ECLI:NL:RBOBR:2018:3070

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
01/865065-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken met betrekking tot amfetamine en MDMA

Op 21 juni 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het be- en/of verwerken van amfetamine en het treffen van voorbereidingshandelingen tot het vervaardigen van amfetamine en/of MDMA. De zaak was aanhangig gemaakt op basis van een dagvaarding van 16 augustus 2017, en de rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken. Tijdens de zittingen op 22 mei, 24 mei en 7 juni 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord.

De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging en vroeg om een gevangenisstraf van twee jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de feiten en omstandigheden, hoewel sterk indicatief voor betrokkenheid bij het amfetaminelaboratorium, niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank oordeelde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte zich had beziggehouden met de productie van synthetische drugs of dat hij op de hoogte was van het laboratorium.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en hefte de voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is uitgesproken door de voorzitter en de leden van de rechtbank, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865065-17
Datum uitspraak: 21 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1979] ,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 mei 2018, 24 mei 2018 en 7 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 augustus 2017.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 december 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te [plaats] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een (deel van een) loods, gelegen aan de [straatnaam] te [plaats] , (als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen en/of als productieruimte) gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld,
en/of
- meerdere, althans een, onderde(e)l(en) van een productieopstelling voorhanden gehad, te weten: een kookopstelling en/of een destillatieopstelling en/of een of meerdere au bain-marie ketel(s) en/of een of meerdere dampafvoer(en) en/of een of meerdere gaswasser(s) en/of - (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder: jerrycans en/of (klemdeksel)vaten en/of verwarmingsdekens en/of lasdekens en/of gasflessen en/of gasbranders en/of maatbekers en/of - (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: fosforzuur en/of formamide en/of caustic soda en/of zoutzuur en/of BMK en/of APAA en/of APAAN;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het bereiden, bewerken en verwerken van amfetamine in de periode van 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 (feit 1) en het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen tot het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA (feit 2).
De officier van justitie vordert dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft voorts kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en/of overtuigend bewijs.
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dan dient - gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte - te worden volstaan met een taakstraf.

Vrijspraak.

De rechtbank overweegt als volgt.
In een gedeelte van een loods gelegen op het terrein van [straatnaam] is op 10 juni 2017 een amfetaminelaboratorium aangetroffen. Verdachte wordt het medeplegen van productie van amfetamine en het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe verweten.
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij dat amfetaminelaboratorium de volgende ‘belastende’ feiten en omstandigheden heeft bijgebracht:
- [medeverdachte 1] heeft in de onderzoeksperiode verschillende malen, al dan niet voor of nadat hij naar eigen zeggen chemicaliën had opgehaald en afgeleverd op het perceel van de [straatnaam] , bezoeken gebracht aan [naam bedrijf] , zijnde het bedrijf van verdachte; bij enkele bezoeken worden ook anderen dan verdachte waargenomen;
- de Mercedes Sprinter waarvan [medeverdachte 1] gebruik maakte voor de transporten van die chemicaliën is meer dan eens waargenomen in de nabijheid van het huisadres van verdachte, net als de donkerkleurige Volkswagen Polo met kenteken [nummer kenteken] , die verschillende keren door het observatieteam op het terrein van de [straatnaam] wordt gezien;
- de mobiele telefoon van verdachte straalt in de nacht van 7 op 8 juni 2017 aan op een zendmast in (de nabijheid van het lab te) [plaats] , terwijl die nacht door het observatieteam activiteiten in de loods worden waargenomen;
- in de auto van verdachte wordt een verpakking van een steekwagen aangetroffen, terwijl in het laboratorium een soortgelijke steekwagen met daarop vaten is aangetroffen;
- verdachte heeft, rijdend in zijn Volvo, samen met medeverdachte [medeverdachte 2] , rijdend in haar Volvo, de Mercedes Sprinter met daarin als bestuurder medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 juni 2017 in een ‘colonne’ ‘begeleid’ vanuit [gemeente] in de richting van [plaats] ;
- tijdens een daaropvolgende observatie op medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 juni 2017 wordt verdachte rijdend in zijn Volvo met kenteken [kenteken 2] gezien in de omgeving van [plaats] ;
- verdachte wordt op 10 juni 2017 aangehouden op het adres [straatnaam 2] te [gemeente] , alwaar in de tuin diverse goederen zijn aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan het productieproces van synthetische drugs en, via de aangetroffen flessen Bio-Ethanol die soortgelijk zijn als die in het lab zijn aangetroffen, in directe verbinding met het lab te [plaats] kunnen worden gebracht;
- twee onderschepte telefoongesprekken (8 juni 2017 en 10 juni 2017) waarbij [medeverdachte 1] gespreksdeelnemer is, zouden wijzen op betrokkenheid van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien weliswaar sterke aanwijzingen opleveren voor betrokkenheid van verdachte bij het amfetaminelab te [plaats] , maar dat zij onvoldoende wettig bewijs opleveren om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking:
- dat de verschillende bezoeken van [medeverdachte 1] aan [naam bedrijf] op zichzelf noch in samenhang bezien met de andere omstandigheden belastende betekenis hebben, nu verdachte bij geen van die bezoeken door de observanten is waargenomen en evenmin is kunnen worden vastgesteld wat er bij gelegenheid van die bezoeken tussen verdachte en [medeverdachte 1] en/of anderen is besproken dat gerelateerd kan worden aan het laboratorium te [plaats] ;
- dat de enkele aanwezigheid van de Sprinter en de Volkswagen Polo in de buurt van de woning van verdachte niet zonder meer wijzen op betrokkenheid van verdachte bij het lab;
- dat de enkele plaatsing op één moment in de nacht van 8 juni 2017 in de buurt van [plaats] aan de hand van een aan verdachte toegeschreven telefoon op zichzelf maar ook in samenhang met de andere feiten en omstandigheden te weinig zeggend is;
- dat de observaties van 8 juni 2017 waarbij verdachte eerst wordt gezien wanneer hij tegelijkertijd met medeverdachte [medeverdachte 2] en met medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn Mercedes Sprinter vertrekt en later die dag wordt gezien ‘rondrijdend’ in de buurt van [plaats] , leveren op zichzelf noch in samenhang met het overige materiaal bewijs op voor betrokkenheid van verdachte, nu het gaat om een tweetal ‘losstaande’ waarnemingen telkens op één specifiek moment en die in onvoldoende mate in verband met het laboratorium kunnen worden gebracht. De stelling dat sprake is geweest van een ‘colonne’ of ‘begeleiding’ van de Sprinter berust naar het oordeel van de rechtbank in onverantwoorde mate op speculatie en invulling en te weinig op objectief vast te stellen feiten;
- dat de twee tapgesprekken die zouden wijzen op betrokkenheid van verdachte worden ook als onvoldoende moeten worden beoordeeld, nu onvoldoende is kunnen worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk de gespreksdeelnemer is geweest bij het tapgesprek van 10 juni 2017 en onvoldoende is kunnen worden vastgesteld hoe de inhoud van het tapgesprek van 8 juni 2017 moet worden geduid; dat gesprek is namelijk voor meerdere, ook niet belastende, uitleg vatbaar;
- dat het aantreffen van een verpakking van een steekwagen in de auto van verdachte door medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting voor zijn rekening is genomen en dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte geen weet droeg van de aanschaf van die steekwagen ten behoeve van het laboratorium;
- dat de aangetroffen goederen in de tuin van de woning van verdachte door medeverdachte [medeverdachte 3] ter terechtzitting voor zijn rekening zijn genomen en dat [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij die goederen aldaar heeft neergelegd buiten medeweten van verdachte;
- dat verdachte ook anderszins op geen enkele wijze met het drugslab te [plaats] in verband kan worden gebracht: hij noch zijn auto is gedurende de onderzoeksperiode waargenomen op het terrein van het perceel aan de [straatnaam] en hij kan daar door middel van ander bewijs evenmin worden geplaatst en ook zijn er geen sporen in of nabij het lab gevonden die in de richting van verdachte wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen dus niet boven redelijke twijfel verheven worden vastgesteld dat verdachte samen met anderen zich heeft bezig gehouden met de productie van synthetische drugs dan wel de voorbereiding daartoe. Evenmin kan boven redelijke twijfel worden vastgesteld dat hij zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van het amfetaminelaboratorium te [plaats] en ook niet dat hij daarover - in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen - de beschikking had. Het feit dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] frequent contact hadden met elkaar, maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van feit 1 en feit 2.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
t.a.v. feit 1, feit 2: Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Heft de voorlopige hechtenis van verdachte, welke op 11 december 2017 al geschorst was, met onmiddellijke ingang op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. W.C.E. Winfield, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 21 juni 2018.