vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/990036-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1952] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2014, 11 november 2014, 13 november 2014, 4 december 2014, 9 maart 2015,
10 maart 2015, 21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017, 17 september 2018,
19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018, 8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018, 11 oktober 2018, 16 oktober 2018, 17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018,
25 oktober 2018, 29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018, 1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2014.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 november 2014 is gewijzigd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd, wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie (1), dat hij (als feitelijk leidinggever) een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen (2 tot en met 4). Voorts wordt hem verweten het (als feitelijk leidinggever) plegen van valsheid in geschrift (5 tot en met 9).
Verweer nietigheid dagvaarding
Namens verdachte is het verweer gevoerd dat de dagvaarding nietig is wat betreft de volgende ten laste gelegde feiten 1: deelneming aan een criminele organisatie en
2: medeplegen van witwassen. Daartoe is aangevoerd dat deze verwijten niet, althans onvoldoende, feitelijk zijn omschreven.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de dagvaarding in samenhang met het strafdossier moet worden gelezen.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ook wat betreft de feiten 1 en 2 voldoende feitelijk en duidelijk is en voldoet aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6, derde lid, onder a van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) gestelde eisen.
Uit de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris en uit hetgeen ter terechtzitting is besproken, heeft de rechtbank geen aanwijzingen gekregen dat het verdachte niet duidelijk is welke verwijten hem worden gemaakt en waartegen hij zich heeft te verweren.
De tenlastelegging heeft de rechtbank bovendien tot een juiste behandeling van de zaak ter terechtzitting in staat gesteld. Bovenaan ieder ten laste gelegd feit is het bijbehorende zaaksdossier vermeld en een korte omschrijving van het feit, zoals
“criminele organisatie” en“
inkomende (en uitgaande) geldstromen via [Engelse vennootschap] , [verdachte vennootschap 1] en paymentserviceproviders”. Deze vermeldingen hadden een nuttige functie.
De rechtbank heeft in haar oordeel eveneens meegewogen dat de verdediging in staat is gebleken inhoudelijk verweer te voeren op de afzonderlijke verwijten.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer en is zij van oordeel dat bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging
Gemeenschappelijke verweren
De feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd, komen voort uit het onderzoek Rykiel.
Op basis van dat onderzoek is de verdenking ontstaan dat de bedrijven, waarvoor verdachte boekhoudkundige en fiscale werkzaamheden verrichtte, betrokken waren bij overtredingen van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok). Het aan verdachte verweten witwassen van inkomsten die uit die kansspelen kwamen, is onlosmakelijk met die verdenking verbonden. Om die reden heeft de verdediging aangesloten bij het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van overtreding van de Wok en rechtstreeks daarmee verband houdende strafbare feiten. Volgens de verdediging is het handelen van het Openbaar Ministerie namelijk in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen had kunnen komen. Kort gezegd, is het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok) voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
a. Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden aangezien de personen die de schijnstructuren hebben opgezet - de rechtbank begrijpt: onder meer [betrokkene 2] en [betrokkene 1] - niet zijn vervolgd en verdachte, die dat niet heeft gedaan, wel.
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld.
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte.
Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd.Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 Schending van het vertrouwensbeginsel
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘
Nieuwe ronde, nieuwe kansen’dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok.Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld.
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod.Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt.Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren.
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [hoofdverdachte 1] op 5 februari 2007;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009;
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld.Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
- waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
- waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
- die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht.Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op interneten zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd.De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012.
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt.
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is via [verdachte 10/advocate] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstandplaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland.Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld.Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Ad 2 Schending van het verbod van willekeur
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol.In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [hoofdverdachte 2] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen.
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie.
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast.Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen.Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3a Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Ad 3b Schending van het gelijkheidsbeginsel
De rechtbank stelt voorop dat [verdachte] niet de enige adviseur is die is vervolgd. Immers, ook de adviseurs [verdachte 10/advocate] en [verdachte 11] zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd. Voorts is feitelijk geen sprake van vergelijkbare gevallen waar het de gedragingen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en die van verdachte betreft. [verdachte] wordt ervan verdacht dat hij als directeur van een belastingadvieskantoor en een accountantskantoor de hoofdverdachten en de aan hen gelieerde bedrijven jarenlang heeft geholpen bij het overeind houden van een schijnconstructie. De tenlastelegging van verdachte kent een veelheid aan verdenkingen, waaronder de deelname aan een criminele organisatie, het gewoonte maken van het (mede)plegen van witwassen van verschillende geldbedragen, waaronder een bedrag van ruim 105 miljoen, het verhullen van de rechthebbende(n) van verschillende rechtspersonen die deel uitmaakten van een opgezette schijnconstructie en het (mede)plegen van verschillende vormen van valsheid in geschrift. Niet is gebleken dat de gedragingen van [betrokkene 2] of [betrokkene 1] dan wel van andere adviseurs van dien aard waren dat gesproken kan worden van vergelijkbare gevallen. [verdachte] heeft een eigen, unieke rol gespeeld binnen het totale feitencomplex. Bovendien leidt het (mogelijk) ten onrechte niet vervolgen van andere personen niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaak van verdachte. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Het verweer wordt daarom verworpen.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De inhoudelijke beoordeling.
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die – met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals – in strijd met de Wok online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten zal komen, met uitzondering van enkele specifieke onderdelen, zoals weergegeven in de bewijswijzer.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de aan verdachte ten laste gelegde feiten op gronden zoals opgenomen in de ter terechtzitting aan de rechtbank overgelegde pleitnota. Thans volstaat de rechtbank met de vermelding dat de verdediging ter zake de witwasfeiten primair heeft aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen omdat de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict ontbreekt en de strafbaarstelling van het gronddelict in strijd is met Europees recht, subsidiair dat verdachte niet wist dat het aanbieden van kansspelen, zoals dat plaatsvond, een misdrijf was.
Witwassen (zaaksdossiers ZD02 G-I-L-M, feit 3)
Uit misdrijf afkomstig
De vraag die bij alle witwasverdenkingen in het dossier Rykiel moet worden beantwoord, is of de tenlastegelegde geldbedragen gegenereerd zijn met het aanbieden van online kansspelen in Nederland en zo ja, of deze geldbedragen daarmee uit een misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wet op de kansspelen en de Wet op de economische delicten. De inkomsten die daarmee worden gegenereerd, zijn dus van misdrijf afkomstig.
De verdediging heeft hier – aansluitend bij de verweren in de zaken van medeverdachten [hoofdverdachte 1] en [verdachte 10/advocate] – tegenin gebracht dat opzettelijke overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok niet als misdrijf kan worden gekwalificeerd, omdat 1) de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict ontbreekt en 2) de strafbaarstelling van het gronddelict in strijd is met Europees recht.
Ad 1) De rechtbank stelt voorop dat de wetgever het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland tot op heden heeft gehandhaafd. De wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit is niet prijsgegeven. Door instelling van de Kansspelautoriteit in 2012 heeft de wetgever juist bevestigd de aanpak van illegaal online aanbod noodzakelijk te achten. De Ksa handhaaft ook daadwerkelijk met maatregelen met een punitief karakter zoals het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen.
Met toekomstige wetgeving beoogt de wetgever het aanbieden van online kansspelen te reguleren. Dit vindt plaats middels het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Van legalisering is dus ook in de nabije toekomst geen sprake. In het licht van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict.
Ad 2) Het verbod om in Nederland kansspelen aan te bieden via internet is een beperking op het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie. Die beperking kan volgens Europese jurisprudentie gerechtvaardigd zijn wegens dwingende redenen van algemeen belang, mits het verbod geschikt is om aan die belangen tegemoet te komen en niet verder strekt dan noodzakelijk. De doelen die de Nederlandse overheid met het verbod nastreeft – consumentenbescherming, beteugeling van gokverslaving en fraudebestrijding – worden door het Hof van Justitie als dwingende redenen geaccepteerd.
Anders dan de verdediging, leidt de rechtbank uit het de Memorie van Toelichting bij het aanhangige Wetsvoorstel tot wijzing van de Wok niet af dat het huidige verbod niet meer geschikt en noodzakelijk is met het oog op de beschermde belangen. Een algemeen verbod op kansspelen op afstand blijft ook na de voorgestelde wetswijziging het uitgangspunt. Om toezicht en handhaving minder problematisch te maken en om de aanpak van illegaal aanbod succesvoller te maken, zal in de toekomst aan Nederlandse consumenten een alternatief worden geboden. Met een vergunningenstelsel worden uitzonderingen op het algemene verbod mogelijk gemaakt, onder strikte voorwaarden die de overheid stelt. Het voorgestelde vergunningstelsel ondersteunt daarmee (de handhaving van) het algemene verbod en bestaat bij de gratie daarvan. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de strafbaarstelling in de Wok in strijd is met Europees recht.
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte – mede op basis van informatie van advocate [verdachte 10/advocate] – dacht dat het aanbieden van kansspelen geen misdrijf opleverde en bovendien gedoogd werd. Volgens de verdediging leidt ook dat ertoe dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de inkomsten uit kansspelen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank verstaat dit verweer als een beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling omtrent de strafbaarheid van het feit en overweegt dienaangaande het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor een bewezenverklaring van witwassen niet vereist dat de verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het gronddelict zelf ook succesvol vervolgd en bestraft kan worden. Het opzettelijk overtreden van de Wok is een misdrijf, ongeacht het handhavingsbeleid van de overheid ten aanzien van dat misdrijf. Alleen al om die reden moet het verweer worden verworpen.
Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat verdachte verontschuldigbaar dwaalde omtrent de kwalificatie van het gronddelict als misdrijf, geldt het volgende. In het memorandum d.d. 24 februari 2009 van [verdachte 10/advocate] (AD 2504-2510), dat aan verdachte was gericht, is door [verdachte 10/advocate] expliciet opgemerkt dat het online aanbieden van een kansspel een overtreding inhoudt van artikel 1, onder a van de Wok en dat dit een misdrijf is. Hierover kan bij verdachte geen misverstand hebben bestaan. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Witwassen van rechtspersonen [verdachte vennootschap 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] (zaaksdossiers 02 I en L)In het kader van zaaksdossiers 02-I en 02-L is bij [verdachte] ten laste gelegd dat hij de rechtspersonen [verdachte vennootschap 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft witgewassen door hiervan – zo begrijpt de rechtbank – de eigendom of de rechthebbende te verhullen. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank eens dat [verdachte] hiervan dient te worden vrijgesproken.
Witwassen € 4.1 miljoen van [verdachte vennootschap 1] via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] (zaaksdossier 02L)De rechtbank gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 4.147.581,- is witgewassen van [verdachte vennootschap 1] via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Het geldbedrag
In de jaren 2007 en 2008 heeft [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] meerdere geldbedragen van [verdachte vennootschap 1] ontvangen, in totaal tot een bedrag van € 4.147.581,-.
Het bedrag van € 4.147.581,- is een totaal van bedragen variërend van € 5.000,- tot € 50.000,- per keer, die [verdachte vennootschap 1] schuldig was aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . In de computer van [betrokkene 1] zijn 54 facturen aangetroffen, die de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zouden moeten rechtvaardigen. Op de facturen staat vermeld dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] diensten aan [verdachte vennootschap 1] heeft geleverd, zoals IVR en SMS diensten.
Op de bankrekening van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] staan de overboekingen van [verdachte vennootschap 1] vermeld. Bij de omschrijvingen staat “ [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ” en het factuurnummer vermeld. Gebleken is verder dat het geld dat bij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is binnengekomen (van [verdachte vennootschap 1] ) vervolgens door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebruikt is om kosten van het aanbieden van kansspelen te betalen, zoals uitbetaling aan spelers en affiliates. De betalingen bestaan voornamelijk uit bedragen tussen € 1,- en € 6.000,- per keer met vermelding van naam en betalingskenmerk. Door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn ook uitgaven gedaan met het geld voor advertentievergoedingen en overige kosten betaald.
Uit misdrijf afkomstigDe rechtbank stelt vast dat het geldbedrag van € 4.147.581,- dat [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft betaald, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Gelet op de rol en positie van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] binnen de organisatie, gaat de rechtbank ervan uit dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
MedeplegenNaar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs op grond waarvan vastgesteld kan worden dat [verdachte] enige betrokkenheid heeft gehad bij de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] , laat staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en anderen in dit verband, zoals vereist is voor medeplegen. [verdachte] wordt dan ook vrijgesproken van het witwassen van het bedrag van
€ 4.147.581,-.
Witwassen (zaaksdossiers 02-G en H, feit 4)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen door gelden met een criminele herkomst op de derdengeldrekening van zijn belastingadvieskantoor te ontvangen en door te betalen, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat die gelden een criminele herkomst hadden.
Verdachte was ten tijde hier in geding werkzaam als zelfstandig belastingadviseur middels zijn ondernemingen [stichting 1 van verdachte] registeraccountants en belastingconsulenten, [bedrijf 1 van verdachte] en [bedrijf 2 van verdachte] . Op 18 september 2001 is de [stichting 1 van verdachte] (hierna: de Stichting) opgericht. Het doel van de stichting is blijkens de oprichtingsakte het beheer van derdengelden, die aan [verdachte] als belastingadviseur en de heer [persoon 1] als registeraccountant zijn toevertrouwd uit hoofde van hun beroep.
Het tenlastegelegde ziet op drie bedragen die hierna zullen worden besproken.