ECLI:NL:RBOBR:2018:470

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
17_2384
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.H. Dworakowski - Kelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een naturalisatieverzoek. Eiser, die op 12-jarige leeftijd met zijn ouders en zus naar Nederland kwam, verzocht om het Nederlanderschap voor hemzelf en zijn minderjarige dochter. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor naturalisatie. Dit was gebaseerd op het ontbreken van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument, waardoor zijn identiteit en nationaliteit niet konden worden vastgesteld. Eiser stelde dat hij recht had op vrijstelling van deze vereisten op basis van zijn etnische afkomst als Armeen uit Azerbeidzjan, maar de rechtbank oordeelde dat hij in een eerdere asielprocedure niet geloofwaardig was bevonden als etnisch Armeen.

De rechtbank benadrukte dat in procedures over naturalisatie de identiteit van de verzoeker centraal staat. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser niet kon profiteren van het vrijstellingsbeleid, omdat zijn identiteit niet kon worden aangetoond met de vereiste documenten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van het naturalisatieverzoek. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Langenberg),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid(voorheen: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie), verweerder
(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem en zijn minderjarige dochter [naam] het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, mede namens zijn dochter.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2017, waar het beroep gevoegd is behandeld met het beroep met nummer SHE 17/2704 van [naam] , eisers zus. Eiser is naar de zitting gekomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. Daarom wordt in beide zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Achtergrond
1.1
Eiser is op 12-jarige leeftijd, in [geboortemaand] 1999, met zijn ouders en zijn zus naar Nederland gekomen. Zijn ouders hebben vervolgens asiel aangevraagd, mede namens eiser en zijn zus. De ouders hebben aan hun asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij etnische Armenen uit Azerbeidzjan zijn en dat zij de Azerbeidzjaanse nationaliteit hebben.
1.2
De (toenmalige) minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna verder te noemen: de minister) heeft de asielaanvraag afgewezen in verband met de uitkomsten van een taalanalyse. Die analyse heeft uitgewezen dat de ouders van eiser eenduidig niet zijn te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Azerbeidzjan. De minister heeft hieraan de conclusie verbonden, voor zover thans van belang, dat de door de ouders gestelde identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig is. In haar uitspraak van 10 juli 2006 (met kenmerken: AWB-nummers 05/55931, 05/55933 en 05/55929) heeft de rechtbank Den Haag (nevenzittingsplaats Arnhem) geoordeeld dat de minister zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Bij uitspraak van 1 december 2006 (met kenmerk: 200605796/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de uitspraak van 10 juli 2006 bevestigd.
1.3
In de Basisregistratie Personen (BRP) is vermeld dat eiser de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezit. Die inschrijving is gebaseerd op een destijds onder ede afgelegde verklaring van de ouders van eiser dat hij de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezit. Aan die inschrijving ligt geen brondocument ten grondslag, zoals een geboorteakte of een paspoort.
Wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend. Artikel 11, eerste lid, van de RWN bepaalt dat het minderjarige niet-Nederlandse kind van een vader of moeder aan wie het Nederlanderschap is verleend, in deze verlening deelt, indien dit in het besluit uitdrukkelijk is bepaald. Het verzoek tot medeverlening wordt bij het verzoek tot verlening ingediend.
2.2
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker om naturalisatie een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen. Met ingang van 26 oktober 2015 hanteert (de rechtsvoorganger van) verweerder het beleid dat etnische Armenen uit Azerbeidzjan die om naturalisatie verzoeken van deze verplichting zijn vrijgesteld (hierna: het vrijstellingsbeleid).
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft het naturalisatieverzoek afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie. Eiser heeft geen gelegaliseerde geboorteakte en geldig buitenlands reisdocument (paspoort) overgelegd. Hierdoor kan zijn identiteit en nationaliteit niet worden vastgesteld. Eiser kan geen beroep doen op het vrijstellingsbeleid, omdat hij geen etnische Armeen uit Azerbeidzjan is. Dit is in de asielprocedure komen vast te staan. Dat in de BRP is vermeld dat eiser de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezit, maakt dit niet anders. Deze vermelding is namelijk niet gebaseerd op enig brondocument, maar uitsluitend op verklaringen van de ouders van eiser, aldus verweerder.
Het beroep van eiser
4. Eiser is van mening dat het vrijstellingsbeleid op hem van toepassing is. In de BRP is vermeld dat eiser de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezit.
Volgens jurisprudentie van de Afdeling kan het bewijs dat eenmaal in de BRP opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de BRP geregistreerde gegevens zal, gelet op het systeem van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP), onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Hiervan is in dit geval geen sprake. Verweerder had bij de beoordeling van het naturalisatieverzoek daarom als uitgangpunt moeten nemen dat eiser de Azerbeidzjaanse nationaliteit heeft. Verweerder had hem dus vanwege zijn etnische afkomst moeten vrijstellen van de verplichting om een gelegaliseerde geboorteakte uit Azerbeidzjan en een geldig Azerbeidzjaans paspoort te overleggen. Nu verweerder dit heeft verzuimd, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking, aldus eiser.
Beoordeling van het beroep
5.1
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat juist in een procedure over verlening van het Nederlanderschap de identiteit van de verzoeker het voorwerp van onderzoek dient te zijn, omdat het verlenen van het Nederlanderschap, vanwege de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is. Verweerder is bevoegd op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit te verlangen (ECLI:NL:RVS:2017:3103).
5.2
In de (mede namens eiser gevoerde) asielprocedure is komen vast te staan dat niet geloofwaardig is dat eiser een etnisch Armeen uit Azerbeidzjan is. Eiser kan dus voor zijn naturalisatieverzoek geen rechten ontlenen aan het vrijstellingsbeleid. Verweerder is terecht tot die conclusie gekomen. Dat in de BRP is vermeld dat eiser de Azerbeidzjaanse nationaliteit bezit, kan niet tot een ander oordeel leiden. Die vermelding is niet gebaseerd op een brondocument, maar uitsluitend op de destijds onder ede afgelegde verklaring van eisers ouders. Zoals verweerder terecht heeft gesteld onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3991), is een inschrijving in de BRP op basis van een verklaring onder ede niet voldoende om in het kader van een naturalisatieprocedure de identiteit aan te tonen. Een dergelijke verklaring kan niet op één lijn worden gesteld met een gelegaliseerde buitenlandse akte van de burgerlijke stand. De verwijzing naar Afdelingsuitspraken over zaken waarin aan de orde was onder welke voorwaarden eenmaal in de BRP geregistreerde gegevens kunnen worden gewijzigd, kan eiser dus niet baten.
5.3
Nu vaststaat dat eiser geen beroep kan doen op het vrijstellingsbeleid en eiser niet de voor de beoordeling van het naturalisatieverzoek verlangde documenten heeft overgelegd, voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor naturalisatie. Verweerder heeft het (mede namens zijn dochter ingediende) naturalisatieverzoek dus terecht afgewezen.
5.4
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski - Kelders, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.