Vrijspraak.
De rechtbank overweegt als volgt.
In een gedeelte van een loods gelegen op het terrein van [straatnaam] is op 10 juni 2017 een amfetaminelaboratorium aangetroffen. Verdachte wordt het medeplegen van productie van amfetamine en het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe verweten.
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij dat amfetaminelaboratorium de volgende ‘belastende’ feiten en omstandigheden heeft bijgebracht:
- [medeverdachte 1] heeft in de onderzoeksperiode verschillende malen, al dan niet voor of nadat hij naar eigen zeggen chemicaliën had opgehaald en afgeleverd op het perceel van de [straatnaam] , bezoeken gebracht aan [naam bedrijf] , zijnde het bedrijf van verdachte; bij enkele bezoeken worden ook anderen dan verdachte waargenomen;
- de Mercedes Sprinter waarvan [medeverdachte 1] gebruik maakte voor de transporten van die chemicaliën is meer dan eens waargenomen in de nabijheid van het huisadres van verdachte, net als de donkerkleurige Volkswagen Polo met kenteken [nummer kenteken] , die verschillende keren door het observatieteam op het terrein van de [straatnaam] wordt gezien;
- de mobiele telefoon van verdachte straalt in de nacht van 7 op 8 juni 2017 aan op een zendmast in (de nabijheid van het lab te) [plaats] , terwijl die nacht door het observatieteam activiteiten in de loods worden waargenomen;
- in de auto van verdachte wordt een verpakking van een steekwagen aangetroffen, terwijl in het laboratorium een soortgelijke steekwagen met daarop vaten is aangetroffen;
- verdachte heeft, rijdend in zijn Volvo, samen met medeverdachte [medeverdachte 2] , rijdend in haar Volvo, de Mercedes Sprinter met daarin als bestuurder medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 juni 2017 in een ‘colonne’ ‘begeleid’ vanuit [gemeente] in de richting van [plaats] ;
- tijdens een daaropvolgende observatie op medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 juni 2017 wordt verdachte rijdend in zijn Volvo met kenteken [kenteken 2] gezien in de omgeving van [plaats] ;
- verdachte wordt op 10 juni 2017 aangehouden op het adres [straatnaam 2] te [gemeente] , alwaar in de tuin diverse goederen zijn aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan het productieproces van synthetische drugs en, via de aangetroffen flessen Bio-Ethanol die soortgelijk zijn als die in het lab zijn aangetroffen, in directe verbinding met het lab te [plaats] kunnen worden gebracht;
- twee onderschepte telefoongesprekken (8 juni 2017 en 10 juni 2017) waarbij [medeverdachte 1] gespreksdeelnemer is, zouden wijzen op betrokkenheid van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien weliswaar sterke aanwijzingen opleveren voor betrokkenheid van verdachte bij het amfetaminelab te [plaats] , maar dat zij onvoldoende wettig bewijs opleveren om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking:
- dat de verschillende bezoeken van [medeverdachte 1] aan [naam bedrijf] op zichzelf noch in samenhang bezien met de andere omstandigheden belastende betekenis hebben, nu verdachte bij geen van die bezoeken door de observanten is waargenomen en evenmin is kunnen worden vastgesteld wat er bij gelegenheid van die bezoeken tussen verdachte en [medeverdachte 1] en/of anderen is besproken dat gerelateerd kan worden aan het laboratorium te [plaats] ;
- dat de enkele aanwezigheid van de Sprinter en de Volkswagen Polo in de buurt van de woning van verdachte niet zonder meer wijzen op betrokkenheid van verdachte bij het lab;
- dat de enkele plaatsing op één moment in de nacht van 8 juni 2017 in de buurt van [plaats] aan de hand van een aan verdachte toegeschreven telefoon op zichzelf maar ook in samenhang met de andere feiten en omstandigheden te weinig zeggend is;
- dat de observaties van 8 juni 2017 waarbij verdachte eerst wordt gezien wanneer hij tegelijkertijd met medeverdachte [medeverdachte 2] en met medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn Mercedes Sprinter vertrekt en later die dag wordt gezien ‘rondrijdend’ in de buurt van [plaats] , leveren op zichzelf noch in samenhang met het overige materiaal bewijs op voor betrokkenheid van verdachte, nu het gaat om een tweetal ‘losstaande’ waarnemingen telkens op één specifiek moment en die in onvoldoende mate in verband met het laboratorium kunnen worden gebracht. De stelling dat sprake is geweest van een ‘colonne’ of ‘begeleiding’ van de Sprinter berust naar het oordeel van de rechtbank in onverantwoorde mate op speculatie en invulling en te weinig op objectief vast te stellen feiten;
- dat de twee tapgesprekken die zouden wijzen op betrokkenheid van verdachte worden ook als onvoldoende moeten worden beoordeeld, nu onvoldoende is kunnen worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk de gespreksdeelnemer is geweest bij het tapgesprek van 10 juni 2017 en onvoldoende is kunnen worden vastgesteld hoe de inhoud van het tapgesprek van 8 juni 2017 moet worden geduid; dat gesprek is namelijk voor meerdere, ook niet belastende, uitleg vatbaar;
- dat het aantreffen van een verpakking van een steekwagen in de auto van verdachte door medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting voor zijn rekening is genomen en dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte geen weet droeg van de aanschaf van die steekwagen ten behoeve van het laboratorium;
- dat de aangetroffen goederen in de tuin van de woning van verdachte door medeverdachte [medeverdachte 3] ter terechtzitting voor zijn rekening zijn genomen en dat [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij die goederen aldaar heeft neergelegd buiten medeweten van verdachte;
- dat verdachte ook anderszins op geen enkele wijze met het drugslab te [plaats] in verband kan worden gebracht: hij noch zijn auto is gedurende de onderzoeksperiode waargenomen op het terrein van het perceel aan de [straatnaam] en hij kan daar door middel van ander bewijs evenmin worden geplaatst en ook zijn er geen sporen in of nabij het lab gevonden die in de richting van verdachte wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen dus niet boven redelijke twijfel verheven worden vastgesteld dat verdachte samen met anderen zich heeft bezig gehouden met de productie van synthetische drugs dan wel de voorbereiding daartoe. Evenmin kan boven redelijke twijfel worden vastgesteld dat hij zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van het amfetaminelaboratorium te [plaats] en ook niet dat hij daarover - in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen - de beschikking had. Het feit dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] frequent contact hadden met elkaar, maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van feit 1 en feit 2.