dat dit bedrag uit misdrijf afkomstig was. Daarbij heeft verdachte noch gezien de herkomst, noch gezien de hoogte van het bedrag, of anderszins redelijkerwijs moeten vermoeden dat dit bedrag van misdrijf afkomstig was. Niet uitgesloten kan worden dat het bedrag een andere herkomst had dan het aanbieden van online kansspelen. Ten aanzien van dit onderdeel acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van witwassen. De rechtbank spreekt hem daarom vrij op dit punt.

3.€ 48.159,=

Uit een tweetal bankafschriften van de [bank 1] -rekening ten name van de Stichting blijkt dat op 7 september 2011 twee bedragen, te weten € 410,51 en € 47.748,96 (totaal € 48.159,47) ontvangen werden van de tegenrekening van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] met als omschrijving “currency transfer”. Op 9 september 2011 heeft de Stichting € 48.159,47 aan [verdachte vennootschap 1] betaald, met als omschrijving (uitgeschreven) ‘storting rekening-courant [achternaam hoofdverdachte 2 en 3] Beheer, storting rekening-courant [naam holding hoofdverdachte 1] ’.
Uit het dossier blijkt dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] sinds september 2006 twee bankrekeningen had bij de [bank 2] met rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] . Voor deze rekeningen waren [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] gemachtigd. Gebleken is dat deze rekeningen werden gevoed door creditcardbetalingen van spelers die op websites als [website 5] , [website 4] , [website 3] , [website 6] en [website 1] kansspelen speelden. Deze rekeningen werden gevoed door creditcardbetalingen, afgehandeld door [Duitse payment service provider] , die afkomstig waren van spelers op met name de [website 8] . Op deze wijze is op de rekeningen in totaal € 652.594 aan inleg van spelers geboekt. Van genoemde websites, en met name [website 8] , heeft de rechtbank in de zaken van medeverdachten [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] vastgesteld dat deze websites in elk geval tot en met 2012 in de Nederlandse taal gesteld waren en tot ver in 2013 ook bereikbaar vanuit Nederland. Deze websites waren derhalve op Nederland gericht. Het aanbieden van online kansspelen in Nederland gebeurde zonder vergunning, hetgeen een overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok inhoudt. Overtreding van deze bepaling is een misdrijf. De rechtbank concludeert dan ook dat de gelden op de rekeningen van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] uit misdrijf waren verkregen.
Van het totaalbedrag is het overgrote deel (€ 536.876) overgemaakt naar een Belgische bankrekening op naam van [naam bedrijf] / [hoofdverdachte 1] . Verdachte heeft middels een brief aan [persoon 2] van de [bank 2] in Folkstone Kent UK d.d. 18 mei 2011 gevraagd de restsaldi, voor een bedrag van respectievelijk EUR 48.000 en GBP 378, op de [bank 2] bankrekeningen van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] met rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] , over te maken op de [bank 1] bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] ten name van [stichting 1 van verdachte] . Verdachte zegt in zijn brief dat hij dit vraagt op verzoek van de rechthebbenden op deze bankrekeningen te weten [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] . Zowel [hoofdverdachte 1] als ook [hoofdverdachte 2] hebben de brief mede ondertekend en er zijn kopieën van hun paspoorten als bijlagen bij de brief gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden medeverdachten [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] wetenschap dat de gelden hun herkomst uit misdrijf hadden. Het verweer van verdachte houdt in dat hij niet wist en niet hoefde te weten dat deze gelden uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Verdachte verrichtte met zijn bedrijven reeds sedert juli 2007 fiscale/financiële diensten voor [verdachte vennootschap 1] , de beheersvennootschappen van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] en de vennootschappen waarin vastgoed was ondergebracht. Tevens was hij uit dien hoofde bekend met alle binnen- en buitenlandse vennootschappen, ook [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Het memorandum d.d. 24 februari 2009 van [verdachte 10/advocate] , waarin staat dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op Nederland gerichte kansspelen exploiteerde en dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] bij aanbieden van een kansspel artikel 1, lid 1, onder a van de Wok overtreedt, was aan verdachte gericht. Verdachte heeft verklaard dat hij van [hoofdverdachte 1] heeft vernomen dat [verdachte vennootschap 1] een bedrag te vorderen had van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Gelet op het voorgaande kan bij verdachte geen misverstand hebben bestaan dat de gelden van de [bank 2] rekeningen op naam van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] van misdrijf afkomstig waren. Hij heeft vervolgens welbewust in nauwe samenwerking met [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] bewerkstelligd dat de gelden van de rekeningen van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op de derdengeldrekening van de Stichting werden ontvangen en vervolgens weer doorbetaald aan [verdachte vennootschap 1] De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging gelden heeft witgewassen waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren.
Witwassen (zaaksdossiers 02A-B-C-F, feit 2)
Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de onder 2 ten laste gelegde geldbedragen heeft witgewassen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte weliswaar op de hoogte was van de herkomst van de gelden, maar niet dat hij enige handeling van betekenis heeft verricht ten aanzien van de concrete geldbedragen die via [Payment service provider 1] en [verdachte vennootschap 1] hun weg vonden naar crediteuren, spelers van kansspelen, rechtspersonen, de leidinggevenden van [verdachte vennootschap 1] en anderen. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
Valsheid in geschrift (zaaksdossier 02-I, feit 5)
Aan [verdachte] is onder feit 5 primair ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan [bedrijf 2 van verdachte] en/of [bedrijf 1 van verdachte] voor wat betreft het opmaken van 1. valse facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] , 2. valse facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , 3. valse conceptjaarrekeningen van [verdachte vennootschap 2] en 4. vals (overzicht) Profit & Loss account van [verdachte vennootschap 2] . Subsidiair is ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding zou hebben gegeven aan de genoemde vennootschappen bij het gebruik van de valse facturen.
Vaststaat dat [verdachte] formeel directeur en bestuurder is van [bedrijf 2 van verdachte] , dat hij aandeelhouder is van [bedrijf 1 van verdachte] middels [bedrijf 2 van verdachte] en dat hij daadwerkelijk werkzaamheden verricht heeft en ten tijde in geding de leiding gehad heeft binnen deze bedrijven. Hij wordt dan ook als feitelijk leidinggever van deze twee vennootschappen aangemerkt.
Uit het dossier en de verklaring van [verdachte] ter zitting volgt verder dat [verdachte] vanaf het najaar 2007 middels [bedrijf 2 van verdachte] en/of [bedrijf 1 van verdachte] financiële (advies)diensten aan [hoofdverdachte 1] in privé en de vennootschappen van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] heeft verleend.
Vrijspraak opmaken (valse) facturen [verdachte vennootschap 1] - [verdachte vennootschap 2]
Uit het dossier blijkt dat de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] zowel zijn aangetroffen op het kantoor van [verdachte] aan de [adres 3] te [gemeente] als op het kantoor van [verdachte vennootschap 1] aan de [adres 4] te [gemeente] . [verdachte] heeft verklaard dat hij de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] van [verdachte 7] , werkzaam bij [verdachte vennootschap 1] , heeft ontvangen. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [verdachte 7] bij de politie. Zij heeft ook erkend dat zij de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] heeft opgemaakt. Hoewel [verdachte 7] bij het opstellen van deze facturen gebruik heeft gemaakt van een door [betrokkene 10] – toenmalig medewerker van kantoor [verdachte] – opgesteld overzicht qua percentages, is er voor de betrokkenheid van het kantoor [verdachte] bij het daadwerkelijk opstellen van deze facturen onvoldoende bewijs. [verdachte] wordt dan ook (als feitelijk leidinggever van [bedrijf 2 van verdachte] en/of [bedrijf 1 van verdachte] ) vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Vrijspraak gebruikmaken van (valse) facturen door opnemen in conceptjaarrekeningen en (overzicht) Profit & Loss
Met betrekking tot de vraag of het kantoor van [verdachte] gebruik heeft gemaakt van deze facturen door deze op te nemen in de conceptjaarrekeningen en het (overzicht) Profit & Loss account van [verdachte vennootschap 2] over de jaren 2009 en 2010 stelt de rechtbank het volgende vast. Uit het dossier blijkt dat hoewel het kantoor van [verdachte] informatie over facturen aan de Cypriotische accountant heeft geleverd ten behoeve van de jaarrekeningen en het (overzicht) Profit & Loss account van [verdachte vennootschap 2] , niet kan worden vastgesteld dat het kantoor zelf en daarmee [verdachte] verantwoordelijk is voor het opstellen daarvan. Ook hiervan volgt dus vrijspraak.
Vrijspraak opmaken (valse) conceptjaarrekeningen en (overzicht) Profit & Loss account
De rechtbank spreekt [verdachte] ook vrij van het feitelijk leidinggeven aan het opmaken van de (gesteld valse) conceptjaarrekeningen van [verdachte vennootschap 2] over de jaren 2009 en 2010. Zoals hiervoor overwogen, kan niet worden vastgesteld dat het kantoor van [verdachte] en daarmee [verdachte] betrokken zijn geweest bij het opstellen van de jaarrekeningen en/of het (overzicht) Profit & Loss account.
Opmaken (valse) facturen [verdachte vennootschap 2] – [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2]
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van het feitelijk leiding geven door [verdachte] aan [bedrijf 2 van verdachte] met betrekking tot het valselijk opmaken van de facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . De rechtbank overweegt het volgende.
Op het kantoor van [bedrijf 2 van verdachte] is er een ordner in beslag genomen met het opschrift “ [verdachte vennootschap 2] vanaf 2008”, waarin 8 facturen zijn aangetroffen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] over de jaren 2009 en 2010 tot een bedrag van ruim 8 miljoen euro. In de facturen is de volgende omschrijving opgenomen: “
Service-fee for payment facilities”.
Uit de e-mailcorrespondentie tussen [verdachte] en [betrokkene 9] , de bestuurder van [verdachte vennootschap 2] , blijkt dat [verdachte] op 3 februari 2012 vanaf zijn e-mailadres [email-adres] aan [betrokkene 9] het volgende heeft gemaild: “
In de administratie van [verdachte vennootschap 2] mis ik nog enkele facturen. Het betreft de volgende verkoopfacturen: (…)”.[verdachte] vraagt om de 8 hiervoor genoemde facturen over 2009 en 2010 en geeft zelf de financiële gegevens (de cijfers) door die [betrokkene 9] in de facturen moet opnemen. Ook vermeldt [verdachte] in de e-mail dat de facturen aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] moeten worden gericht en noemt daarbij de adresgegevens van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . Nadat [betrokkene 9] diezelfde dag aan [verdachte] vraagt “
Wat is geleverd, wat is de omschrijving” stuurt [betrokkene 9] op 15 maart 2012 de gevraagde facturen aan [verdachte] .
Ter zitting van de rechtbank heeft [verdachte] verklaard dat de bedragen op de facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] afhankelijk waren van hoe [verdachte vennootschap 1] presteerde. Ook heeft [verdachte] verklaard dat dat hij steeds de door de Cypriotische accountant benodigde cijfers van [verdachte vennootschap 2] heeft aangeleverd en dat die cijfers uit [verdachte vennootschap 1] kwamen.
Gelet op feitelijke gang van zaken, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat [bedrijf 2 van verdachte] samen met [betrokkene 9] de facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] heeft opgemaakt. [verdachte] zelf heeft feitelijk leiding gegeven aan die gedraging.
Valsheid
Met betrekking tot de vraag of de facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] vals zijn overweegt de rechtbank het volgende.
Medio 2011 bleek dat de schuld van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] (de opvolgster van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ) in rekening-courant aan het oplopen was. Hoe dit kwam, was ook voor de administratief betrokkenen niet duidelijk, zo blijkt uit het dossier. [verdachte 7] heeft verklaard dat zij vanaf het jaar 2009 voor [verdachte vennootschap 1] facturen moest opmaken die naar [verdachte vennootschap 2] gestuurd moesten worden. Dit zou zien op diensten die [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] leverde. Zij deed dit aan de hand van een door [betrokkene 10] (voormalig medewerker van het kantoor van [verdachte] ) opgesteld overzicht, op grond waarvan zij een percentage van 20% heeft berekend voor de aan [verdachte vennootschap 2] in rekening gebrachte bedragen. Uit de in het dossier gevoegde facturen blijkt dat [verdachte vennootschap 1] in het jaar 2009 ruim 4 miljoen euro, in het jaar 2010 ook ruim 4 miljoen euro en in het jaar 2011 bijna 4 miljoen euro aan [verdachte vennootschap 2] in rekening heeft gebracht. Over de jaren 2009 tot en met 2013 gaat het over een bedrag van ruim 18 miljoen euro. Volgens [verdachte 7] zijn deze facturen nooit betaald. Daarnaast moest [verdachte vennootschap 1] – zo heeft [verdachte 7] verklaard – betalingen verrichten aan [verdachte vennootschap 2] . Deze betalingen zouden gebaseerd zijn op een overeenkomst tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] , aldus [verdachte 7] .
Uit de verklaring van [betrokkene 11] (assistent-accountant bij [bedrijf 1 van verdachte] ) blijkt dat het haar nooit helder is geworden hoe het zat met het boeken en verwerken van het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] . De facturen zouden volgens haar te maken hebben met de verantwoording van de omzet die [verdachte vennootschap 1] voor [verdachte vennootschap 2] zou hebben ontvangen en waarvan de kosten die [verdachte vennootschap 1] in rekening zou hebben gebracht al vanaf getrokken waren. Ook [betrokkene 12] , medewerker van kantoor [verdachte] , heeft verklaard dat hij de gang van zaken rondom [verdachte vennootschap 1] / [verdachte vennootschap 2] een raar verhaal vond.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] werd geboekt als omzet buitenland en daar werd geen BTW over afgedragen. Er werd achteraf gefactureerd. Aan het eind van het jaar werd gekeken hoeveel geld er binnen was gekomen en hoeveel er was gefactureerd en meestal was er meer binnengekomen dan gefactureerd. In die gevallen moest dit boekhoudkundig verwerkt worden door opname in rekening-courant of door het afboeken als nog te factureren omzet.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] ging volgens [betrokkene 12] 50/50 naar [hoofdverdachte 1] en [verdachte vennootschap 3] . Over de gang van zaken rondom de facturering door [verdachte vennootschap 1] heeft [betrokkene 12] vragen gesteld aan [verdachte] en gevraagd of het wel klopte. [verdachte] zou hebben gezegd dat alles klopte, aldus [betrokkene 12] . Volgens [betrokkene 12] was het oplopen van de rekening-courantschuld van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] een probleem.
Medio 2011 ging de [bank 1] Bank kritische vragen stellen over de rekening-courantverhouding tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] vanwege het oplopen daarvan. Uit de verklaringen van [verdachte] en [verdachte 11] blijkt dat [hoofdverdachte 1] hierdoor onder druk kwam te staan. Hij wilde dat het kantoor van [verdachte] ( [bedrijf 2 van verdachte] ) de rekening-courantschuld tegen het einde van 2011 uit de jaarrekening zou laten verdwijnen. Volgens [verdachte 11] was dit echter niet mogelijk nu er geen aflossingen / betalingen hadden plaatsgevonden van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] .
In oktober 2011 heeft [hoofdverdachte 1] vervolgens bij hem thuis een bespreking georganiseerd, waar meerdere personen bij aanwezig waren. Naast [hoofdverdachte 1] zelf, waren dat onder meer [hoofdverdachte 2] , [verdachte] , [verdachte 11] , [verdachte 7] , [betrokkene 13] , [verdachte 9/CEO Payment service provider 1] , [verdachte 10/advocate] en [verdachte 18/moeder van hoofdverdachte 1] . De bedoeling van deze bijeenkomst was om de verhoudingen tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] te bespreken en in het bijzonder de rekening-courantschuld, zo blijkt uit de verklaringen van [verdachte] , [verdachte 11] en [verdachte 10/advocate] . Volgens [verdachte] bleek tijdens de bespreking dat het de bedoeling was om contracten op te maken tussen [verdachte vennootschap 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] teneinde de geldstromen te rechtvaardigen. Ook had [hoofdverdachte 1] bedacht dat [verdachte vennootschap 2] een deel van de aandelen in [verdachte vennootschap 1] zou verkrijgen, dit om de schuld aan [verdachte vennootschap 2] (deels) in te lossen en dus de rekening-courantschuld te doen inlossen. Uit de inbeslaggenomen gespreksnotities blijkt verder dat is gesproken over een nieuwe manier van factureren om de zakelijkheid van de omzetten van [verdachte vennootschap 1] beter te kunnen rechtvaardigen en dat deze facturering zou moeten plaatsvinden op grond van op te stellen contracten tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] enerzijds en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] anderzijds. [betrokkene 13] heeft verklaard dat [verdachte] en [verdachte 11] er op hamerden dat er daadwerkelijk betalingen gedaan moesten worden richting [verdachte vennootschap 2] in verband met de door [verdachte vennootschap 2] gedane investering. Anders zou het ongeloofwaardig overkomen, aldus [betrokkene 13] . Bij de bespreking waren er geen vertegenwoordigers aanwezig van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [betrokkene 2] ) en [verdachte vennootschap 2] ( [betrokkene 9] ), zo blijkt uit de gespreksnotities en de genoemde verklaringen.
Na de bespreking van oktober 2011 heeft [verdachte 10/advocate] , die de contracten zou opstellen, intensief gecorrespondeerd met [hoofdverdachte 1] en de overige deelnemers aan de vergadering met betrekking tot de gegevens die moesten worden opgenomen in de contracten, welk percentage voor welke vennootschap zou gelden en hoe hoog dat percentage zou moeten zijn en wie welke taak op zich zou nemen. Ook bij deze correspondentie zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 9] niet betrokken. Zij worden enkel genoemd als degenen die de contracten moeten ondertekenen.
Nadat de contracten zijn ondertekend door [betrokkene 9] en [hoofdverdachte 1] hebben op 4 juni 2012 en augustus 2012 twee besprekingen plaatsgevonden. Ook hierbij waren [betrokkene 9] en [betrokkene 2] niet aanwezig. Tijdens deze besprekingen is gesproken over de noodzaak om de klantrelatie tussen [verdachte vennootschap 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] “meer body” te geven en “er echter uit te laten zien”.
In het voorgaande ziet de rechtbank bevestiging dat [betrokkene 2] en [betrokkene 9] weliswaar op papier bestuurders waren van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] (voorheen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ), maar dat zij feitelijk geen zeggenschap hadden. Degenen die de volledige controle zeggenschap hadden binnen deze vennootschappen waren [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] . In feite waren [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] lege hulzen. De rechtbank verwijst in dit licht naar de verklaringen van [betrokkene 9] , [verdachte] en [verdachte 11] , die respectievelijk inhouden dat [betrokkene 9] niet weet wat er met [verdachte vennootschap 2] werd beoogd, dat volgens [verdachte] [betrokkene 9] een “stroman” was voor [verdachte vennootschap 2] en dat volgens [verdachte 11] men voor het aanleveren van de cijfers voor de jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] (aan de Cypriotische accountant) afhankelijk was van de informatie die [verdachte vennootschap 1] verstrekte.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] ter zitting heeft aangevoerd dat het woord “stroman” hem in de mond is gelegd door de politie. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu zij geen aanwijzingen heeft dat [verdachte] onder onredelijke druk is gezet bij het verhoor en verklaring van [verdachte] past bij de overige bevindingen, zoals hiervoor overwogen.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] sprake was van een schijnconstructie, waarbij de ogenschijnlijke zelfstandige posities van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] en hun formele bestuurders [betrokkene 2] en [betrokkene 9] zijn gebruikt om te verhullen dat alle zeggenschap over deze vennootschappen en over de geldstromen bij [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] lag.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] een onderdeel van de opzet, teneinde te verhullen dat [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte vennootschap 1] binnenstroomde. De schijnconstructie zorgde ervoor dat het geld verdiend leek te zijn met dienstverlening van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] (die vervolgens weer aan [verdachte vennootschap 1] zou zijn uitbesteed) en dus niet met illegale online kansspelen.
ConclusieOmdat de genoemde facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] naar het oordeel van de rechtbank tot doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht de rechtbank bewezen dat de facturen in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392). Zoals eerder overwogen, acht de rechtbank bewezen dat het kantoor van [verdachte] de valse facturen samen met [betrokkene 9] heeft opgemaakt en dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan die gedraging.
Valsheid in geschrift (zaaksdossier 02-I, feit 6)
Aan [verdachte] wordt verweten dat hij samen met anderen valse contracten in de administratie van [verdachte vennootschap 1] , [Payment service provider 1] en [verdachte vennootschap 2] heeft opgenomen en verwerkt, dan wel dat hij – via een aantal rechtspersonen – hier feitelijk leiding aan heeft gegeven.
De contractenHet gaat om contracten van 21 februari 2012, tussen enerzijds [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en anderzijds tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1]
In het contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is opgenomen dat [verdachte vennootschap 2] per 1 januari 2012 het beheer en onderhoud op zich neemt van de websites van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] waarop ‘internet games’ worden aangeboden. Verder blijkt uit de tekst van het contract dat [verdachte vennootschap 2] voor [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] de inleggelden en uitbetalingen voor hun internetgames in de Europese Unie zou gaan organiseren. Voor deze werkzaamheden zou [verdachte vennootschap 2] 1,5% van de totale cashflow ontvangen. In het contract is tevens opgenomen dat het [verdachte vennootschap 2] was toegestaan om bepaalde diensten uit te besteden aan derden. Het contract is ondertekend door [betrokkene 9] namens [verdachte vennootschap 2] en zou moeten worden ondertekend door [betrokkene 2] namens [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] .
In het contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] is opgenomen dat [verdachte vennootschap 1] de diensten met betrekking tot internetbetalingen en marketing van de internetsites van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op zich neemt voor [verdachte vennootschap 2] , ook per 1 januari 2012. Zodoende heeft [verdachte vennootschap 2] die diensten uitbesteed. [verdachte vennootschap 1] zou hiervoor 14% van de cashflow van [verdachte vennootschap 2] ontvangen. Het contract is ondertekend door [hoofdverdachte 1] namens [verdachte vennootschap 1] en [betrokkene 9] namens [verdachte vennootschap 2] .
ValsheidZoals de rechtbank ten aanzien van feit 5 heeft overwogen, was er sprake van een schijnconstructie tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . De contracten tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] en tussen [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn naar het oordeel van de rechtbank onderdeel van de valse opzet en hadden tot doel de schijnconstructie te verhullen. Om die reden acht de rechtbank bewezen dat ook de contracten in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392).
Gebruik contracten en medeplegenDe volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de valse contracten zijn gebruikt in die zin dat ze zijn opgenomen in de administraties van [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] , [Payment service provider 1] .
Uitsluitend op het kantoor van [verdachte] zijn de twee originele, ondertekende contracten aangetroffen d.d. 21 februari 2012 in een ordner met het opschrift “ [verdachte vennootschap 2] vanaf 2008”. De rechtbank leidt hier uit af dat de definitieve contracten zijn opgenomen en dus verwerkt in de administratie van [verdachte vennootschap 2] door [verdachte] . De rechtbank acht medeplegen aan het gebruik van de contracten door [verdachte] dan ook bewezen (primaire variant).
Voor de andere vormen van gebruikmaken acht de rechtbank geen bewijs aanwezig.
Ontslag van rechtsvervolgingDe vraag is echter of het gebruik als hiervoor vastgesteld een strafbaar feit oplevert als bedoeld in artikel 225 Wetboek van strafrecht. Daarvan is alleen sprake indien het valse document, als middel tot misleiding, tegenover derden wordt gebruikt. Als – zoals hier het geval is – de verdachte de valse documenten heeft opgenomen in de administratie van een vennootschap waarvoor hij verantwoordelijk is qua financieel advies, is er geen sprake misleiding van derden en dus geen sprake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 225 Sr (zie Hoge Raad d.d. 21 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AR4886). Niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] de contracten anders heeft gebruikt dan door deze op te nemen in de door hem bijgehouden administratie van [verdachte vennootschap 2] . Er is geen sprake van misleiding van derden, reden waarom [verdachte] wordt ontslagen van rechtsvervolging met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging.
Valsheid in geschrift (zaaksdossier 02-J, feit 7)
Onder feit 7 is aan [verdachte] ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het gebruik maken van een valse overeenkomst van aandelenoverdracht [verdachte vennootschap 2] tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] d.d. 1 januari 2009 door het opnemen van die overeenkomst in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1] .
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op het kantoor van [verdachte] aan de [adres 3] te [gemeente] (kantoor van [bedrijf 2 van verdachte] ) is een overeenkomst aandelenoverdracht [verdachte vennootschap 2] tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] d.d. 1 januari 2009 aangetroffen en in beslag genomen. Het betreft de ‘Share Purchase Agreement’ d.d. 1 januari 2009, ondertekend door [betrokkene 2] . Achter de overeenkomst bevindt zich een kopie van het paspoort van [betrokkene 9] d.d. 4 maart 2011.
In het dossier bevindt zich een uitgebreide e-mailcorrespondentie waaraan meerdere personen hebben deelgenomen, zoals [verdachte] , [betrokkene 2] , [hoofdverdachte 1] en de Cypriotische accountant van [verdachte vennootschap 2] , [Cypriotische accountant] . Bij e-mail van [betrokkene 2] aan [verdachte] d.d. 13 april 2011 heeft [betrokkene 2] aan [verdachte] gevraagd of de bewuste overeenkomst “geantidateerd” kan worden per 1 januari 2009. Na een nieuwe e-mailwisseling over de overeenkomst vraagt [betrokkene 2] bij e-mail van 23 juni 2011 aan [verdachte] welke datum er in het contract komt. [verdachte] antwoordt diezelfde dag met “1 januari 2009”.
[betrokkene 2] heeft bij de politie verklaard dat het klopt dat hij de aandelen in [verdachte vennootschap 2] wilde overdragen. Hiervoor zou hij € 5.000,- ontvangen. De datum van 1 januari 2009 was een eis van hem, omdat hij er niets mee te maken wilde hebben (de rechtbank begrijpt met [verdachte vennootschap 2] ) en hij naar zijn weten nooit aandeelhouder van [verdachte vennootschap 2] was geweest. Volgens [betrokkene 2] was het een contract om hem uit de boeken weg te poetsen. Bij de politie heeft [verdachte] erkend dat hij de datum van 1 januari 2009 heeft opgenomen, terwijl de aandelenoverdracht feitelijk in 2011 heeft plaatsgevonden.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of er gebruik is gemaakt van die valse overeenkomst door het doen opnemen daarvan in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1] . Zo is het gebruik in de tenlastelegging namelijk verfeitelijkt. Daarvoor is nodig dat vastgesteld kan worden dat de overeenkomst is opgenomen in één of allebei die administraties. Op grond van de inhoud van het dossier is dat niet mogelijk. Hoewel vastgesteld kan worden dat de overeenkomst in beslag is genomen op het kantoor van [bedrijf 2 van verdachte] is (daarmee) niet gebleken dat de overeenkomst is opgenomen in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1] Niet te herleiden is of en zo ja, in welke administratie, de overeenkomst is aangetroffen. Dit terwijl het kantoor van [verdachte] ook de administratie verzorgde van andere vennootschappen. De geantedateerde overeenkomst is overigens ook niet aangetroffen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] , voor zover die administratie zich op het kantoor van [verdachte vennootschap 1] aan de [adres 4] te [gemeente] bevond. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van dit feit.
Valsheid in geschrift (zaaksdossier 02-L, feit 8)
Algemeen
Aan verdachte is onder feit 7 ten laste gelegd dat geschriften valselijk zijn opgemaakt en/of gebruikt en dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. De verdenking ziet op
A
  • 54 facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] met een waarde van € 1.552.000,00,
  • facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] over de jaren 2007 (waarde € 1.977.947,79) en 2008 (waarde € 1.726.668,58)
B
(concept)jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] over periode 12 juli 2008 tot en met
31 december 2009)
C
een management overeenkomst en/of een transaction agreement voor [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ,
Van deze documenten is volgens de tenlastelegging gebruik gemaakt door deze op te nemen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
Bij de bespreking van deze verdenkingen zal de rechtbank de verdeling in onderdelen A, B en C aanhouden.
A. Valse facturen
Valsheid
In de computer van [betrokkene 1] zijn 54 facturen aangetroffen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] . De bedragen op deze facturen zouden de inkomsten vertegenwoordigen, die [verdachte vennootschap 1] bij wijze van dienstverlening voor [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft ontvangen en die [verdachte vennootschap 1] dus aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] moest doorbetalen.
In de administratie van [verdachte vennootschap 1] aan de [adres 4] te [gemeente] zijn facturen aangetroffen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Op deze facturen zijn volgens [hoofdverdachte 1] de kosten voor het gebruik van de telefoonnummers en de betaaldiensten van [verdachte vennootschap 1] in rekening gebracht aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
[aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is de voorganger van [verdachte vennootschap 2] . De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien feit 5 al geoordeeld dat de verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] een schijnconstructie was. Naar het oordeel van de rechtbank was dit in de tijd dat de positie van [verdachte vennootschap 2] door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] werd bekleed, niet anders. [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is als exploitant van de telefoonnummers opgevoerd, zodat [verdachte vennootschap 1] ogenschijnlijk niet de exploitant was van die telefoonnummers en niet de rechthebbende op de inkomsten die middels die telefoonnummers met online kansspelen werden verdiend.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de oprichting van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en de facturaties tussen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en [verdachte vennootschap 1] een opzet geweest teneinde te verhullen dat [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] via [verdachte vennootschap 1] controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte vennootschap 1] binnenstroomde. De schijnconstuctie zorgde ervoor dat het geld van [verdachte vennootschap 1] verdiend leek te zijn met dienstverlening aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en niet met illegale online kansspelen.
Omdat de genoemde facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] en vice versa onderdeel waren van de opzet en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht de rechtbank bewezen dat de facturen in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392).
Vrijspraak opmaken valse facturen
De facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] zijn valselijk opgemaakt door [betrokkene 1] , bestuurder van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] , op verzoek van [verdachte 6] , werkneemster van [verdachte vennootschap 1] en ex-vrouw van [hoofdverdachte 1] .
De facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn valselijk opgemaakt door [verdachte 7] , eveneens werkneemster van [verdachte vennootschap 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat verdachte al dan niet als feitelijk leidinggever enige rol van betekenis heeft gespeeld bij de hiervoor omschreven gedragingen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het feitelijk leidinggeven aan het vervalsen van de facturen.
Vrijspraak gebruik maken van valse facturen
De facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn in de administratie van [verdachte vennootschap 1] opgenomen. Niet is gebleken dat verdachte daar enige betrokkenheid bij heeft gehad, zodat hij ook hiervan moet worden vrijgesproken.
Uit het dossier blijkt niet dat de facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] in de administratie van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] of [verdachte vennootschap 1] zijn opgenomen, zoals ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
B. (Concept)jaarrekening [verdachte vennootschap 2]In de in beslag genomen administratie op het kantoor van [verdachte] is een concept jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] over de periode 12 juli 2008 tot en met 31 december 2009 aangetroffen (ZD 02L, pag 212-213). Nog daargelaten de inhoud van dit stuk en de vraag of de daarin opgenomen informatie onwaarheden of onjuistheden bevat zoals ten laste gelegd, stelt de rechtbank vast dat op beide genoemde pagina’s over de tekst heen gedrukt staat: “draft as at 06/04/2012”. Het genoemde document beoordeelt de rechtbank als evident een concept, dat nog niet definitief is opgemaakt naar vorm en inhoud. De rechtbank acht het geenszins ongebruikelijk dat een stuk als een jaarrekening eerst in concept wordt opgemaakt, met de bedoeling dat de daarin opgenomen gegevens nog aanpassing of wijziging ondergaan. Tegen die achtergrond kan naar het oordeel niet worden gezegd dat een concept jaarrekening valselijk is opgemaakt en in die valselijke opmaak bedoeld is om tot bewijs van enig feit te dienen. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat de concept jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] valselijk is opgemaakt en gebruikt en spreekt verdachte daarvan vrij.
C. Managementovereenkomst en transaction agreement
In het dossier bevindt zich een weergave van twee emailberichten tussen [verdachte] en [verdachte 7] d.d. 21 februari 2008 respectievelijk 13 maart 2008, met een bijlage “Transaction and application agreement Payment-engine” (ZD02L p177-178). Hoewel in de onderwerpregels en de inhoudelijke tekst van de mails gerefereerd wordt aan ‘managementovereenkomst’ en ‘transaction agreement’ is het de rechtbank niet duidelijk geworden om welke documenten het gaat. De bijlage ‘Transaction and application agreement Payment engine’ is evident een klad of concept-document met doorhalingen zonder een start- of sluittekst, waaruit redelijkerwijs niet kan worden afgeleid dat het daarin vermelde vals of onwaar is en tot welke bestemming het in deze vorm dient.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat de (concept)jaarrekening [verdachte vennootschap 2] (B) en de managementovereenkomst en transaction agreement (C) vermeld in de tenlastelegging valselijk zijn opgemaakt. Daaruit volgend is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat gebruik is gemaakt van valselijk opgemaakte facturen. De rechtbank komt, zoals hiervoor overwogen, ook tot vrijspraak voor het opmaken en gebruiken van de valse facturen (A).
Criminele organisatie (zaaksdossier 03, feit 1)
InleidingBij meerdere verdachten is deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd in de zin van artikel 140 Wetboek van strafrecht (Sr). De organisatie, bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen zou volgens het Openbaar Ministerie het oogmerk hebben gehad op overtreding van de Wok, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrifte.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechts- dan wel natuurlijk persoon. Daarvoor is niet noodzakelijk dat binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en waarbij op de deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle ten laste gelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelname bij de afzonderlijke verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is) en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke ten laste gelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere natuurlijke en rechtspersonen die deel uitmaken c.q. uitmaakten van de organisatie.
Beoordeling: organisatieDe rechtbank komt tot het oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en overweegt daarvoor het volgende. Zoals wordt besproken bij de afzonderlijke rollen van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , zijn zij in 2002 dan wel 2003 gaan samenwerken teneinde spelletjes te ontwikkelen en deze vervolgens online aan te bieden. In dit kader heeft [hoofdverdachte 2] in juli 2004 [Engelse vennootschap] ( [Engelse vennootschap] ) in Engeland opgericht, teneinde de betaling van prijzengeld te verzorgen die particulieren konden winnen door mee te doen aan games en goksspelen op internet. Het oprichten van [Engelse vennootschap] was een startpunt van waaruit geld werd verdiend met het aanbieden van kansspelen en van waaruit de rechtspersonenstructuur is uitgebreid, met het aankopen dan wel oprichten van onder andere [verdachte vennootschap 1] in 2005, [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] in 2006, [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] in 2006, [verdachte vennootschap 2] in 2008 en [Panamese vennootschap] in 2011.
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] waren de registranten en daarmee de eigenaren van de zeven online goksites waarmee – zoals vastgesteld in het kader van overtreding van de Wok – gedurende een aantal jaren online kansspelen in Nederland zijn aangeboden.
Via de rechtspersonenstructuur opgezet door [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , waarin [verdachte vennootschap 1] een centrale rol speelde, werd het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen gebruikt om spelers uit te betalen, affiliates te betalen en kosten te voldoen. Ook werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 3] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht en doorverkocht dan wel beheerd en verhuurd – te financieren. Door middel van de opgezette rechtspersonenstructuur en de exploitatie van de hiervoor genoemde zeven gokwebsites, hebben [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] een organisatie opgericht die gericht was op het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zij hebben de organisatie vervolgens vorm gegeven door spelsoftwareontwikkelaars (onder meer [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] ) aan te trekken, personeel in dienst te nemen (onder meer [verdachte 6] en [verdachte 7] ) en door adviseurs in te huren (onder meer [verdachte] en [verdachte 9/CEO Payment service provider 1] ), die allen werkzaamheden hebben verricht gericht op het verwezenlijken van het doel, zijnde het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen.
[hoofdverdachte 3/broer van hoofdverdachte 2] , de broer van [hoofdverdachte 2] , heeft vanaf zijn deelname in 2008 – toen hij 50% van de aandelen in [verdachte vennootschap 3] verkreeg – meegeholpen de organisatie in stand te houden door met het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen de vastgoedtak van de organisatie verder te ontwikkelen en te onderhouden.
De samenwerking tussen de verdachten – hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling – kan niet als incidenteel worden aangemerkt. Integendeel, de samenwerking had een zeer duurzaam en bestendig karakter. Dit blijkt onder meer uit de duur van het samenwerkingsverband, vanaf 2004 (toen [Engelse vennootschap] werd opgericht) tot in ieder geval mei 2013, toen de eerste doorzoekingen plaatsvonden in het kader van het onderzoek Rykiel.
Beoordeling: criminele organisatieDe rechtbank is verder van oordeel dat de hiervoor omschreven organisatie vanaf het begin (vanaf 2004) het oogmerk (het doel) had het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee het opzettelijk overtreden van de Wok. De rechtbank stelt vast dat het oogmerk op het aanbieden van online kansspelen in Nederland in strijd met de wet een crimineel oogmerk was. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de organisatie en ook naar wat is vastgesteld in het kader van de overtreding van de Wok.
Anders dan het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank het witwassen van de opbrengsten van het aanbieden van online kansspelen en de valsheid in geschrifte niet als oogmerk en dus als doel op zich van de organisatie. Het witwassen ziet de rechtbank als een gevolg van het feit dat geld werd verdiend met het aanbieden van online kansspelen en dus met een misdrijf. Dit geld werd vervolgens omgezet en gebruikt. De valsheid in geschrifte lag naar het oordeel van de rechtbank in het verlengde van het doel om online kansspelen in Nederland aan te bieden en de wens hier zo lang mogelijk mee door te gaan, ook na oprichting van het Projectbureau Kansspelen en later – in 2012 – de Ksa.
In de tenlastelegging van de criminele organisatie worden meerdere (buitenlandse) rechtspersonen genoemd die betrokken zouden zijn bij de criminele organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de volgende rechtspersonen als onderdeel van de criminele organisatie te worden beschouwd nu zij een essentiële rol hebben gespeeld in de rechtspersonenstructuur die het aanbieden van online kansspelen in Nederland mogelijk heeft gemaakt, te weten: [naam holding hoofdverdachte 1] , [verdachte vennootschap 3] , [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] , [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Voor wat betreft verdachte [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] komt hier nog bij [betrokken vennootschap 7] en [betrokken vennootschap 5]
De overige in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen merkt de rechtbank niet aan als deelnemers van de organisatie nu deze rechtspersonen geen relevante rol hebben gespeeld met betrekking tot het doel van de organisatie.
Voor wat betreft de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen merkt de rechtbank nog specifiek op dat deze vennootschappen gericht waren op spelsoftwareontwikkeling en het aanbieden daarvan via zogenaamde platforms. Niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen er op gericht waren/zijn online kansspelen in Nederland aan te bieden in strijd met de Wok. De rechtbank laat deze vennootschappen dan ook in dit kader buiten beschouwing. Dit heeft ook tot gevolg dat de ten laste gelegde periode bij alle verdachten – indien deelname is bewezen – wordt beperkt tot 24 mei 2013, omdat na die datum de rechtspersonen die betrokken waren bij het online aanbieden van kansspelen hun activiteiten gestaakt hebben. Dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen na 24 mei 2013 (en tot 10 november 2013 dan wel januari 2014) doorgegaan zijn met het ontwikkelen van spelsoftware wordt dan ook – anders dan dat het Openbaar Ministerie doet – niet strafrechtelijk aan verdachten verweten.
Bij elke verdachte zal – indien deelname is bewezen – ook vastgesteld worden wat de begindatum is geweest van die deelname.
Deelname [verdachte]
De rechtbank is van oordeel dat deelname van verdachte aan de criminele organisatie bewezen kan worden verklaard.
Zoals overwogen bij de bespreking van de zaaksdossiers inzake het witwassen en de valsheid in geschrifte wordt [verdachte] veroordeeld voor het witwassen van geld dat via [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] werd omgezet, en voor het opmaken van de valse facturen inzake [verdachte vennootschap 2] – [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] .. Ook wordt bewezen verklaard dat hij de valse facturen heeft opgenomen in de administratie van [verdachte vennootschap 2] , waarvoor echter ontslag van rechtsvervolging volgt nu er geen sprake is (geweest) van misleiding van derden met deze facturen.
Gebleken is dat het belastingadviesbureau van [verdachte] in 2007 diensten is gaan verlenen op financieel vlak aan [hoofdverdachte 1] in privé gelet op diens aanstaande verhuizing naar België. In het najaar van 2007 is het kantoor van [verdachte] ook financiële diensten gaan verlenen aan [hoofdverdachte 2] en aan de rechtspersonen die eigendom waren van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] en aan de rechtspersonen die een rol speelden c.q. gingen spelen in de organisatie van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , zoals [verdachte vennootschap 2] . . Gelet op wat is vastgesteld met betrekking tot het witwassen en de wetenschap van [verdachte] omtrent de herkomst van het geld, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] wist wat het doel van de organisatie was. [verdachte] is naar het oordeel van de rechtbank een persoonlijke, duurzame en bestendige relatie met zijn klant [hoofdverdachte 1] aangegaan en hij heeft alles in het werk gesteld om [hoofdverdachte 1] en later de organisatie van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] tevreden te houden, zodat hij zijn klant zou behouden.
[verdachte] heeft allerlei hand- en spandiensten verricht ten behoeve van het (financiële) reilen en zeilen van de organisatie en dan in het bijzonder met betrekking tot [verdachte vennootschap 2] .
Gelet op deze aanvullende diensten, die – naar nu blijkt – een veroordeling voor witwassen en valsheid in geschrifte opleveren, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] persoonlijk een ondersteunende rol heeft gehad in de verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie, te weten het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen in Nederland. Alles wat [verdachte] heeft gedaan in het kader van aanvullende service was hier immers op gericht. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan de criminele organisatie in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 24 mei 2013.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen, bijlage 2, 3 en 4. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat geen aparte bewijsmiddelenbijlage is opgenomen met betrekking tot feit 1, deelneming aan een criminele organisatie, maar dat alle voormelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien zoals hiervoor ook reeds overwogen, tevens hebben te gelden als bewijs voor feit 1.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
hijin of omstreeks de periode van 1 oktober 2007 tot en met 24 mei 2013,in Nederland
heeft deelgenomen, aan een organisatie die totoogmerk had het plegen van misdrijven, inzake
overtreding van de wet op de kansspelen
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaandenaast verdachte uit- [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3/broer van hoofdverdachte 2] en [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] en[verdachte 7] en [verdachte 9/CEO Payment service provider 1] en andere persoon en
- rechtspersonen, te weten [naam holding hoofdverdachte 1] en[verdachte vennootschap 3] en [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] en[Engelse vennootschap] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2]en/of [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
4.
in de periode van 1 januari 2007 tot en met november 2011,
in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar- een geldbedrag van EUR 48.159,-, van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op een derdengeldrekening waarover hij, verdachte kon beschikken ontvangen en vervolgens overgedragen aan [verdachte vennootschap 1]
hebbende hij, verdachte en die mededaders dat geldbedrag voorhanden gehad en overgedragen
terwijl hij, verdachte, ten aanzien van dat geldbedrag wist, dat dit onmiddellijk of middellijk afkomstigwas uit enig misdrijf.
5.
[bedrijf 2 van verdachte]op tijdstippenin de periode van 01 januari 2007 tot en met mei 2013,in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
meermalen, telkens een geschrift, te weten- facturen (met een totale waarde van EUR 8.094.968,-) met devermelding "concerning: Service-fee for payment facilities" van [verdachte vennootschap 2]aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , en
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit tedienen,valselijk heeft opgemaakt, zulks telkens met het oogmerkom dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderente doen gebruiken,
bestaande die valsheid van die facturen hierin dat in strijd metde werkelijkheid in voornoemde facturen is opgenomen dat door [verdachte vennootschap 2]diensten aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn verleend
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
6.
hij
in de periode van 01 januari 2012 tot en met november 2013
in Nederlandtezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk gebruik heeft gemaaktvan een vals geschrift, te weten- een contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2]gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat [verdachte vennootschap 2] het beheer enonderhoud van websites gericht op de Europese Unie met ingang van 1 januari2012 voor [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op zich zal nemen en- een contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] gedateerd 21februari 2012 inhoudende dat diensten met betrekking tot internetbetalings-transacties en de marketing van internetsites, welke door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2]aan het publiek worden aangeboden, worden uitbesteed aan[verdachte vennootschap 1] ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit tedienen,
bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de werkelijkheid wordtvoorgedaan alsof [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] werkzaamheden uitbesteedt aan[verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 2] werkzaamheden uitbesteedtaan [verdachte vennootschap 1]
bestaande het gebruik hierin dat die valse contracten zijn verwerktin de administratie van [verdachte vennootschap 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Zoals is vastgesteld bij de bespreking van feit 6, het gebruik maken van de valse contracten, is er geen sprake van een strafbaar feit nu niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] de contracten heeft gebruikt ter misleiding van (een) derde(n). [verdachte] wordt dan ook ontslagen van rechtsvervolging voor wat betreft feit 6.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten 1, 4 en 5 uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest en een beroepsverbod om als bestuurder op te treden gedurende drie jaar.
De officier van justitie heeft ter zitting aangekondigd een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht, waarbij een vergelijking is gemaakt met de gedoogsituatie met betrekking tot coffeeshops. Mocht de rechtbank dat niet volgen is verzocht een straf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke straf op te leggen.
Daarnaast is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de impact die deze strafzaak op verdachte heeft gehad en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die de Wok overtrad. Die organisatie heeft daarmee veel geld verdiend. Verdachte verrichtte naast zijn reguliere boekhoudkundige en fiscale werkzaamheden voor zijn goede klant [verdachte vennootschap 1] , de spil van de organisatie van medeverdachten [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , ook allerlei aanvullende werkzaamheden, zoals het ontvangen van uit misdrijf afkomstig geld op de derdengeldrekening van zijn bedrijf en het feitelijk leiding geven aan het plegen van valsheid in geschrift ter ondersteuning van een internationale schijnconstructie.
De rechtbank merkt nog op dat verdachte blijkens zijn houding en verklaringen ter terechtzitting heeft getoond weinig besef te hebben van zijn eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of hij zich in zijn professionele rol aan witwassen of valsheid in geschrifte schuldig maakte. Verdachte maakt op de rechtbank de indruk dat hij het handelen van zijn klanten, maar ook van hemzelf, heeft weggeredeneerd door af te gaan op papieren werkelijkheden en de achterliggende werkelijkheid als niet bestaand te zien of op zijn minst te vergoeilijken. Hij is zijn klanten vergaand ter wille geweest en heeft daarmee grenzen overschreden, die aan zijn functioneren in de financiële en belastingadviespraktijk worden gesteld.
Van witwassen gaat een maatschappij-ontwrichtende werking uit. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Verdachte had zich, als financiële dienstverlener, hier verre van moeten houden.
Criminaliteit in georganiseerd verband zoals die waarmee de onderhavige organisatie zich bezig hield vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Deze dreiging is met name gelegen in de macht en corrumperende invloed van een organisatie als deze.
Hoewel verdachte zelf niet schuldig is bevonden aan het aanbieden van online kansspelen in Nederland, wist hij wel dat zijn klant de verdiensten uit die branche haalde en wist hij ook dat het aanbieden van die kansspelen vanuit het oogpunt van geldelijk gewin koste wat kost moest doorgaan.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de straf die aan verdachte wordt opgelegd uit het oogpunt van generale preventie van zodanige orde en zwaarte zijn dat navolging van de handelwijze door anderen wordt ontmoedigd.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, zal de rechtbank niet volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht maar zal de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank wil voorts zekerheid hebben dat verdachte niet meer werkzaam zal zijn in de financiële en fiscale dienstverlening en zij zal verdachte daarom als bijkomende straf, gezien artikel 31 Wetboek van Strafrecht, het recht ontzeggen om enig beroep in de financiële en fiscale dienstverlening uit te oefenen voor de duur van drie jaren.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijnBij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt - gelijk hiervoor overwogen - niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals:
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoeken/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Daarbij geldt als algemene maatstaf dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, het onvoorwaardelijke deel ervan wordt verminderd met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder en met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In de zaak van verdachte [verdachte] stelt de rechtbank vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 11 november 2013, de dag waarop [verdachte] in verzekering werd gesteld.
Het eindprocesverbaal is gereedgekomen op 18 april 2014 en onder meer op 13 mei 2014, 23 december 2014 en 30 januari 2015 aangevuld.
Op de terechtzittingen van 11 en 13 november 2014 ( [hoofdverdachte 1] , [hoofdverdachte 2] , [hoofdverdachte 3/broer van hoofdverdachte 2] , [verdachte] , [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] , [verdachte 7] en [verdachte 9/CEO Payment service provider 1] ) en 9 en 10 maart 2015 (toen waren de strafzaken tegen [verdachte 11] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 12] , [verdachte 13] , [verdachte 18/moeder van hoofdverdachte 1] , [verdachte 14] , [verdachte 15] , [verdachte 16] , [verdachte 17] voor het eerst aan de orde; de zaken tegen de eerst vermelde groep verdachten dienden eveneens) heeft de rechtbank regie gevoerd in de zaken tegen de natuurlijke personen waarna op verzoek van de verdediging in de periode oktober tot en met december 2015 een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris is gehoord en de rechter-commissaris nog aanvullend onderzoek uitvoerde.
Naar aanleiding van dat onderzoek door de rechter-commissaris, de getuigenverhoren en in verband met de veertien inmiddels ook door het Openbaar Ministerie gedagvaarde rechtspersonen heeft een tweede regiezitting Rykiel plaatsgevonden op 21 januari 2016. Hierna zijn door de rechter-commissaris wederom getuigen gehoord.
De rechtbank heeft in juli 2016 besloten dat de beoogde inhoudelijke behandeling vanaf oktober/november 2016 geen doorgang kon vinden. Die beslissing hield verband met de uitspraak van de Hoge Raad dat een aantal geheimhouderstukken kon gaan behoren tot de processtukken. Daarnaast bleken bij het kabinet van de rechter-commissaris nog stukken in een kluis te liggen die betrekking hebben op de onderhavige strafzaak.
Om die reden heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 een planningszitting gehouden waarna de rechtbank aan de rechter-commissaris heeft opgedragen een notitie te verspreiden met een inventarisatie van de in beslag genomen stukken waarover door de Hoge Raad reeds een beslissing is genomen en van de in beslag genomen stukken waarover nog een beslissing moest worden genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 29 november 2016 een regiebijeenkomst gehouden en is bij brief van 31 mei 2017 tot een afronding van zijn werkzaamheden gekomen.
Op de terechtzitting 31 oktober 2017 heeft de rechtbank andermaal regie gevoerd in de zaken Rykiel naar aanleiding van de vrijgegeven geheimhoudersstukken en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst tot de inhoudelijke behandeling van 17 september 2018. De reden waarom de rechtbank de zaken niet eerder inhoudelijk kon behandelen was onder meer gelegen in de omstandigheid dat inmiddels duidelijk was geworden dat het Openbaar Ministerie ook de advocate, mr. [verdachte 10/advocate] , zou dagvaarden en in die strafzaak ook nog regie gevoerd zou moeten worden. Die regievoering in de zaak [verdachte 10/advocate] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 februari 2018. Daarna zijn in alle zaken Rykiel nog enkele medeverdachten door de rechter-commissaris gehoord, namelijk in juli en augustus 2018.
Intussen, op 27 juni 2018, is de laatste aanvulling op het eindproces-verbaal (aanvulling 5) opgemaakt naar aanleiding van de regiezittingen, de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en de benodigde onderzoekshandelingen die verband hielden met beoordeelde geheimhoudersstukken en de afhandeling van het beslag.
Alle zaken, inclusief die tegen [verdachte 10/advocate] , zijn inhoudelijk behandeld vanaf 17 september 2018 en de rechtbank wijst vonnis in alle zaken op 20 december 2018.
Om redenen van doelmatigheid en proceseconomie heeft de rechtbank besloten geen van de individuele zaken af te splitsen waarbij zij gelet heeft op de onderlinge samenhang tussen de zaken en het verwijt van lidmaatschap van een criminele organisatie aan nagenoeg alle verdachten.
In aanmerking nemende de aard en ernst van de tegen de verdachten naar voren gebrachte beschuldigingen, de betrokkenheid van het grote aantal verdachten daarbij, de tijdens het onderzoek door de meeste verdachten ingenomen proceshouding alsmede de namens de verdachten successievelijk naar voren gebrachte onderzoekwensen en de voor vervulling daarvan benodigde tijd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het tijdverloop tot 6 oktober 2016 niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de tijd die het vervolgens nog heeft geduurd alvorens de zaak voor het eerst inhoudelijk, in september 2018, werd behandeld. De rechtbank heeft voor dit tijdverloop geen bevredigende verklaring kunnen vinden in de stukken.
Resumerend is de rechtbank derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden. De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van 20%. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 28, 31, 47, 57, 63, 140, 225, 420bis.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
acht het tenlastegelegde onder feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 7, feit 8 primair, feit 8 subsidiair en feit 9 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 6 primair, nu dit feit niet strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(t.a.v. feit 1:)
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; (t.a.v. feit 4 primair:)
medeplegen van witwassen; (t.a.v. feit 5 primair:)
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
(t.a.v. feit 1, feit 4 primair, feit 5 primair:)
*een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
*
ontzettinguit het
rechtom
enig beroep in de financiële en fiscale dienstverleninguit te oefenen voor de duur van
3 (drie) jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. H.J.G. van der Sluijs en G.J.B. van Weegen, griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor de precieze invulling en duiding van de verweren verwijst de rechtbank naar de relevante delen van de ter terechtzitting van rechtbank overgelegde pleitnota’s.
2.De tekst van artikel 1 onder a is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) - ongewijzigd - ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a van de Wok (inwtr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
3.vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
4.vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
5.vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
6.vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
7.De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
8.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).
9.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
10.Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
11.Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
12.Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
13.ZD 15 ( [map verdachte 18] ), p. 9-10.
14.ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
15.ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
16.Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
17.Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
18.Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
19.Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
20.Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op wobverzoek van 8 december 2014.
21.ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181,
22.Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
23.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (ingediend op 18 juli 2014) en thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
24.AD, p. 2208 - 2210.
25.Zie onder meer de controle van ‘ [website 9] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van [website 5] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van [website 1] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van [website 8] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602) en de controle van [website 3] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van [website 2] (ZD01, p. 1505 – 1537).
26.Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
27.AD, p. 1-3.
28.AD, p. 2207.
29.Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
30.Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [getuige 1] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).