In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende watervergunningen. Eiseres en eisers, die gezamenlijk een keerwand hebben laten plaatsen, hebben bezwaar gemaakt tegen de weigering van het dagelijks bestuur van waterschap Aa en Maas om hen een watervergunning te verlenen. De rechtbank had eerder, op 25 september 2017, de beroepen van eiseres en eisers gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. In de nieuwe besluiten van 5 februari 2018 verklaarde verweerder de bezwaren opnieuw ongegrond, waarop eiseres en eisers beroep instelden.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2018 is vastgesteld dat eiseres niet verschenen was, terwijl eisers wel vertegenwoordigd waren. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht te laat was betaald. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat het handelen van een gemachtigde voor rekening en risico van de eiser komt. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.