ECLI:NL:RBOBR:2018:3071

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
01/880027-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de productie van synthetische drugs en voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de productie van synthetische drugs, specifiek amfetamine, en aan voorbereidingshandelingen daartoe. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken van amfetamine in de periode van 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017, samen met anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij een amfetaminelaboratorium dat op 10 juni 2017 werd aangetroffen in een loods. De verdachte had samen met medeverdachten een huurcontract voor de ruimte waarin het laboratorium was gevestigd en was verantwoordelijk voor de elektriciteitsvoorziening. Tijdens de rechtszitting heeft de verdachte ontkend betrokken te zijn geweest bij het laboratorium, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachten en het bewijs uit tapgesprekken de betrokkenheid van de verdachte bevestigden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van de productie van synthetische drugs. De rechtbank benadrukte dat de productie van dergelijke drugs ernstige risico's met zich meebrengt voor de volksgezondheid en de veiligheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880027-17
Datum uitspraak: 21 juni 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd te: PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 mei 2018, 24 mei 2018 en 7 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 november 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te [plaats] , [gemeente] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een (deel van een) loods, gelegen aan de [straatnaam] 1 te [plaats] , [gemeente] , (als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen en/of als productieruimte) gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld,
en/of
- meerdere, althans een, onderde(e)l(en) van een productieopstelling voorhanden gehad, te weten: een kookopstelling en/of een destillatieopstelling en/of een of meerdere au bain-marie ketel(s) en/of een of meerdere dampafvoer(en) en/of een of meerdere gaswasser(s) en/of - (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder: jerrycans en/of (klemdeksel)vaten en/of verwarmingsdekens en/of lasdekens en/of gasflessen en/of gasbranders en/of maatbekers en/of - (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: fosforzuur en/of formamide en/of caustic soda en/of zoutzuur en/of BMK en/of APAA en/of APAAN;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt - kort gezegd - beschuldigd van het medeplegen van:
het produceren van amfetamine;
voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine en/of MDMA.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het bereiden, bewerken en verwerken van amfetamine in de periode van 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 (feit 1) en het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen tot het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wat betreft feit 1 veroordeeld zou kunnen worden wegens het voorhanden hebben van amfetamine(olie).
Van feit 2 zou verdachte integraal vrij moeten worden gesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

Waardering van het bewijs.

De rechtbank overweegt in het kader van de bewijsvoering het volgende.
In een gedeelte van een loods gelegen op het terrein van [straatnaam] te [plaats] is op 10 juni 2017 een amfetaminelaboratorium aangetroffen. De productieruimte van dit laboratorium bestond uit een zogenaamde ‘loogruimte’ en uit een zogenaamde ‘stookruimte’. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat deze ruimtes zich naast elkaar bevonden.
Verdachte wordt betrokkenheid bij dit laboratorium verweten in de vorm van het medeplegen van productie van amfetamine en het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de productie van synthetische drugs en dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank wijst in dat verband op het feit dat op grond van de bewijsmiddelen onder meer kan worden vastgesteld:
* dat verdachte degene is geweest die via een contract met de eigenaar van het perceel, medeverdachte [naam medeverdachte 1] , de huur is aangegaan van het gedeelte van de stal/loods alwaar de productieopstelling is aangetroffen;
* dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die via de aanleg van een kabel dat gedeelte van de stal/loods van elektriciteit heeft voorzien;
* dat verdachte kan worden gekoppeld aan de meerdere keren op het terrein van het perceel aan de [straatnaam] te [plaats] waargenomen Volkswagen Polo met kenteken [nummer kenteken] ;
* dat aan de hand van de tot bewijs gebezigde tapgesprekken kan worden vastgesteld dat verdachte weet had van de aanwezigheid van het amfetaminelaboratorium in de loods/stal aan de [straatnaam] te [plaats] en ook dat ten behoeve van dit laboratorium gebruik werd gemaakt van een chauffeur, waarmee overduidelijk op [medeverdachte 3] wordt gedoeld;
* dat in de loods, meer in het bijzonder op de grond in de stookruimte van de productielocatie, een zwart schoudertasje werd aangetroffen met daarop een Nederlands rijbewijs op naam van verdachte en dat in een andere ruimte, buiten de productieruimte, een sleutelbos werd aangetroffen, welke voorwerpen via dezelfde tot het bewijs gebezigde tapgesprekken met verdachte als gespreksdeelnemer aan verdachte kunnen worden toegeschreven;
* dat op een in de loogruimte aangetroffen stofmasker en een op de vloer in de deuropening van de loogruimte naar de stookruimte aangetroffen latex handschoen DNA is aangetroffen dat een zogenaamde 100% match heeft met het DNA van verdachte, zodat verdachte rechtstreeks in de productieruimte te plaatsen is;
* dat in de tuin van de woning aan de [adres] te [gemeente 2] , zijnde de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] , diverse voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan de productie van synthetische drugs, waaronder een gasmasker met daarop sporen van BMK (precursor voor amfetamine), binnenste buiten gedraaide latex handschoenen en twee flessen Bio-ethanol die soortgelijk zijn aan de flessen Bio-Ethanol die in het laboratorium zijn aangetroffen en waarvan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij die voorwerpen aldaar heeft neergelegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend betrokken te zijn geweest bij het in [plaats] aangetroffen amfetaminelab en ook ontkent hij de huurder te zijn van de ruimte waarin de productielocatie is aangetroffen. De verklaringen van medeverdachte [naam medeverdachte 1] noemt hij onbetrouwbaar en leugenachtig. Verdachte erkent dat hij in de tenlastegelegde periode meerdere malen op het terrein aanwezig is geweest, maar dat had naar zijn zeggen enkel en alleen te maken met het (samen met een compagnon) kopen van amfetamine-olie van medeverdachte [naam medeverdachte 1] . De stelling van verdachte is dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] hem, verdachte, aanwijst als de huurder om te verbloemen dat hijzelf, [naam medeverdachte 1] , amfetamineolie verkoopt en om zijn eigen betrokkenheid bij het amfetaminelaboratorium te kunnen ontkennen.
De rechtbank hecht aan deze lezing van verdachte echter geen geloof en stelt die terzijde. Zij houdt de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 1] over de verhuur van de productieruimte aan verdachte wel voor de waarheid en gebruikt diens verklaringen daarover voor het bewijs. Wat betreft de weging en waardering van de (betrouwbaarheid van de) verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] , heeft de rechtbank in aanmerking genomen:
* dat de lezing van verdachte over de redenen van zijn aanwezigheid op het terrein bij het laboratorium niet goed valt te rijmen met het zowel in de tuin van de [adres] als in het laboratorium aantreffen van goederen die direct aan de verdachte kunnen worden toegeschreven en die rechtstreeks gerelateerd zijn aan het daadwerkelijke productieproces van synthetische drugs; de verklaring van verdachte dat hij ter plaatse bij de stal/loods wel eens een masker opzette omdat hij misselijk werd van de synthetische geur en handschoenen droeg ter bescherming, overtuigt in het licht van het overige bewijsmateriaal onvoldoende. In ieder geval wijzen deze goederen eerder op een grotere betrokkenheid bij het in de loods aangetroffen amfetaminelaboratorium dan verdachte de rechtbank wil doen geloven.
* dat die grotere betrokkenheid van verdachte voorts steun vindt in het aantreffen van persoonlijke eigendommen van verdachte in en direct nabij de productieruimte en dat verdachtes verklaring daarover, te weten dat hij die spullen in de woning van [naam medeverdachte 1] had achtergelaten en niet in het laboratorium en dat deze spullen door [naam medeverdachte 1] vervolgens in het laboratorium zijn gelegd om hem de schuld in de schoenen te kunnen schuiven, niet aannemelijk wordt geoordeeld. Immers, deze lezing is op geen enkele wijze te verenigen met de inhoud van de tapgesprekken waaraan verdachte heeft deelgenomen en waarin hij, met de nodig paniek, zijn gesprekspartner(s) vertelt dat zijn persoonlijke spullen nog “daar” liggen, waarmee gelet op de plaats van het uiteindelijke aantreffen moeilijk iets anders kan worden bedoeld dan het laboratorium, en dat hij in verband daarmee in grote – lees: strafrechtelijke – problemen kan gaan komen.
* dat verdachte, anders dan medeverdachte [naam medeverdachte 1] , een aantoonbaar motief heeft om in strijd met de waarheid een voor [naam medeverdachte 1] belastende verklaring af te leggen, nu deze laatste immers sedert zijn aanhouding consequent - ook ter terechtzitting - heeft verklaard dat het verdachte is geweest die de betreffende ruimte in de loods/stal heeft gehuurd. Het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting heeft een begin van aannemelijkheid opgeleverd voor verdachtes stelling dat [naam medeverdachte 1] in verband met verkoop van amfetamineolie en betrokkenheid bij het produceren van amfetamine de schuld in de schoenen van verdachte wil schuiven teneinde zijn eigen rol te minimaliseren. Er is namelijk geen begin van bewijs dat [naam medeverdachte 1] zich daadwerkelijk inliet met de verkoop van amfetamineolie en ook overigens kan [naam medeverdachte 1] niet rechtstreeks met het amfetaminelab op zijn perceel in verband kan worden gebracht. Ten aanzien van verdachte is dat, zoals hiervoor vastgesteld, ontegenzeggelijk anders en in dat kader moet worden vastgesteld dat verdachte, door naar [naam medeverdachte 1] te wijzen, zijn eigen rol wel evident geringer kan laten lijken. Bovendien kan de rechtbank haar ogen niet sluiten voor het feit dat [naam medeverdachte 1] van het begin af aan consequent is geweest in zijn stelling dat hij de ruimte van het laboratorium heeft verhuurd en dat weet te ondersteunen met een getekend en ingevuld huurcontract, terwijl verdachte eerst ter terechtzitting en na kennisname van het gehele procesdossier met zijn lezing is gekomen, zonder dat hij een begin van steun voor zijn lezing weet te presenteren.
* dat het betoog van de verdediging dat de verklaringen van [naam medeverdachte 1] innerlijke tegenstrijdigheden bevatten, aantoonbaar leugenachtig zijn en dus niet betrouwbaar zijn, zodat zij met goed - juridisch - fatsoen niet als bewijs kunnen worden gebezigd, door de rechtbank niet wordt gevolgd. Getoetst aan objectieve maatstaven als consistentie, plausibiliteit, accuratesse en volledigheid beoordeelt de rechtbank de verklaringen van [naam medeverdachte 1] over de verhuur aan verdachte als voldoende betrouwbaar. Het enkele feit dat een verklaring op een enkel of enkele punten tegenstrijdigheden of ongerijmdheden bevat, maakt een verklaring op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. De verklaringen van [naam medeverdachte 1] over de inhoud van het huurcontract, meer specifiek de afgesproken huurpenningen, komen mogelijk op onderdelen niet met elkaar overeen, of zijn mogelijk onwaar, maar dat betekent niet dat niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het huurcontract met verdachte is afgesloten. [naam medeverdachte 1] heeft steeds verklaard dat hij de werkelijke achternaam van verdachte pas heeft leren kennen toen hij het dossier onder ogen kreeg. Van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Dat er een andere achternaam op het door [naam medeverdachte 1] over gelegde huurcontract staat doet dan ook niet zonder meer af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen.
Het betoog van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De slotsom is dat de rechtbank op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de in de bewijsbijlage gebezigde bewijsmiddelen tot het oordeel komt dat verdachte is aan te merken als de persoon die mede en met name verantwoordelijk is voor hetgeen op de adressen [straatnaam] te [plaats] en [adres] te [gemeente 2] is aangetroffen.
De bijdrage van verdachte is voorts van voldoende gewicht geweest om te spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking als ten laste gelegd onder feit 1 en feit 2.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. in de periode van 01 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te [plaats] , [gemeente] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en vervaardigd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
in de periode van 01 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat /die bestemd waren tot het plegen van dat feit
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een (deel van een) loods, gelegen aan de [straatnaam] te [plaats] , [gemeente] , (als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen en/of als productieruimte) gehuurd en ter beschikking gesteld,
en
- meerdere, onderdelen van een productieopstelling voorhanden gehad, te weten: een kookopstelling en een destillatieopstelling en au bain-marie ketels en dampafvoeren en gaswassers en - grote hoeveelheden laboratoriumbenodigdheden voorhanden gehad, te weten: jerrycans en (klemdeksel)vaten en verwarmingsdekens en lasdekens en gasflessen en gasbranders en maatbekers en - grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, te weten: fosforzuur en formamide en caustic soda en zoutzuur en BMK en APAA en APAAN
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft voorts kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat in geval van een bewezenverklaring van feit 1, artikel 9a Sr toegepast dient te worden.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat - gelet op art. 63 Sr - een gevangenisstraf van maximaal één jaar opgelegd zou moeten worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander of anderen synthetische harddrugs geproduceerd en zich schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen gepleegd voor het bereiden, bewerken of verwerken van amfetamine en/of MDMA. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze feiten in eendaadse samenloop zijn begaan, nu de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Kort gezegd: het gaat om het voorbereiden van en het daadwerkelijk produceren en voorhanden hebben van synthetische drugs.
De verdachte heeft zich samen met een ander of anderen bezig gehouden met de productie van synthetische drugs. Het gaat om delicten die ontwrichtend zijn voor de maatschappij.
De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich. Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien.
Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Uit zijn handelwijze blijkt dat verdachte zich niet bekommert om de maatschappelijke gevolgen. Hij heeft kennelijk slechts oog gehad op eigen financieel gewin.
Uit het dossier komt tot slot naar voren dat verdachte een belangrijke schakel is geweest in het op zeer grootschalige wijze opgezette laboratorium met een enorme productiecapaciteit.
Verdachte zou zich dit alles zwaar moeten aanrekenen, maar dat is de rechtbank uit de proceshouding van verdachte niet gebleken. Integendeel. Verdachte is pas gaan verklaren nadat hij kennis had gekregen van het gehele dossier. Hij heeft tijdens de rechtszitting een ongeloofwaardig verhaal verteld dat gebaseerd was op het onvermijdelijke tegen hem liggende bewijs. Hij heeft hiermee de schuld in de schoenen van een medeverdachte proberen te schuiven, kennelijk om de rechtbank te misleiden en zijn rol in het geheel te verkleinen. Verdachte heeft zich voorts ten aanzien van andere aan hem voorgehouden bewijsmiddelen steevast beroepen op zijn zwijgrecht, ondanks dat ook op die punten een logische verklaring van hem verwacht mocht worden. Verdachte heeft door zich zo op te stellen geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, hetgeen de rechtbank hem zwaar aanrekent.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van speciale en generale preventie niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden een passende en geboden straf is.
Door de verdediging is aangevoerd dat wanneer de zaak “Sukida” meegenomen was bij de behandeling van de zaak “Maintal”, waarin het ook ging om productie van synthetische drugs, er met inachtneming van artikel 63 Sr niet een significant hogere straf opgelegd zou zijn dan de vier jaar gevangenisstraf die in de zaak “Maintal” aan verdachte is opgelegd. Derhalve zou thans artikel 9a Sr moeten worden toegepast, dan wel ten hoogste een gevangenisstraf voor de duur van maximaal één jaar opgelegd moeten worden.
De rechtbank constateert dat aan het betoog van de verdediging de veronderstelling ten grondslag ligt dat artikel 63 Sr dwingt tot een gedachtenexperiment waarbij de rechter zich afvraagt hoe hij zou hebben gestraft als de nieuwe feiten, hier de betrokkenheid van verdachte bij het lab te [plaats] , tegelijkertijd en gevoegd zouden zijn berecht met de feiten die zijn berecht in het vonnis in de zaak Maintal. Die veronderstelling is onjuist. Artikel 63 Sr schrijft de strafrechter niet meer voor dan de verplichting om het toepasselijke strafmaximum in acht te nemen dat aan de orde zou zijn geweest indien beide zaken tegelijkertijd en gevoegd zouden zijn behandeld. Niets meer en niets minder.
Door thans een gevangenisstraf van vier jaren op te leggen is het ingevolge artikel 63 in deze zaak geldende strafmaximum niet overschreden, terwijl voorts in het recht geen steun is te vinden voor de stelling dat artikel 63 Sr dwingt tot oplegging van een lagere straf dan zou zijn opgelegd indien die bepaling niet van toepassing was.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 47, 55, 63;
Opiumwet art. 2, 10, 10a.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, begaan in eendaadse samenloop mett.a.v. feit 2:
medeplegen van:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegdverklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
t.a.v. feit 1, feit 2:

Gevangenisstrafvoor de duur van
48 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. W.C.E. Winfield, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 21 juni 2018.