ECLI:NL:RBOBR:2018:4000

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
11 augustus 2018
Zaaknummer
7000182 \ CV EXPL 18-3777
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonstop en mededelingsplicht bij ziekte en re-integratie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, Weener XL, een werk-ontwikkelbedrijf van de gemeente 's-Hertogenbosch. De werknemer heeft zich ziek gemeld met chronisch vermoeidheidsyndroom en heeft herhaaldelijk geprobeerd te re-integreren, maar heeft zich steeds weer ziek gemeld. De werkgever heeft op basis van artikel 7:629 lid 3c BW de loonbetaling stopgezet, omdat de werknemer het werkhervattingsadvies van de bedrijfsarts niet opvolgde. De werknemer stelt dat de werkgever in strijd met artikel 7:629 lid 7 BW heeft gehandeld door zonder voorafgaande waarschuwing het loon stop te zetten.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de werkgever wel degelijk aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan, maar dat een voorafgaande waarschuwing op zijn plaats geweest zou zijn. De rechter oordeelt dat de werknemer niet in haar belangen is geschaad door het ontbreken van deze waarschuwing, omdat zij zelf niet in staat was om de aangeboden passende arbeid te hervatten. De rechter concludeert dat de werkgever niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de loonstop gerechtvaardigd was, gezien de medische adviezen die aangeven dat de werknemer over benutbare mogelijkheden beschikt. De vordering van de werknemer om het loon te laten doorbetalen wordt afgewezen, met uitzondering van een gedeeltelijke toewijzing van het vakantiegeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 7000182 \ CV EXPL 18-3777
Vonnis van 27 juli 2018
in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.L. Groenenboom.
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente 's-Hertogenbosch,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde, gemachtigde: mr. L.A.A.M. van der Heijden.
Partijen worden hierna genoemd “ [eiseres] ” en “Weener XL”.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2018 met producties;
  • het verweerschrift van 17 juli 2018;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 19 juli 2018 mede inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van [eiseres] .

2.De feiten

2.1
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , is in het kader van de Wet sociale werkvoorziening als werknemer in dienst van Weener XL. [eiseres] werkt sinds 5 januari 2015 32 uur per week. Haar laatstverdiende salaris is € 1.416,89 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Sociale Werkvoorziening van toepassing.
2.2
Weener XL is het werk-ontwikkelbedrijf van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
2.3
[eiseres] heeft zich op 7 januari 2016 ziek gemeld vanwege energetische en conditionele beperkingen.
2.4
In de periode maart-april 2016 bezocht [eiseres] de polikliniek Interne Geneeskunde van het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch. Arts-in-opleiding [naam 1] concludeerde naar aanleiding daarvan als volgt:

Bovenstaande patïente werd verwezen wegens persisterende vermoeidheidsklachten en enkele aspecifieke klachten waarvoor ook reeds verwijzing naar de neuroloog. Er werd uitgebreid onderzoek ingezet met hierbij geen afwijkingen en ook geen somatische verklaring voor de invaliderende klachten van patiënte. In hoeverre het paroxismaal atriumfibrilleren een factor is dat de klachten heeft doen ontstaan zal verder onderzoek van de cardioloog moeten uitwijzen
Vooralsnog zijn klachten door ons geduid bij het chronisch vermoeidheid syndroom[…]
Conclusie: chronisch vermoeidheid syndroom.”
2.5
[eiseres] heeft hierna herhaaldelijk geprobeerd in passende arbeid te re-integreren. Zij achtte zich zelf kort na hervatting steeds niet in staat de re-integratie voort te zetten en meldde zich vervolgens weer ziek.
2.6
In verband met het eindigen van de verplichte loondoorbetalingsperiode van 104 weken heeft UWV onder meer de re-integratie-inspanningen van Weener XL beoordeeld. UWV heeft geconcludeerd dat Weener XL [eiseres] niet heeft aangesproken op het niet voldoen aan een door de bedrijfsarts in augustus 2017 opgesteld schema voor het hervatten in eigen werk volgens een vastgestelde urenopbouw, ondanks de aanwezigheid van benutbare mogelijkheden en de afwezigheid van een urenbeperking. Ook heeft UWV geoordeeld dat Weener XL geen deugdelijke grond had dit na te laten. Weener heeft volgens UWV “
te veel geleund op de ervaren klachten en beperkingen van de werknemer in plaats van de inschatting en adviezen van de bedrijfsarts.” UWV heeft vervolgens de wachttijd WIA met maximaal 52 weken verlengd om Weener XL de gelegenheid te geven het verzuim te herstellen.
2.7
Op 13 april 2018 heeft arts [naam 2] verbonden aan Zorg van de Zaak [eiseres] gezien in het kader van haar re-integratie. Naar aanleiding van dit consult rapporteerde [naam 2] voor zover relevant, als volgt:

Belanghebbende is weer op het spreekuur gezien. De uitslag van de WIA beoordeling UWV is met belanghebbende besproken.
Tijdens het spreekuur contact komen er geen nieuwe medische feiten naar voren op basis waarvan we het eerder afgegeven advies zouden moeten aanpassen.
Belanghebbende kan dus gaan hervatten in het reeds eerder afgesproken aangepast werk rekening houdende met de bestaande beperkingen. We zullen dit wel weer even moeten gaan opbouwen. Ze kan m.i.v. 16-04-2018 voor 4 maal 2 uur per dag starten en dit dan m.i.v. 30-04-2018 uitbreiden naar 4 maal 4 uur. Vervolgens kan ze m.i.v. 14-05-2018 naar 4 maal 6 uur om vervolgens m.i.v. 28-05-2018 weer volledig te hervatten.
Belanghebbende geeft echter aan dit niet te kunnen en wil met haar advocaat overleggen wat ze nog kan doen. Neem hierover contact met haar op om dit verder te bespreken.
[…]
Extra onderzoek, expertise of een interventie is op dit moment niet aan de orde.
2.8
Na afloop van het consult heeft [eiseres] contact gehad met haar leidinggevende, de heer [naam leidinggevende] , en hem laten weten dat zij zich niet in staat achtte haar werk te hervatten zoals door arts [naam 2] geadviseerd.
2.9
Bij brief van 16 april 2018 heeft Weener XL [eiseres] bericht het loon van [eiseres] met ingang van 16 april 2018 in te houden dan wel de betaling daarvan op te schorten omdat [eiseres] het werkhervattingsadvies van de bedrijfsarts niet opvolgde. Bij brief van 17 april 2018 heeft Weener XL [eiseres] bericht dat de brief van 16 april 2018 als niet verzonden moest worden beschouwd en dat Weener XL de loonbetaling onder verwijzing naar artikel 7:629 lid 3 BW per 16 april 2018 heeft
stopgezetomdat [eiseres] “
zich niet heeft gehouden aan de regels die gelden tijdens ziekte doordat u weigert passend werk te doen dat u is aangeboden.” Weener XL verzocht [eiseres] voorts dringend zich aan het werkhervattingsadvies te houden en haar werkzaamheden te hervatten. Ook heeft Weener XL [eiseres] gewezen op de mogelijkheid om een deskundigenoordeel aan te vragen.
2.1
[eiseres] heeft vervolgens een deskundigenoordeel aangevraagd bij UWV. Bij brief van 1 mei 2018 heeft UWV [eiseres] bericht dat haar verzoek ‘in overleg met haar’ niet verder in behandeling wordt genomen. Reden daarvoor is dat Weener XL een verzoek tot bekorting van de loonbetalingsverplichting heeft aangevraagd:

Bij de beoordeling van het verzoek van uw werkgever zal namelijk ook getoetst worden in hoeverre u re-integratie-mogelijkheden heeft en of de werkgever u passende arbeid heeft aangeboden.”
2.11
Op 6 juni 2018 is [eiseres] in het kader van het verzoek van Weener XL gezien door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] in verband met een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten behoeve van UWV. Op 15 juni 2018 is daarvan een rapportage opgesteld. Daarin staat voor zover relevant het volgende:

1. Vraagstelling
Zijn de benutbare mogelijkheden gewijzigd?
Is er sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte en/of gebrek?
Is er sprake van geen benutbare arbeidsmogelijkheden?[…]
3. Beschouwing
3.1
Overwegingen en functionele mogelijkheden
[…]
Cliënte rapporteert klachten die in beperkte mate medisch verklaarbaar blijken en toegeschreven worden aan een medisch syndroom. Cliënte heeft uitgebreid medisch onderzoek gehad en op lichamelijk vlak kan geen goede verklaring worden gevonden voor de ervaren vermoeidheidsklachten en de pijnklachten. Cliënte werd op 6-11-2017 gezien voor een WIA-beoordeling. Destijds werden lichte beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren en ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen.
Bij het huidige beoordelingsmoment concludeer ik dat de medische situatie ten opzichte van de vorige WIA-beoordeling niet wezenlijk is veranderd. Cliënte blijkt in het dagelijks leven weliswaar in staat om tot op zekere hoogte adequaat te functioneren. Cliënte voldoet op medische gronden niet aan een van de criteria van geen benutbare mogelijkheden.
Ik constateer dat er sprake is van een discrepantie tussen de ernst van de subjectief ervaren klachten en de aard van de onderliggende medische problematiek. Tijdens het spreekuur vind ik aanwijzingen voor het bestaan van een inadequate coping en acceptatieproblematiek hetgeen haar klachten in zekere mate kan onderhouden. Op basis van het verhaal van cliënte en[in]
combinatie met de eigen objectieve bevindingen concludeer ik dat cliënte thans is aangewezen op licht fysiek sparend werk overeenkomend met de FML van 06-11-2017.[…]
Cliënte wordt in staat geacht werkzaamheden geleidelijk tijdcontingent op te bouwen.[…]
3.2
Prognose functionele mogelijkheden
Cliënte is gebaat bij regelmatige beweging, geleidelijke uitbreiding en het opbouwen van haar fysieke belastbaarheid al dan niet onder professionele begeleiding. Dit kan bijvoorbeeld onder begeleiding van een fysiotherapeut gespecialiseerd in chronische pijnklachten […] Daarnaast zou zij baat kunnen hebben bij psychologische ondersteuning bijvoorbeeld bij de praktijkondersteuner gericht op het beter leren omgaan met de ervaren klachten en beperkingen en in het kader van haar acceptatieproces.
Gelet op het deels aspecifieke karakter van de klachten behoort met bovenstaande interventies een verbetering van haar belastbaarheid vooralsnog tot de mogelijkheden.[…]
3.3
Reactie cliënte
De relevante onderdelen van de beschouwing, conclusie en planning worden besproken. Cliënte gaf aan zich hierin niet te kunnen vinden en acht zich volledig arbeidsongeschikt.

3.De vordering en het verweer

3.1
[eiseres] verzoekt bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Weener XL bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen:
1. [eiseres] het verschuldigde salaris inclusief vakantiegeld te betalen over de maanden april, mei, en juni 2018, te weten een bedrag van € 4.590,72, te vermeerderen met wettelijke rente zoals in de dagvaarding vermeld en te vermeerderen met de bruto maandsalarissen inclusief 8% over de maanden die Weener XL na juni 2018 aan [eiseres] verschuldigd zal zijn;
2. om aan [eiseres] te voldoen het vakantiegeld over de maanden juni 2017 tot en met maart 2018, zijnde € 1.133,50;
3. om aan [eiseres] te betalen de op grond van artikel 7:625 BW verschuldigde wettelijke verhoging van maximaal 50%, zijnde € 2.862,11, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
4. in de kosten van de procedure en de nakosten zoals in de dagvaarding vermeld.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering kort gezegd ten grondslag dat Weener XL zonder voorafgaande waarschuwing, in strijd met artikel 7:629 lid 7 BW, betaling van het loon heeft stopgezet.
3.3
Weener XL voert verweer.

4.De beoordeling

4.1
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering. Weener XL heeft de aanwezigheid van het spoedeisend belang ook niet ter discussie gesteld.
4.2
Voorop gesteld zij dat het hier gaat om een beoordeling van een vordering en het daartegen gevoerde verweer in een kort geding procedure, welke naar haar aard beperkingen kent wat betreft de waarheidsvinding – voor bewijslevering is daarvoor in een kort geding procedure geen plaats – en de te geven beslissingen. Die beslissingen zijn slechts voorlopig van karakter. De kantonrechter dient te beoordelen of de vordering van eiseres een zodanige kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure dat de toewijzing daarvan als voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
4.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] een tweede, althans nieuwe grondslag aangevoerd voor haar vordering. De kantonrechter zal eerst de in de dagvaarding gestelde grond beoordelen. Deze is dat Weener XL [eiseres] vooraf had moeten waarschuwen dat en waarom betaling van het loon zou worden stopgezet als [eiseres] het advies van arts [naam 2] van 13 april 2018 niet zou opvolgen. Door dit niet te doen komt Weener XL gelet op de mededelingsplicht genoemd in artikel 7:629 lid 7 BW ook geen beroep meer toe op de grond die Weener XL voor het stoppen van de loonbetaling heeft aangevoerd.
4.4
De kantonrechter volgt [eiseres] niet in deze zienswijze. Waar het om gaat is dat zodra bij de werkgever het vermoeden rijst dat er een grond bestaat de betaling van het loon te stoppen of op te schorten de werkgever onverwijld het bestaan van die grond dan wel het vermoeden daarvan aan de werknemer meedeelt. Doet de werkgever dit niet dan kan hij hier later geen beroep meer op doen.
Aan die verplichting heeft Weener XL nu juist wel voldaan. Van de plicht tot het doen van die mededeling moet naar het oordeel van de kantonrechter worden onderscheiden of, en zo ja in hoeverre de werkgever de werknemer het voornemen van een loonstop bij wijze van waarschuwing moet aanzeggen. Op zichzelf ligt het voor de hand beide mededelingen tegelijkertijd te doen.
4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter was in onderhavige zaak een zodanige waarschuwing op haar plaats geweest, waarbij [eiseres] op zijn minst enige termijn was gegund alvorens Weener XL betaling van het loon daadwerkelijk zou staken. Vast staat immers dat Weener XL tot aan de beoordeling van haar re-integratie-inspanningen eind 2017 door UWV steeds min of meer, al dan niet begripvol, berustte in het weer staken van [eiseres] van het hervatten van de passende arbeid.
Door vooraf te waarschuwen had Weener XL [eiseres] duidelijk kunnen maken dat zij – eventueel met verwijzing naar het oordeel van UWV over de wijze waarop Weener XL zich tot dusverre gedurende het reïntegratietraject had opgesteld – zich minder meegaand zou gaan opstellen.
4.6
Het uitblijven van deze waarschuwing betekent echter niet dat Weener XL betaling van het loon ook niet (meer) mocht staken.
De vraag is ook in hoeverre een voorafgaande waarschuwing überhaupt zin zou hebben gehad. [eiseres] heeft immers haar re-integratie tot en met de mondelinge behandeling niet hervat. Zowel op 13 april 2018 bij de bedrijfsarts, op 6 juni 2018 bij de verzekeringsarts van UWV als tijdens de mondelinge behandeling heeft zij consequent verklaard zich niet in staat te achten de geadviseerde passende arbeid te hervatten (met geleidelijke urenuitbreiding). Met het ontvangen van de brieven van 16 en 17 april 2018 wist [eiseres] althans kon zij weten dat en waarom Weener XL betaling van het loon stopzette. Naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter is [eiseres] dan ook niet in haar belangen geschaad door het achterwege blijven van een voorafgaande waarschuwing.
4.7
Weener XL had de loonbetaling niet mogen stopzetten als [eiseres] een deugdelijke reden had en heeft om de passende arbeid niet te verrichten. Hoezeer de kantonrechter ervan overtuigd is dat aan de kant van [eiseres] geen sprake is van verwijtbare, regelrechte onwil, kan en mag hij, evenals een rechter in een bodemprocedure, niet afgaan op enkel de eigen overtuiging van [eiseres] dat zij niet in staat is te hervatten in passende arbeid. Volgens zowel de betrokken bedrijfsartsen als de verzekeringsarts van UWV beschikt [eiseres] over benutbare mogelijkheden, althans doet de situatie van geen benutbare mogelijkheden zich niet voor.
4.8
Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiseres] betoogd dat Weener XL ten onrechte tot een ‘loonstop’ is overgegaan. Weener XL had, aldus [eiseres] , alvorens over te gaan tot het toepassen van een loonstop de uitkomst van het door haar aangevraagde deskundigenoordeel moeten afwachten. Ook had zij voor een lichtere maatregel moeten kiezen door –zo begrijpt de kantonrechter – af te wachten of psychologische begeleiding zou bijdragen aan ‘adequate coping’ en acceptatie van haar beperkingen door [eiseres] met als eventueel resultaat dat zij wel weer het re-integratieproces zou kunnen hervatten. Ten slotte acht [eiseres] de loonsanctie onder de omstandigheden van het geval disproportioneel. Die omstandigheden zijn, aldus [eiseres] , dat het feit dat zij ‘het niet zag zitten om weer aan het werk te gaan’ (pleitnota [eiseres] , randnummer 12), uiteindelijk is veroorzaakt omdat Weener-XL haar re-integratieverplichtingen verzaakte.
4.9
Namens Weener XL is tijdens de mondelinge behandeling met zoveel woorden naar voren gebracht – althans zo begrijpt de kantonrechter de opvatting dat proportionaliteit in dit verband geen rol speelt – dat in het kader van de geldende re-integratiewet- en regelgeving UWV van Weener XL verwacht dat zij in een situatie waarbij de werknemer weigert te hervatten in passende arbeid terwijl de werknemer daar volgens de betrokken bedrijfsarts wel toe in staat is en de bedrijfsarts ook heeft geadviseerd tot werkhervatting de werknemer financieel moet prikkelen dit advies op te volgen. Voorts betwist Weener XL dat zij tegenover [eiseres] is tekortgeschoten waar het gaat om haar re-integratieverplichtingen.
4.1
De kantonrechter overweegt dat op Weener XL als werkgever de verplichting rust om die voorschriften of maatregelen te treffen die nodig zijn voor het verrichten van passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a lid 4 BW. De vraag welke arbeid passend is, is in eerste instantie ter beoordeling van de werkgever op basis van het advies van de bedrijfsarts en eventueel op basis van het deskundigenoordeel (second opinion) van het UWV.
4.11
De kantonrechter stelt vast dat zowel de bedrijfsarts als het UWV van mening zijn dat er (gedeeltelijk) benutbare mogelijkheden waren voor [eiseres] zijn om mee te werken aan haar re-integratie. In dit verband is van belang dat zowel de bedrijfsarts van Zorg van de Zaak en de verzekeringsarts van UWV respectievelijk op 13 april 2018 en 6 juni 2018 vaststellen dat de medische situatie van [eiseres] niet is gewijzigd. [eiseres] betwist dit ook niet, zij gaf tijdens de gesprekken met beide artsen met zoveel woorden aan geen benutbare mogelijkheden te hebben.
4.12
Onder randnummer 5 van de dagvaarding stelt [eiseres] dat volgens een recent advies van de Gezondheidsraad (maart 2018) verzekeringsartsen van UWV patiënten die lijden aan het chronisch vermoeidheidssyndroom/M.E. vaak ten onrechte als arbeidsgeschikt beoordelen. Weliswaar is dit advies afkomstig van een achtenswaardig college, maar anders dan door dit advies te overleggen heeft [eiseres] deze stelling niet nader uitgewerkt. Zij heeft niet aangegeven welke betekenis deze stelling toekomt in het licht van haar vordering. In ieder geval wordt de stelling niet in essentie aan haar vordering ten grondslag gelegd. In het bijzonder stelt zij niet dat zij ten onrechte (gedeeltelijk) arbeidsgeschikt is verklaard sprake. Ervan uitgaande dat [eiseres] kennelijk dit standpunt is toegedaan stelt de kantonrechter vast dat [eiseres] niet althans onvoldoende concreet heeft gesteld – bijvoorbeeld door te verwijzen naar de oordelen van de bedrijfs- en verzekeringsarts(en) – om voorshands te kunnen concluderen dat zij volledig arbeidsongeschikt is c.q. geen benutbare mogelijkheden meer heeft en om die reden een deugdelijke grond had de passende arbeid te weigeren. Voor zover daar al waarde aan kan worden toegekend heeft zij behalve de bevindingen van internist-in-opleiding [naam 1] uit 2016 geen stukken van andere behandelaars overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat zij thans wegens deze aandoening geheel arbeidsongeschikt is.
4.13
[eiseres] verwijt Weener XL te zijn overgegaan tot de loonstop in plaats van het oordeel van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] ter harte te nemen waar het gaat om het inzetten van een fysiotherapeut en psychologische ondersteuning. In dit verband overweegt de kantonrechter dat het rapport van de verzekeringsarts dateert van ná de loonstop. Verder doen deze voorgestelde interventies volgens hetzelfde rapport echter niet af aan het oordeel van de verzekeringsarts dat [eiseres] haar werkzaamheden conform de belastbaarheid geleidelijk tijdcontingent kan opbouwen. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat [eiseres] niet van Weener XL kan verlangen eerst de resultaten van die interventies af te wachten alvorens voor meer of minder uur per dag haar werkzaamheden te hervatten.
4.14
[eiseres] heeft vervolgens gesteld dat het onzorgvuldig was van Weener XL de uitkomst van het deskundigenoordeel en, zo begrijpt hij, het verzekeringsgeneeskundig rapport niet af te wachten alvorens tot een loonstop over te gaan. De kantonrechter ziet zonder meer niet in waarom dit onzorgvuldig zou zijn, zeker tegen de achtergrond van het oordeel van UWV dat Weener XL zich in het recente verleden te zeer liet leiden door de door [eiseres] gestelde klachten in plaats van het advies van de bedrijfsarts. Weener XL heeft op basis van een advies van de door haar ingeschakelde bedrijfsarts geoordeeld dat [eiseres] ten onrechte de re-integratie niet hervatte. Zij heeft [eiseres] in dit verband gewezen op de mogelijkheid een deskundigenoordeel aan te vragen. Dit alles getuigt naar het voorshandse oordeel van de kantonrechter niet van onzorgvuldig handelen of strijdigheid met het beginsel van goed werkgeverschap.
4.15
Het meest verstrekkende verwijt aan het adres van Weener XL is dat het Weener XL is aan te rekenen dat [eiseres] het niet meer zag zitten om weer aan het werk te gaan omdat Weener XL haar re-integratieverplichtingen verzaakte. Onder die omstandigheden zou het niet aangaan tot een loonsanctie over te gaan. Weener XL heeft met zoveel woorden betwist dat zij haar re-integratieverplichtingen heeft verzaakt.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit het verzaken dan zou blijken. Hij komt dan ook niet tot het voorshandse oordeel dat het opleggen van een loonsanctie om die reden disproportioneel is. Voor zover [eiseres] verwijst naar de kritiek van UWV waar het gaat om de inspanningen van Weener XL geldt voorshands dat eerder sprake is van een te begripvolle houding waar het gaat om het steeds (moeten) staken van [eiseres] van de passende arbeid. In dit verband wijst de kantonrechter op hetgeen in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter staat vermeld over het toepassen van sancties door de werkgever:
“Indien de werknemer niet of onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie, mag van de werkgever worden verwacht dat hij gebruik maakt van de sanctiemogelijkheden om de werknemer alsnog tot meewerken te bewegen. Indien de werkgever dit zonder deugdelijke grond nalaat te doen en hierdoor re-integratie-inspanningen zijn gemist, zal het UWV de WIA-aanvraag opschorten en een loonsanctie opleggen.”
4.16
Feitelijk staan de werkgever maar twee sancties ter beschikking: in beginsel het geheel of gedeeltelijk opschorten dan wel stopzetten van de loonbetaling en als ultieme remedie het ontslag (op staande voet). In dit verband wijst de kantonrechter op rechtsoverweging 3.3.5 en 3.3.6 de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1341). Daarin overweegt hij dat de strekking van de loonsanctie van artikel 7:629a lid 3 onder c BW is de werknemer te stimuleren zijn herstel en re-ïntegratie te bevorderen. Ook is het volgens de Hoge Raad de bedoeling van de wetgever geweest dat in geval een werknemer weigert passende arbeid te verrichten uitgangspunt is dat de werknemer zijn recht op loondoorbetaling verliest. Dit is slechts anders als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.17
Nog daargelaten dat door [eiseres] niet is gesteld dat toepassing van de loonsanctie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zijn door haar ook geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot het voorshandse oordeel kunnen leiden dat toepassing van de loonsanctie om die reden achterwege (had) moeten blijven.
4.18
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wijst de kantonrechter de vordering zoals vermeld in onderdeel 1 af. Onderdeel 2 zal ook worden afgewezen omdat [eiseres] daar geen belang meer bij heeft. Weener XL heeft tijdens de mondelinge behandeling een op 17 juli 2018 gedateerde betaalopdracht aan de Bank Nederlandse Gemeenten overgelegd ter zake het aan [eiseres] verschuldigde vakantiegeld. Onderdeel 3 zal worden toegewezen waar het gaat om het te laat uitbetaalde vakantiegeld, waarbij de kantonrechter de verschuldigde wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW matigt tot maximaal 10%. Voor het overige wordt het afgewezen.
4.19
Gelet op de aard van de verhouding tussen partijen en de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van de procedure tussen beide partijen te compenseren. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1
veroordeelt Weener XL aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 113,35 op grond van artikel 7:625 BW;
5.2
veroordeelt Weener XL in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 50,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening van het vonnis;
5.3
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op