ECLI:NL:RBOBR:2018:1534

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
17_3112T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor veehouderij met meerdere wijzigingen in aanvraag

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 9 april 2018, wordt de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een veehouderij behandeld. De vergunninghoudster heeft meermalen wijzigingen in de aanvraag doorgevoerd, wat heeft geleid tot onduidelijkheid over de vergunde stikstofdepositie en de rechtszekerheid. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghoudster niet duidelijkheid heeft verschaft over de gegevens waarop de Gedeputeerde Staten (GS) zijn uitgegaan bij het verlenen van de Nbw-vergunning op 12 mei 2015. Dit gebrek in het bestreden besluit wordt door de rechtbank als significant beschouwd, aangezien het niet mogelijk is om te achterhalen welke gegevens relevant zijn voor de vergunningverlening.

De rechtbank oordeelt dat de wijze van vergunningverlening in strijd is met de rechtszekerheid, omdat zowel de vergunninghoudster als de eisers niet weten waar zij zich aan moeten houden. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Dit moet gebeuren door een nieuwe beslissing op de aanvraag te nemen, waarbij verweerder expliciet de vergunde situatie en de bijbehorende emissies moet vermelden. Daarnaast moet er een nieuwe vormvrije MER-beoordeling worden gemaakt en moeten de akoestische gevolgen van de wijziging van biologische naar chemische luchtwassers worden beoordeeld.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. De uitspraak is openbaar gedaan en de partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3112T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 9 april 2018 in de zaak tussen

[naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam], te [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel,verweerder
(gemachtigden: B. van de Staak, R.M. de Groot en ing. E. Hoogstraten).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf] , te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “milieu” ten behoeve van het veranderen en het in werking hebben van een inrichting en het verbouwen van een varkensstal aan de [adres] te [woonplaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 maart 2018. Eisers zijn allen verschenen, waarbij [naam] zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn echtgenote [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster is verschenen bij [naam] en diens echtgenote, bijgestaan door mr. M.J.P. van Lieshout.

Overwegingen

Feiten
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Vergunninghoudster exploiteert een varkens- en pluimveehouderij aan [adres] te [woonplaats] voor 9000 biggen en 9000 legkippen. Op 11 januari 2005 is voor deze inrichting een revisievergunning verleend op basis van de Wet milieubeheer. Op 27 oktober 2009 is een veranderingsvergunning verleend. In de vergunde situatie zijn de biggen gehuisvest in stallen met een chemische luchtwasser met een ammoniakreductie van 70% en aangevraagd wordt een gecombineerde luchtwasser met 85% emissiereductie. Vergunninghoudster heeft op 12 maart 2010 de eigendom van het bedrijf verkregen.
1.2
Op 5 juni 2012 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en milieu voor het wijzigen van een chemische luchtwasser in een biologische combiwasser (BWL 2001.10.V1) bij de biggenstallen en wat andere kleine wijzigingen.
1.3
Verweerder heeft de aanvraag voor zover die ziet op de activiteit milieu aangemerkt als aanvraag om een revisievergunning, als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.4
Op 12 mei 2015 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant (GS) een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend. De aanvraag was ingediend op 21 mei 2012.
1.5
Vergunninghoudster heeft de aanvraag meermalen aangevuld. Op 17 januari 2013 is de aanvraag aangevuld met onder andere een akoestisch onderzoek.
Op 16 juni 2015 is een ander (chemisch) luchtwassysteem (BWL2010.25.V1) aangevraagd.
Op 9 november 2015 zijn een gewijzigde inrichtingstekening en een V-stacksberekening ingediend.
Op 26 september 2017 is een gewijzigde plattegrondtekening ingediend.
1.6
Verweerder heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegd op 27 mei 2013. Eisers hebben hiertegen zienswijzen ingediend. Verweerder heeft een tweede ontwerpbesluit ter inzage gelegd op 24 februari 2017. Eisers hebben ook hiertegen zienswijzen ingediend.
1.7
Op 5 november 2015 heeft de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel een aanhoudingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 7 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
1.8
Vergunninghoudster heeft na het verkrijgen van de eigendom geen legkippen gehouden.
1.9
Ten tijde van indiening van de aanvraag gold ter plaatse het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Hierin was het perceel niet aangeduid als intensieve veehouderij. In het Actualisatieplan Buitengebied, vastgesteld op 24 augustus 2015, heeft het perceel wel de aanduiding intensieve veehouderij gekregen. Dit bestemmingsplan gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
Het bestreden besluit
2. In het bestreden besluit is aangegeven dat een omgevingsvergunning wordt verleend voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder e, van de Wabo. Uit het bestreden besluit valt echter ook op te maken dat ten behoeve van de toestemming voor de bouw van een silo, gebruik is gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo. Op de zitting heeft verweerder dit bevestigd. Ten onrechte wordt hiervan geen uitdrukkelijke melding gemaakt in het bestreden besluit.
formele beroepsgronden
3.1
Eisers voeren in de eerste plaats aan dat het niet duidelijk is of stukken wel ter inzage hebben gelegen. Ook verweerder heeft aangegeven dat de stukken in de periode van tervisielegging nog bijeen gezocht moesten worden. Dit verdraagt zich volgens hen niet met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers hebben op hun verzoek wel een digitaal dossier ontvangen.
3.2
Verweerder heeft gesteld dat het bestreden besluit en de bijlagen wel ter inzage hebben gelegen. Als er stukken ontbraken die wel in het bestreden besluit zijn genoemd, dan was het aan eisers om daarnaar te vragen.
3.3
De rechtbank leest in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb een actieve verplichting voor verweerder om bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit zelf alle bijbehorende stukken ter inzage te leggen. Het geeft geen pas om geïnteresseerden hierom te laten vragen. Dit volgt overigens ook uit de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 23 februari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL6189). Uit de door eisers aangehaalde mededeling blijkt dat niet alle stukken ter inzage hebben gelegen gedurende de gehele periode van terinzagelegging. Dit is in strijd met artikel 3:11 van de Awb.
3.4
De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb omdat eisers door het verzuim van verweerder niet in hun belangen zijn geschaad. Zij hebben immers een digitale kopie ontvangen.
4.1
Volgens eisers is door de vele wijzigingen sprake van een onduidelijk en onoverzichtelijke besluitvorming. Zij maken bezwaar tegen het wijzigen van de aanvraag naar de chemische luchtwassers. Zij stellen dat zij hierdoor in hun belangen worden geschaad, omdat die luchtwassers minder bescherming bieden tegen geuroverlast. Volgens eisers had er een nieuwe aanvraag moeten worden ingediend met nieuwe tekeningen. De gevolgde weg getuigt van een onzorgvuldige voorbereiding.
4.2
Verweerder is van mening dat hij juist zorgvuldig heeft gehandeld door, na het wijzigen van de aanvraag naar de chemische luchtwassers, een tweede ontwerpbesluit ter inzage te leggen. De diverse aanvullingen die daarna hebben plaatsgevonden, beschouwt verweerder als ondergeschikte wijzigingen. Verweerder geeft ook aan dat hij vergunninghoudster niet kan verplichten een nieuwe aanvraag in te dienen.
4.3
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat nagenoeg ieder document dat vergunninghoudster heeft ingediend, onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Het bestreden besluit bevat daardoor vier plattegrondtekeningen. En zowel de systeembeschrijving van de biologische luchtwasser als de systeembeschrijving van de chemische luchtwasser maken deel uit van het bestreden besluit. Dat is niet alleen vreemd, het opnemen van twee systeembeschrijvingen staat ook op gespannen voet met de voorschriften van het bestreden besluit waarin het houden van de biggen is gekoppeld aan een systeem met een chemische luchtwasser. Dit komt de duidelijkheid van het bestreden besluit niet ten goede. Vergunninghoudster weet niet waar hij zich aan moet houden. Eisers weten niet waar ze aan toe zijn. Deze wijze van vergunningverlening is daarom in strijd met de rechtszekerheid. Zeker omdat het bestreden besluit een revisievergunning is, had verweerder duidelijk moeten aangeven welke documenten de werking van de inrichting bepalen. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met de rechtszekerheid.
4.4
De aanvraag is meermalen gewijzigd. Door de wijziging van een biologische luchtwasser naar een chemische luchtwassers op 16 juni 2015 worden eisers in hun belangen geschaad omdat de behaalde emissiereductie afneemt ten opzichte van wat oorspronkelijk is aangevraagd. Dit kan echter geen reden zijn voor verweerder om de oorspronkelijke aanvraag te weigeren en de gewijzigde aanvraag als nieuwe aanvraag in behandeling te nemen. Vergunninghoudster is vrij om te bepalen wat zij aanvraagt. Verweerder moet wel een tweede ontwerpbesluit nemen en de gelegenheid bieden om opnieuw zienswijzen in te dienen. De wijzigingen van na 16 juni 2015 zijn geen wijzigingen waardoor eisers in hun belangen worden geschaad maar zijn aanvullingen en nadere onderbouwingen van de aanvraag zoals die is gewijzigd op 16 juni 2015. Deze wijzigingen noodzaken verweerder niet wederom een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen. Dit is in overeenstemming met de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS: 2013:793). In zoverre slaagt de beroepsgrond van eisers niet.
5.1
Door alle wijzigingen is het eisers niet duidelijk van welke gegevens GS zijn uitgegaan bij het verlenen van de Nbw-vergunning op 12 mei 2015. Als dit niet dezelfde gegevens zijn als de gegevens waarop het bestreden besluit is verleend, valt niet uit te sluiten dat er alsnog een vergunningplicht was op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) en een verklaring van geen bedenkingen van GS is vereist.
5.2
Verweerder ziet geen noodzaak voor het vragen van een verklaring van geen bedenkingen van GS omdat de Nbw-vergunning is aangevraagd voordat de omgevingsvergunning werd aangevraagd. Volgens verweerder ziet de Nbw-vergunning die is verleend op dezelfde situatie als de aangevraagde omgevingsvergunning.
5.3
In het besluit van GS is het volgende vermeld. : “Tegen de aanvraag om omgevingsvergunning zijn zienswijzen binnengekomen, deze hebben wij op 19 juli 2013 ter kennisgeving ontvangen. Naar aanleiding hiervan heeft de initiatiefnemer besloten om de aangevraagde situatie te wijzigen. Het emissiearm stalsysteem van de drie biggenstallen wordt nu aangevraagd conform de verleende milieuvergunning van 27 oktober 2009. Omdat door de aanpassing van de aanvraag de emissie toeneemt, is het ontwerpbesluit gewijzigd en opnieuw ter inzage gelegd.”
5.4
De enkele omstandigheid dat de Nbw-vergunning is aangevraagd voordat de omgevingsvergunning werd aangevraagd, is niet genoeg. Het moet wel gaan om dezelfde inrichtingen. Uit de Nbw-vergunning maakt de rechtbank echter op dat voor de biggenstallen is uitgegaan van een chemisch luchtwassysteem. Ook leest de rechtbank in de Nbw-vergunning dat een herzien ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen vanwege de wijziging in de aanvraag. De rechtbank kan echter uit het bestreden besluit niet afleiden wat de vergunde stikstofdepositie is. Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd.
6.1
Volgens eisers had verweerder moeten beoordelen of een milieueffectrapportage had moeten worden opgesteld. Eisers beschouwen de aanvraag als een activiteit als bedoeld in onderdeel D.14 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer), omdat het gaat om de oprichting, wijziging dan wel uitbreiding van de installaties die nodig zijn om meer dan 3750 gespeende biggen te houden. Eisers hechten geen waarde aan de vergunde situatie in 2009, omdat het destijds vergunde stalsysteem nooit is aangebracht. Daarom moeten volgens hen de stallen 3, 4 en 5 als nieuwe installatie worden gezien. Ook stal 1 is volgens hen een nieuwe situatie, omdat die sinds 2009 niet meer in gebruik is geweest.
6.2
Verweerder beschouwt de wijziging van de inrichting niet als een nieuwe installatie, omdat alle (in 2009 vergunde) stallen zijn opgericht en in werking gebracht. Er worden geen andere aantallen en soort dieren aangevraagd dan al vergund. Het aanbrengen van overkappingen tussen de stallen wijzigt de installatie volgens verweerder niet.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat de vergunde situatie als uitgangspunt geldt en niet de feitelijke situatie zoals eisers wel veronderstellen. Dat is logisch omdat in de eerdere vergunning ook de gevolgen voor de omgeving zijn beoordeeld. Hoewel in de aanvraag 9000 biggen worden aangevraagd en de drempelwaarde van de bijlage bij het Besluit mer, onderdeel C, categorie 14, van 3.750 plaatsen wordt overschreden, is dit niet een zodanige verandering dat een oprichting of wijziging van een inrichting plaatsvindt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO9158). De stallen blijven staan, er komt alleen een ander luchtwassysteem op.
7.1
Eisers vragen zich ook af of bij de vormvrije MER-beoordeling in het bestreden besluit wel alle redelijkerwijs voorzienbare ontwikkelingen zijn meegenomen. Zij wijzen in dit verband op de plannen van vergunninghoudster voor een mestscheidingsinstallatie. Deze is geplaatst zonder vergunning in 2017 en verweerder is hiertegen niet opgetreden omdat een aanvraag zou worden ingediend.
7.2
Verweerder heeft de plannen van vergunninghoudster voor een mestscheidingsinstallatie niet meegenomen, omdat er geen aanvraag was ingediend op het moment dat het bestreden besluit werd genomen.
7.3
Vergunninghoudster heeft ter zitting verklaard dat het gaat om een installatie voor eigen gebruik, niet voor de verwerking van de mest van derden.
7.4
Uit de stukken maakt de rechtbank op dat verweerder inderdaad in 2017 (voor het nemen van het bestreden besluit) heeft geconstateerd dat een illegale mestscheidingsinstallatie op het perceel aanwezig was. Op 7 februari 2018 is een aanvraag voor deze installatie ingediend. De aanwezigheid van een illegale mestscheidingsinstallatie is te beschouwen als een redelijkerwijs voorzienbare ontwikkeling die bij de vormvrije MER-beoordeling had moeten worden betrokken. Dat heeft verweerder ten onrechte niet gedaan. De vormvrije MER-beoordeling is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
gronden in verband met toestemming milieu
8.1
Eisers wijzen op de Verordening geurhinder en veehouderij 2017 gemeente Sint-Michielsgestel (geurverordening 2017), die op 17 maart 2017 in werking is getreden. Hierbij is de geurnorm voor verspreid liggende woningen in het buitengebied van 14 OU/m3 verlaagd naar 10 OU/m3. Volgens hen is de geurverordening 2017 op de aanvraag van toepassing en niet de vorige geurverordening, omdat de aanvraag meermalen is gewijzigd na 9 november 2015. Er wordt niet voldaan aan de geurverordening 2017.
8.2
Volgens verweerder valt de aanvraag onder het overgangsrecht van de geurverordening 2017, omdat deze is ingediend vóór 5 november 2015. De tussentijdse wijzigingen doen daaraan niets af, omdat er geen sprake is van een toename van de geuremissie ten opzichte van de vergunde situatie of een toename van het aantal dieren.
8.3
Op grond van artikel 7 van de geurverordening 2017 blijft, indien een aanvraag om een omgevingsvergunning milieu is ingediend voor het aanhoudingsbesluit van 5 november 2015, de geldende norm op het moment van indienen van de aanvraag van toepassing.
8.4
De rechtbank is van oordeel dat de geurverordening 2017 niet van toepassing is op de aanvraag. Ook al is de aanvraag meermalen gewijzigd, de laatste ingrijpende wijziging dateert van voor de peildatum. Deze beroepsgrond faalt.
9.1
Volgens eisers is in de V-Stacksberekeningen uitgegaan van een verkeerde ruwheidsfactor. Er is veel begroeiing aan de oostzijde van de inrichting verwijderd waardoor de openheid is toegenomen. Gelet hierop had de factor volgens hen moeten worden aangepast.
9.2
De geurbelasting van de inrichting wordt berekend met behulp van het programma V-Stacks. De berekening is afhankelijk van ingevoerde waarden. De ruwheidsfactor is een van deze waarden. De ruwheidsfactor is een maat voor de hoeveelheid bebouwd oppervlak in de omgeving en de hoogte van deze bebouwing. In het geurberekeningsprogramma V-Stacks vergunning wordt de ruwheidsfactor automatisch bepaald tussen de 0,10 en 1,0 m op basis van een databestand bij het rekenprogramma, gebaseerd op de situatie tussen 1995-1997. In de gebruikshandleiding V-Stacks is de volgende passage opgenomen: “4.4.3 Zelf de ruwheid berekenen Als dat nodig is, kunt u zelf handmatig de ruwheid berekenen. Een reden om een afwijkende ruwheid in te voeren kan zijn, dat de situatie ingrijpend is gewijzigd. Bijvoorbeeld door de bouw van een nieuwe woonwijk, de realisatie van een bedrijventerrein of de sloop van een groot aantal gebouwen na 1997. Het moet gaan om aanzienlijk meer of minder bebouwing. Een enkele woning die erbij is gekomen of is gesloopt, is niet relevant voor de ruwheid.”
9.3
De rechtbank is niet gebleken dat zich in het gebied tussen de inrichting en de geurgevoelige objecten waar de V-Stacks berekening op is uitgevoerd, zodanig ingrijpende wijzigingen hebben voorgedaan dat verweerder een eigen handmatige berekening had moeten maken. Eisers hebben dit onvoldoende onderbouwd.
10.1
Het is eisers niet duidelijk wat de totale doorzet van de brijvoerkeuken is. Hoewel in paragraaf 5 van bijlage IV bij het bestreden besluit is aangegeven dat specifieke voorschriften voor het gebruik van de brijvoerkeuken zijn opgenomen, staan er geen maatwerkvoorschriften in het bestreden besluit. Het lossen/opslaan van brijvoer en de afvoer van lucht uit de keuken brengt geurhinder mee. De luchtwassers hebben een te laag rendement om dit te voorkomen.
10.2
Volgens verweerder blijkt uit de aanvraag dat er 70 ton per week wordt aangevoerd. Uitgaande van 52 weken per jaar is dit 3.640 ton op jaarbasis. De opslagcapaciteit bedraagt 300 m3 (6 silo’s van 50 m3). Verweerder is daarom van mening dat hij bevoegd is te oordelen over de aanvraag. Het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) bevat voorschriften met betrekking tot de verwerking van brijvoer.
10.3
De rechtbank stelt vast dat in de aanvraag is vermeld dat jaarlijks 3.640 ton brijvoer wordt verwerkt. Als meer brijvoer wordt verwerkt, dan handelt vergunninghoudster in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo. De twijfels van eisers zijn niet terecht. Als zij vermoeden dat meer wordt verwerkt, kunnen zij verzoeken om handhaving. Op basis van artikel 3.129b van het Abm is in artikel 3.102 van de Activiteitenregeling milieubeheer bepaald dat brijvoer wordt bereid in een gesloten ruimte. In de aanvraag is ook aangegeven dat brijvoer wordt opgeslagen in gesloten silo’s. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het risico op geurhinder vanwege (de bereiding van) brijvoer voldoende is beperkt en dat verweerder geen nadere (maatwerk)voorschriften heeft hoeven stellen. Deze beroepsgrond faalt.
11.1
Eisers merken op dat de akoestische berekeningen zijn gebaseerd op het gebruik van biologische luchtwassers, terwijl chemische luchtwassers zijn vergund. Hierdoor ontbreekt volgens hen bijvoorbeeld de afvoer van spuiwater in de geluidsbeoordeling.
11.2
Verweerder verwijst naar de weerlegging van de zienswijze op dit punt: de uitvoering en de plaatsing van de ventilatoren is niet gewijzigd. In beide situaties is de uitvoering zodanig dat de luchtwassers achter de ventilatoren zijn geplaatst. Dit geldt ook voor de omkasting van de luchtwassers. Bovendien is de afvoer van spuiwater meegenomen onder “aan- en afvoer diversen” Aanpassing van het akoestisch onderzoek was volgens verweerder dan ook niet nodig.
11.3
In het akoestisch onderzoek van 4 januari 2013 is uitgegaan van de plaatsing van 3 biologische combiwassers op de varkensstallen, terwijl vergunning is verleend voor de plaatsing van chemische luchtwassers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet zonder meer op basis van dit akoestische onderzoek had kunnen overgaan tot vergunningverlening en het opnemen van de grenswaarden in het bestreden besluit. Het valt niet op voorhand uit te sluiten dat andere typen ventilatoren noodzakelijk zijn alsmede andere aantallen vervoersbewegingen in verband met het in werking houden van de luchtwassers (de aanvoer van de benodigde grondstoffen en de afvoer van spuiwater). De rechtbank kan bovendien niet overzien of chemische luchtwassers niet meer geluid produceren dan biologische luchtwassers. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de inrichting maar net aan de vergunde grenswaarden kan voldoen. Verweerder had een actualisatie van het akoestische onderzoek moeten verlangen en moeten beoordelen. Deze beroepsgrond slaagt.
overige beroepsgronden
12.1
Volgens eisers had de aanvraag ook moeten worden getoetst aan artikel 35 van de Verordening ruimte Noord-Brabant (VrNB).
12.2
Verweerder heeft gesteld dat de aanvraag niet in strijd is met de provinciale verordening die gold ten tijde van indiening van de aanvraag.
12.3
Vergunninghouder heeft desgevraagd aangegeven dat de overkapte ruimtes tussen de stallen niet zullen worden gebruikt voor het huisvesten van dieren.
12.4
Ten tijde van de indiening van de aanvraag, was de inrichting in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied 2010. In dit bestemmingsplan was het perceel niet aangeduid als intensieve veehouderij. Hierboven is al geconstateerd dat de aanvraag ook in strijd is met het Actualisatieplan Buitengebied, vastgesteld op 24 augustus 2015, waarin het perceel wel de aanduiding intensieve veehouderij heeft gekregen. Anders dan verweerder lijkt te veronderstellen, moet daarom in het bestreden besluit worden getoetst aan het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, ofwel de VrNB. Er hoeft niet te worden getoetst aan artikel 6.3 van de VrNB, maar uitsluitend aan de rechtstreeks werkende bepalingen van de VrNB, omdat geen sprake is van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo. De aanvraag voorziet niet in een uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven. Ofschoon eisers moet worden toegegeven dat het vreemd is dat er kelders onder de ruimtes tussen de stallen liggen, houdt de rechtbank vergunninghoudster aan haar uitdrukkelijke mededeling dat de overkapte ruimtes tussen de stallen niet zullen worden gebruikt voor het huisvesten van dieren. De rechtbank heeft vergunninghoudster er op gewezen dat, als er toch dieren worden gehouden, dit aanleiding kan zijn om de omgevingsvergunning in te trekken wegens het verstrekken van onjuiste gegevens. De aanvraag is niet in strijd met artikel 35, eerste lid van de VrNB.
De inrichting ligt niet in een gebied met de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ en is daarom, ondanks de toename van bebouwing door de overkapping van de ruimten tussen de stallen, niet in strijd met artikel 35, tweede lid, van de VrNB.
Deze beroepsgrond faalt.
13.1
Volgens eisers had verweerder geen gebruik mogen maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in artikel 40.1 onder d van de planregels, omdat elke objectieve norm waaraan een afwijking m.b.t. de toegestane hoogte zou kunnen worden getoetst, ontbreekt. Verder is niet duidelijk hoe de silo’s landschappelijk zullen worden ingepast.
13.2
Gezien de situering op het perceel, binnen een agrarisch bouwvlak, tussen de bestaande bedrijfsgebouwen, is verweerder van mening dat het woon- en leefklimaat in de omgeving niet in het geding komt.
13.3
De silo’s in kwestie zijn 8,5 meter hoog en daarmee in strijd met artikel 6.2.4, sub g, van de planregels. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 40.1 onder d van de planregels van het bestemmingsplan Actualisatie Buitengebied buiten toepassing zou moeten worden gelaten. De hierin opgenomen algemene afwijkingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast in de gevallen die zijn genoemd in artikel 40 en als er geen andere bijzondere afwijkingsbevoegdheden in de planregels in afwijking voorzien. Weliswaar zijn er geen voorwaarden aan het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid opgenomen, dit gebruik moet op basis van artikel 2.12, eerste lid onder a sub 1, nog steeds voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Dergelijke afwijkingsbevoegdheden staan in nagenoeg ieder bestemmingsplan en zijn niet in strijd met de Wet ruimtelijke ordening.
Op de zitting zijn foto’s van de silo’s bekeken. Het zijn hoge bouwwerken en daarmee moeilijk helemaal te verbergen. Ze staan deels tussen bestaande bouwwerken en bomen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de silo’s geen onevenredige landschappelijke aantasting tot gevolg hebben. Deze beroepsgrond faalt.
conclusie
14.1
Zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 2, 4, 5, 7 en 11 kan het bestreden besluit niet ongewijzigd in stand blijven.
14.2
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op de aanvraag, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder het volgende doen:
 verweerder zal alle toestemmingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo moeten noemen;
 verweerder zal bij de opsomming van documenten die deel uitmaken van de vergunning, moeten volstaan met de uiteindelijk te vergunnen situatie;
 verweerder zal een overzicht moeten maken waarin de hoeveelheden emissies (geur, ammoniak en fijn stof) zijn vermeld die zijn vergund in 2009, zijn vergund in de Nbw- vergunning en
uiteindelijk(dat wil zeggen, na de wijziging naar de chemische luchtwassers) zijn aangevraagd en vergund in het bestreden besluit;
 verweerder moet een nieuwe vormvrije MER-beoordeling maken;
 verweerder moet de akoestische gevolgen van de wijziging van biologische naar chemische luchtwassers in kaart (laten) brengen en beoordelen.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank zal bepalen dat toepassing van afdeling 3.4 van de Awb bij de voorbereiding van het herstelbesluit achterwege blijft. Wel moet het herstelbesluit op de voorgeschreven wijze bekend worden gemaakt.
14.3
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14.4
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen
tienweken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.