ECLI:NL:RBOBR:2018:4648

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
17_3112
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieu-effectrapportage en omgevingsvergunning voor intensieve veehouderij in strijd met Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel. Eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen en in werking hebben van een inrichting, specifiek voor het verbouwen van een varkensstal. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak vastgesteld dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit een milieueffectrapportage (m.e.r.) had moeten uitvoeren, conform artikel 7.17 van de Wet milieubeheer (Wm). De rechtbank oordeelt dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling die verweerder heeft uitgevoerd niet voldeed aan de wettelijke eisen, aangezien per 7 juli 2017 de regelgeving is gewijzigd en een m.e.r.-beoordelingsplicht is geïntroduceerd. Ondanks dat verweerder in het herstelbesluit de gebreken heeft hersteld, blijft de rechtbank van oordeel dat het herstelbesluit in strijd is met de Wm. De rechtbank vernietigt het herstelbesluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de eerder verleende vergunning niet wordt ingetrokken. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eisers moet vergoeden, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3112

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 september 2018 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel,verweerder
(gemachtigden: B. van de Staak, R.M. de Groot en ing. E. Hoogstraten).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] B.V.,te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “milieu” ten behoeve van het veranderen en het in werking hebben van een inrichting en het verbouwen van een varkensstal aan de [adres] te [woonplaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 maart 2018. Eisers zijn allen verschenen, waarbij [persoon 1] zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn echtgenote [persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster is verschenen bij [persoon 3] en diens echtgenote, bijgestaan door mr. M.J.P. van Lieshout.
Op 9 april 2018 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan (bekend onder ECLI:NL:RBOBR:2018:1534). Verweerder heeft op 19 juni 2018 een herstelbesluit genomen. Eisers hebben hierop gereageerd op 26 juli 2018. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
1.2
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit een aantal gebreken bevat:
  • in het bestreden besluit is onvoldoende aangegeven dat ook toestemming wordt gegeven voor afwijken van het bestemmingsplan (rechtsoverweging 2);
  • het is onduidelijk op basis van welke documenten de inrichting in werking zou moeten zijn (rechtsoverweging 4);
  • het is onduidelijk of een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998, thans de Wet natuurbescherming) is verleend voor dezelfde inrichting (rechtsoverweging 5);
  • de aanwezige mestscheidingsinstallatie had bij de vormvrije MER-beoordeling moeten worden betrokken (rechtsoverweging 7);
  • het akoestisch onderzoek van 4 januari 2013 kan niet ten grondslag worden gelegd aan de verleende vergunning, omdat dit onderzoek uitgaat van biologische luchtwassers terwijl vergunning is verleend voor chemische luchtwassers (rechtsoverweging 11).
2. Verweerder heeft in het herstelbesluit het bestreden besluit ingetrokken. Het beroep van eisers richt zich op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het herstelbesluit. Hieronder zullen alle aanpassingen in het herstelbesluit en de reactie daarop van eisers worden besproken.
3.1
In het herstelbesluit heeft verweerder uitdrukkelijk aangegeven ook toestemming te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.2
Eisers merken op dat in de tussenuitspraak is aangegeven dat een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 1 van de Wabo is vereist. Zij voeren daarnaast aan dat de afwijking in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, temeer omdat de projectlocatie is gelegen in het zuidelijke deel van het nationale landschap ‘Het Groene Woud’. Het herstelbesluit is genomen in strijd met de gemeentelijke structuurvisie waarin geen ruimte wordt geboden aan de uitbreiding van intensieve veehouderijen in dit gebied.
3.3
De rechtbank wijst eisers er op dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt verleend met het toetsingskader in artikel 2.12 van de Wabo. In dit geval voorziet het geldende bestemmingsplan in een mogelijkheid om af te wijken en kan de omgevingsvergunning worden verleend met inachtneming van artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 1 van de Wabo. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de toetsingsvoorwaarden in de planregels en dat de vergunning niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. In rechtsoverweging 13.3 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld dat de silo’s geen onevenredige landschappelijke aantasting tot gevolg hebben. In paragraaf 3.8 van de Structuurvisie Sint-Michielsgestel 2025 is aangegeven dat Sint-Michielsgestel geen uitbreiding wenst van intensieve veehouderijbedrijven en dat de structuurvisie en het bestemmingsplan Buitengebied hierin leidend zijn. Gelet op de omstandigheid dat de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied voorzien in de mogelijkheid voor een beperkte afwijking als de onderhavige, is de rechtbank van oordeel dat de structuurvisie zich niet verzet tegen de onderhavige afwijking van het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de toestemming voor de afwijking van de planregels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft het gebrek hersteld.
4.1
Verweerder heeft het overzicht van de documenten die deel uitmaken van het besluit aangepast. Er is een opsomming gegeven met de aanvulling dat geen vergunning wordt verleend voor de in eerste instantie aangevraagde biologische luchtwasser. Verweerder merkt hierbij op dat, voor zover de genoemde stukken zien op de biologische luchtwasser, deze onderdelen geen deel uitmaken van het herstelbesluit.
4.2
Eisers zien nog steeds tegenstrijdigheden in de opgesomde documenten. Zij wijzen er op dat grote putten voor de opvang van proceswater en spuiwater onder de grote centrale gangen tussen stallen 2, 3 en 4 zijn aangevraagd die niet nodig zijn en als chemische luchtwassers worden toegepast. Zij wijzen er ook op dat de tekening B3 van 5 juni 2012 deel uitmaakt van het herstelbesluit en snappen niet waarom dit zo is omdat ook tekening H1 van 26 september 2017 deel uitmaakt van het herstelbesluit. In de laatstgenoemde tekening is sprake van een ander uitstroomoppervlak van de luchtwasser. Tot slot valt hen op dat de wijzigingen van de aanvraag van 16 juni 2015 en 27 september 2017 niet meer worden genoemd in de opsomming. Dat leidt er volgens eisers toe dat verweerder alleen nog maar kan beslissen op de oorspronkelijke aanvraag (waarin een biologische luchtwasser is aangevraagd) en dat verweerder, door een chemische luchtwasser te vergunnen, de grondslag van de aanvraag heeft verlaten.
4.3
Eisers maken het ingewikkelder dan het is. In het herstelbesluit moet duidelijk zijn waarvoor vergunning is verleend en wat de werking van de inrichting is op basis van deze vergunning. Pas als dit duidelijk is, kan verweerder controleren of wordt voldaan aan artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo als verweerder de inrichting gaat bekijken. Verweerder mag hierbij de grondslag van de aanvraag niet verlaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder duidelijk heeft aangegeven welke documenten bepalend zijn voor de werking van de inrichting. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder maar één set van plattegrondtekeningen (de drie tekeningen gedateerd 26 september 2017) heeft genoemd. Weliswaar noemt verweerder ook de doorsnedetekening van de luchtwassers van 5 juni 2012. Dat levert echter geen tegenstrijdigheid op omdat verweerder in het herstelbesluit duidelijk aangeeft dat, voor zover de tekeningen (en overige stukken) zien op de biologische luchtwasser, deze geen deel uitmaken van het herstelbesluit. Aan de dwarsdoorsnedes van de luchtwassers op de tekening van 5 juni 2012 komt daarom geen enkele betekenis meer toe. Waarom noemt verweerder de tekening van 5 juni 2012 dan? Omdat op deze tekening ook de doorsnede van de silovoet staat. De enkele omstandigheid dat verweerder de wijzigingen van de aanvraag van 16 juni 2015 en 27 september 2017 niet meer noemt in de opsomming, wil niet zeggen dat deze wijzigingen nooit zijn aangevraagd. Er is dan ook geen sprake van het verlaten van de grondslag van de aanvraag. Het is dan wel belangrijk dat uit de opsomming in het bestreden besluit blijkt welk type luchtwasser uiteindelijk is aangevraagd. Dit blijkt voldoende uit het dimensioneringsplan en de systeembeschrijving. Met de opsomming van documenten, is de werking van de inrichting voldoende beschreven. Daarmee is het gebrek hersteld.
4.4
Eisers hebben hun bedenkingen bij de geuremissie als gevolg van de tegenstrijdigheid in de opsomming van documenten door verweerder. Het is hen onduidelijk welke uitstroomoppervlakte de luchtwasser zou moeten hebben. Verder merken zij nog op dat de hoogte van de uittreedsnelheid niet is gemotiveerd.
4.5
Hierboven heeft de rechtbank aangegeven dat aan de doorsnedetekening van de luchtwassers van 5 juni 2012 geen waarde toekomt. De doorsnedetekening van 26 september 2017 is leidend. Daarom is uitgegaan van de juiste uitstroomoppervlakte van 2.39 m2. Het herstelbesluit is niet onjuist of onduidelijk.
4.6
In het herstelbesluit is geen motivering gegeven voor de gehanteerde uittreedsnelheid. Dat is ook niet iets dat verweerder zou moeten motiveren. De rechtbank merkt hierbij op dat in de V-stacksberekening in het herstelbesluit dezelfde uittreedsnelheid is gehanteerd als in de V-stacksberekening in het bestreden besluit. Het had op de weg van eisers gelegen om dit in het beroepschrift tegen het bestreden besluit naar voren te brengen. Verweerder kan niet worden verweten dat in het herstelbesluit geen nadere onderbouwing is gegeven. Het herstelbesluit voldoet aan de op dit punt te stellen eisen.
5.1
Verweerder heeft een gewijzigde diertabel als bijlage IV aan het herstelbesluit toegevoegd waarin de diersoorten, aantallen en stalsystemen zijn genoemd waarvoor vergunning is verleend en een tabel met de diersoorten, aantallen en stalsystemen waarvoor de vergunning op basis van de Nbw 1998 is verleend. Deze tabellen noemen dezelfde stalsystemen, diersoorten en aantallen. Er is wel een andere ammoniakemissie omdat de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav), zoals deze is gewijzigd op 24 juni 2015, van toepassing is op het herstelbesluit maar niet op de vergunning op basis van de Nbw 1998.
5.2
Eisers wijzen op dit onderscheid in ammoniakemissie. Zij benadrukken dat er sprake is van een verhoging van de ammoniakemissie en dat hiervoor een verklaring van geen bedenkingen had moeten gevraagd bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (GS).
5.3
Het argument van eisers is volgens de rechtbank onjuist. Er is een vergunning op basis van de Nbw 1998 verleend voor precies dezelfde handeling als het project waarvoor in het herstelbesluit een omgevingsvergunning is verleend. De enkele omstandigheid dat nadien de toepasselijke emissiefactoren zijn gewijzigd, leidt niet tot een ander oordeel. De dieraantallen en soorten blijven hetzelfde evenals de stalsystemen. De enkele wijziging van de emissiefactoren als gevolg van de wijziging van de Rav verplicht verweerder niet om op basis van artikel 46b van de Nbw 1998 GS te verzoeken een aanvullende verklaring van geen bedenkingen te verstrekken. Het gebrek is hersteld.
6.1
In het herstelbesluit heeft verweerder een vormvrije m.e.r.-beoordeling verricht. Hierbij is de aanwezigheid van een mobiele mestscheidingsinstallatie betrokken. In het herstelbesluit is aangegeven dat voor de beoordeling van de milieueffecten van de mestscheiding gebruik is gemaakt van het rapport “Inventarisatie emissies en geluidsoverlast van mestbewerkingsinstallaties en eventuele maatregelen” van Wageningen UR Livestock research uit 2013 en het ‘Kennisbericht Mest en mestbewerking’ van het Kennisplatform Veehouderij en humane gezondheid uit 2018.
6.2
Bij de beoordeling van de diverse milieugevolgen wordt gerefereerd aan de ‘eerder genoemde rapporten’. Het is eisers niet duidelijk op welke rapporten verweerder doelt. Eisers bestrijden dat mestbewerkingsinstallaties beperkte gevolgen hebben en verwijzen naar de Beleidsregel ‘volksgezondheid en mestbewerkingsinstallaties Noord-Brabant’ van 17 april 2018 (de beleidsregel). In deze beleidsregel is aangegeven dat mestbewerking alleen inpandig wordt toegestaan. Volgens eisers wordt de geluidsbelasting vanwege de mestbewerking onderschat. Eisers vrezen dat de aangevraagde putten onder de gangen tussen de stallen worden gebruikt voor mestbewerking en dat de mestbewerking niet beperkt blijft tot 5.000 m3 per jaar. Eisers achten het verder niet geloofwaardig dat de gangen tussen de stallen worden overkapt enkel voor de medewerkers van vergunninghoudster. Verweerder had beter moeten nagaan waarom dit gebeurt en de werkelijke reden bij de m.e.r.-beoordeling moeten betrekken.
6.3
De rechtbank merkt ambtshalve op dat per 7 juli 2017 het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is gewijzigd waarbij de vormvrije m.e.r.-beoordeling is vervangen door een m.e.r.-beoordelingsplicht voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven. De rechtbank heeft dit niet onderkend in de tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarom aanleiding rechtsoverweging 6.3 van de tussenuitspraak aan te vullen. Eisers hebben terecht aangevoerd dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit een m.e.r.-beoordeling ingevolge artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) had moeten uitvoeren. Er is sprake van een aangewezen activiteit (het wijzigen van een installatie voor het houden van dieren als genoemd in onderdeel D14 van de bijlage bij het Besluit mer en een overig geval als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit mer. Het bestreden besluit en het herstelbesluit zijn genomen in strijd met artikel 7.17, eerste lid, van de Wm.
6.4
De vraag of een milieueffectrapportage moet worden gemaakt, wordt beantwoord aan de hand van de criteria in bijlage III bij richtlijn 2014/52/EU. Hierbij wordt gekeken naar de kenmerken van het project, de locatie van het project en de soort en kenmerken van het potentiële effect. Bij de beoordeling van de kenmerken van de gevolgen van de inrichting voor de omgeving is aandacht besteed aan het optreden van geur- en geluidhinder vanwege de mestscheidingsinstallatie. Verweerder heeft wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De rechtbank zal hierna bezien of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de, in het herstelbesluit verrichte beoordeling inhoudelijk niet verschilt van een m.e.r.-beoordeling krachtens artikel 7.17 van de Wm. Dat voorafgaand aan het nemen van dat besluit geen m.e.r.-beoordeling is gemaakt, maakt niet zonder meer dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij de voorbereiding van het besluit geen milieueffectrapportage hoefde te worden gemaakt. De rechtbank benadrukt dat nadere motivering niet betekent dat de aanvraag van vergunninghoudster van 7 februari 2018 voor een mestscheidingsinstallatie moet worden ingewilligd. Verweerder concludeert slechts dat er geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld (ofwel een diepgaand onderzoek naar de gevolgen van de inrichting en studie naar alternatieven).
6.5
Het is de rechtbank duidelijk dat verweerder in zijn nadere motivering refereert aan de rapporten van Wageningen UR Livestock en het Kennisplatform Veehouderij en humane gezondheid. De beleidsregel bindt verweerder niet maar is slechts van toepassing in gevallen waarin GS het bevoegde gezag is. Overigens is de beleidsregel mede gebaseerd op het ‘Kennisbericht Mest en mestbewerking’ dat verweerder heeft betrokken bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Verweerder verwacht geen bijzondere risico’s voor de volksgezondheid vanwege mestbewerking en eisers hebben ook niet een indicatie genoemd waaruit deze risico’s zouden blijken. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het bestaan van mogelijke geur- en geluidhinder van de mestscheidingsinstallatie voldoende heeft onderkend. In de besluitvorming op de aanvraag van 7 februari 2018 zal verweerder moeten beoordelen of deze hinder aanvaardbaar is.
6.6
Eisers noemen nog twee andere ontwikkelingen die volgens hen bij de vormvrije m.e.r.- beoordeling hadden moeten worden betrokken. Verweerder mocht evenwel uitgaan van de capaciteitsbeperking tot 5.000 m3 per jaar. Als vergunninghoudster in de toekomst de capaciteit zal willen uitbreiden, zal zij hiervoor een vergunning moeten aanvragen en mogelijk moet dan weer een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen voor de door eisers gevreesde capaciteitsuitbreiding. Ook ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat de overdekte ruimte tussen de stallen voor iets anders zal worden gebruikt dan ter zitting is aangegeven. De rechtbank heeft hierover in rechtsoverweging 12.4 van de tussenuitspraak een bindend eindoordeel gegeven en ziet geen aanleiding hierop terug te komen.
6.7
De rechtbank concludeert verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.
7.1
Verweerder heeft het herstelonderzoek gebaseerd op een nieuw akoestisch onderzoek waarbij de akoestische gevolgen van de wijziging naar een chemische luchtwasser zijn meegenomen. Hierbij is uitgegaan van de daadwerkelijk aanwezige ventilatoren in de stallen. Uit het akoestische onderzoek blijkt dat er sprake is van een hogere geluidsbelasting dan voorheen gedacht. De inrichting kan echter voldoen aan de opgenomen geluidsnormering.
7.2
Eisers merken op dat in het akoestisch rapport er van uit wordt gegaan dat de aanwezige ventilatoren een overcapaciteit hebben en dus op een lagere capaciteit kunnen draaien. Zij vinden dat de ventilatoren moeten worden uitgerust met een begrenzer omdat dit voor de naleving van de geluidsvoorschriften essentieel is. Ook vragen zij zich af hoeveel ventilatoren aanwezig zijn in de stallen.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen volstaan met het opnemen van doelvoorschriften om de geluidsbelasting van de inrichting te normeren. Het uitgangspunt is dat in eerste instantie doelvoorschriften worden opgenomen en dat technische maatregelen slechts aanvullend worden opgelegd of voorgeschreven. In dit geval is een aanvullend voorschrift niet nodig. Het akoestisch onderzoek maakt immers deel uit van het herstelbesluit. Ook blijkt uit de inrichtingstekening van 26 september 2017 in samenhang met het akoestische rapport duidelijk dat sprake is van drie ventilatoren. Als er slechts twee ventilatoren worden geplaatst of in werking zijn, dan is de inrichting in werking in afwijking van de verleende vergunning. De rechtbank ziet hier geen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden. In het herstelbesluit is het gebrek hersteld.
8. De rechtbank concludeert dat de gebreken in het bestreden besluit zijn hersteld in het herstelbesluit, met dien verstande dat het herstelbesluit is genomen in strijd met artikel 7.17, eerste lid, van de Wm. Het beroep van eisers tegen het herstelbesluit is gegrond. De rechtbank zal het herstelbesluit vernietigen maar de rechtsgevolgen hiervan in stand laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit en tegen het herstelbesluit gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen proceskosten die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en tegen het herstelbesluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en het herstelbesluit;
  • laat de rechtsgevolgen van het vernietigde herstelbesluit in stand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.