ECLI:NL:RBOBR:2018:3043

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
01/860430-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine en/of MDMA

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en/of MDMA. De verdachte had twee zeecontainers gehuurd waarin een grote hoeveelheid fosforzuur was opgeslagen, een stof die vaak wordt gebruikt bij de productie van synthetische drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht die gericht waren op het faciliteren van de productie van deze drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de enige was met toegang tot de containers en dat hij meermalen had geholpen bij het verladen van het fosforzuur. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte, door zijn handelen, een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de productie van synthetische drugs, ondanks dat hij zelf niet direct betrokken was bij de productie. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor drugsdelicten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860430-17
Datum uitspraak: 21 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1945] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 mei 2018 en 7 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 november 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 te Beverwijk,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een of meerdere container(s) (als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen) gehuurd en/of laten huren en/of beschikbaar gesteld en/of - een of meerdere container(s) (als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen) geplaatst en/of laten plaatsen op de [straatnaam 2] te Beverwijk

en/of

- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, te weten: fosforzuur;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt - kort gezegd - beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine en/of MDMA
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd, te weten het in de periode van 13 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen tot het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Voor zover de tenlastegelegde handelingen al bewezen kunnen worden, dient namelijk tevens vast te komen staan dat verdachte wist dan wel ernstige redenen had om te vermoeden dat die handelingen bestemd waren tot het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA. Verdachte wist dit echter niet en er waren ook geen ernstige redenen om dit te vermoeden.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsmiddelen:

1.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben de huurder van de rode zeecontainer die op 30 juni 2017 op het terrein van het bedrijf [bedrijfsnaam 1] te Beverwijk aan de [straatnaam 2] stond en waarin op dat moment in totaal 206 jerrycans aangetroffen werden. Op deze jerrycans zat een etiket met de tekst “Phosphoric acid 85%”. Ik heb, eind januari, begin februari 2017, twee zeecontainers gehuurd bij de firma [bedrijfsnaam 2] te Beverwijk. Ik deed dat in opdracht van een Pool of een Let of een Rus wiens naam ik niet ken en die ik ontmoette in [koffiehuis] in IJmuiden. In één van de containers werden pallets met daarop in plastic verpakte jerrycans opgeslagen. De andere container bleef leeg. Ik heb gezien dat er een etiket met daarop het woord “fosforzuur” op de jerrycans zat. Ik heb op internet gezocht op de term “fosforzuur”. Ik kreeg van die onbekende persoon € 500,= per maand contant betaald voor het huren van de containers en het opslaan van de goederen. Ik wilde er geld aan over houden.
Ik was de enige persoon met een sleutel van de containers. Pas eind mei 2017 is er wat weggegaan uit de container. Er is sindsdien twee of drie keer iemand geweest om te lossen. Ik heb daarbij geholpen. Als mij wordt gevraagd of ik op 2, 8 en 9 juni 2017 mee heb geholpen met het lossen van de jerrycans uit de container in een witte [automerk] , dan kan dat kloppen.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant 1] d.d. 19 juli 2017 (p. 1137-1142), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Wat kun je vertellen over de container welke door jouw bedrijf is gehuurd?
A: Ik heb dat ding verhuurd aan een Pool of Litouwer die ik vorig jaar heb ontmoet in IJmuiden. Die vroeg aan mij wat ik deed. En die vroeg of ik ook opslag ruimte had, want hij wilde wel iets opslaan.
Ik ben daar toen achteraan gegaan en ik heb toen twee containers gehuurd bij de [bedrijfsnaam 2] en die heb ik toen opgeslagen op het terrein waar de container stond. Ik heb ook gevraagd waar dit voor was, dit was voor Fosfor en dit wilden ze om verpakken naar kleinere hoeveelheden. Ik heb ook gekeken op internet waarvoor Fosfor was. (…)
V: Hoelang heb je deze containers gehuurd?
A: Dit was eind januari of begin februari 2017. Dit waren twee containers.
V: Heb jij zelf de container moeten ophalen of is deze geplaatst?
A: Nee hoor die worden gebracht en geplaatst door de [bedrijfsnaam 2] . Dit was op de [straatnaam 2] in
Beverwijk bij het bedrijf [bedrijfsnaam 1] .
V: Van wie zijn de spullen die in de container stonden?
A: Dat weet ik natuurlijk niet. Dat is van diegene die ik heb ontmoet in IJmuiden. Dat is dus die Pool of Let.
V: Wie hadden er toegang tot deze container?
A: Alleen ik, want ik heb de sleutel.
V: Hoe zit het dan met die Pool of Let?
A: Ik ben in deze de tussenpersoon.
V: Heeft die Pool of Let ook een sleutel?
A: Nee.
A: Ik dronk regelmatig koffie in IJmuiden en daar ontmoete ik die man. Die zou mij ook betalen en dat was zwart. Hij gaf dan datum en tijd op wanneer het weggehaald zou worden. Dan zorgde ik dat ik er was op die bepaalde dag en dan ging ik naar de container en dan nam ie dat mee.
V: Hoe nam die Pool/Let contact met jou op?
A: Dat was bij dat koffiehuis.
V: Hoe wist u dat hij er was?
A: Ja dat vroeg ik me ook wel af. Hij zal daar best wel regelmatig zijn.
V: Wat is de telefoonnummer van die man?
A: Weet ik niet. We hadden geen telefonisch contact. (…)
Het is mij onbekend waar deze man woont.
V: Op welke plekken heeft u hem ontmoet?
A: Alleen in het koffiehuis genaamd [koffiehuis] in IJmuiden. Het koffiehuis zit op de [verbastering straatnaam 4] of [verbastering straatnaam 4] .
V: Hebt u een contract met die meneer?
A: Nee.
V: Hebt u zijn rekeningnummer?
A: Nee
V: Hoe komen we bij deze man?
A: Ja dat weet ik ook niet.
V: Hoe vaak bent u de afgelopen tijd bij deze container geweest?
A: Zo’n 3 of 4 keer. Half februari 2017 hebben ze 10 pallets gebracht. Dit is de enige keer dat er iets is gebracht. De pallets waren blok pallets en hierop stonden die jerrycans. Er stonden twee lagen per pallet en dit waren er ongeveer 32 per pallet.
V: Wat kreeg jij per maand voor deze container?
A: Ik kreeg 500 euro in de maand.
V: Hoeveel geld hebt u gekregen?
A: Ik heb in totaal zo’n 1500 euro gekregen.
O: Er is gezien dat op donderdag 8 juni 2017 twee personen bij de rode container zijn geweest. Er is gezien dat er een man op een heftruck pallets met jerrycans uit de container haalde en in een witte [automerk] bus geladen.
V: was jij de bestuurder van de heftruck?
A: ja dat zou best kunnen. Ik rij daar wel eens op de heftruck. Het zou best kunnen.
V: Wie heeft de container dan geopend?
A: Alleen ik.
V: Hoe kwam u in contact met die witte [automerk] ?
A: Ik kreeg te horen waar ik moest zijn. Dit kreeg ik in IJmuiden te horen van die Pool. Ik reed dan naar de [winkel] in Beverwijk en daar ontmoete ik diegene dan.
V: Op vrijdag 9 juni 2017 is te zien dat genoemd voertuig wederom in Beverwijk is geweest, wat kun jij daar over vertellen?
A: Dat zal misschien best zo wezen.
V: Kunt u zich nog wel herinneren dat u twee dagen achter elkaar bij deze container bent geweest?
A: Dat is best mogelijk.
V: Hoe vaak heeft die [automerk] bus goederen geladen uit de container.
A: Als u zegt die 8 en 9 juni, dan 1 of twee keer daarvoor.
V: Wat kunt u zich herinneren van 2 juni 2017, in relatie met die container?
A: Eigenlijk hetzelfde verhaal.
V: Hebben er nog andere voertuigen goederen uit de container afgenomen?
A: Ja een keer, dat was een ander busje. Die heeft volgens mij ook geen hele pallet meegenomen.
V: Hoe ging de betaling?
A: Dat kreeg ik van die Pool. Dit was zwart. Ik heb toen het geld op voorhand gehad.
V: De bestuurder van de [automerk] bus, hoeveel kannen of pallets heeft hij opgehaald?
A: In ieder geval twee volle pallets.
V: Hoeveel kon er in een keer mee?
A: 1 pallet per keer.
3.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 2 Sv, te weten een proces-verbaal van bevindingen Beverwijk, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 4 juli 2017 (p. 957-961), inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 30 juni 2017, omstreeks 09.00 uur bevond ik mij, verbalisant, op het bedrijventerrein van [bedrijfsnaam 1] , [straatnaam 2] te Beverwijk in verband met een onderzoek naar grondstoffen voor het vervaardigen van synthetische drugs. In dit onderzoek is in Haler een drugslab aangetroffen en zijn 4 verdachten aangehouden.
Op 8 juni 2017 was door het observatieteam gezien dat bij [bedrijfsnaam 1] op de [straatnaam 2] te Beverwijk een van de aangehouden verdachten vanuit een rode zeecontainer een houten pallet waarop een groot aantal doorzichtige jerrycans in zijn bus had geladen. Het observatieteam had gezien dat de jerrycans waren gevuld met doorzichtige vloeistof en dat het volledige pallet was omwikkeld met doorzichtige folie.
In het aangetroffen drugslab zijn doorzichtige jerrycans met doorzichtige vloeistoffen aangetroffen.
Op het terrein zag ik dat op de door het O&T aangegeven plaats een rode zeecontainer stond. Ik zag dat deze was afgesloten en dat deze was beveiligd met een stalen constructie.
De zeecontainer is geopend door een sleutelspecialist.
Ik zag toen ik de deur opende dat in de zeecontainer 7 pallets stonden. Ik zag dat op 6 pallets 2 lagen van 16 jerrycans stonden. Ik zag dat op 1 pallet 14 losse jerrycans stonden. Ik zag dat de jerrycans doorzichtig waren en dat er in de jerrycans een doorzichtige vloeistof zat. Ik zag dat de volle pallets waren omwikkeld met doorzichtig folie.
Ik zag dat op het etiket van de jerrycans Chinese tekens stonden en het woord Phosphoric acid 85%”.
Hierop heb ik telefonisch contact opgenomen met het LFO die zouden zorgdragen voor de afvoer van deze jerrycans.
Tijdens het onderzoek werd door de vrouw van de eigenaar van het bedrijf een mobiele telefoon aan mij gegeven. Ik verbalisant kreeg een man aan de telefoon die verklaarde dat hij [eigenaar] was en dat hij de eigenaar van het bedrijf [bedrijfsnaam 1] was. Hij verklaarde dat de rode zeecontainer was geplaatst door de firma [bedrijfsnaam 2] in Beverwijk. Voorts verklaarde hij dat dat in opdracht was gebeurd van [verdachte] .
4.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 2 Sv, te weten een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 10 juli 2017 (p. 971), inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 10 juli 2017 heb ik, [verbalisant] , telefonisch contact gehad met het bedrijf [bedrijfsnaam 2] , gelegen aan de [straatnaam 3] te Beverwijk. Dit naar aanleiding van een vordering historische gegevens (126ND). Ik sprak middels de telefoon met een werknemer van genoemd bedrijf, Ik sprak met [werknemer] en deelde hem mede dat ik een vordering verstrekking historische gegevens wilde opsturen. Ik heb middels de email het bevel doorgestuurd naar het opgegeven email adres van de werknemer van [bedrijfsnaam 2] .
Ik hoorde dat het bedrijf de containers op nummers registreerde. Hierop heb ik het betreffende containernummer verstrekt, Ik hoorde dat genoemde container was gehuurd door [bedrijfsnaam 3] . Hierop heb ik gevraagd of deze informatie via de mail kon worden doorgestuurd. Hierop kreeg ik onderstaande afbeelding doorgemaild.
(afbeelding verwijderd i.v.m. anonimiseren)
5.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 2 Sv, te weten een proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO, opgemaakt door verbalisant [bedrijfsnaam 3] d.d. 26 oktober 2017 (p. 13-14 Aanvullend zaaksdossier), inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 12juli 2017 omstreeks 14.45 uur en later heb ik op verzoek van
[verbalisant 1] , werkzaam bij de DRR van de politie Oost-Brabant, een nader onderzoek
verricht aan een partij van 206 jerrycans 85% Fosforzuur welke, volgens opgaaf waren
aangetroffen in een rode container op een bedrijfsterrein, gevestigd aan de [straatnaam 2] te Beverwijk. Dit in verband met vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Onderzoek:
Ik heb van elke pallet, met in totaal 206 volle jerrycans, een jerrycan geselecteerd. Hierbij
bleek dat alle jerrycans gevuld waren met circa 20 liter heldere lijvige sterk zure vloeistof.
In totaal ging het om circa 206 x 20 = 4120 liter Fosforzuur 85%. Ik zag dat alle jerrycans
voorzien waren van drie etiketten.
Monstername:
De jerrycans zijn door mij nader onderzocht en deels bemonsterd. Bij iedere monsterneming werd door mij schoon en niet eerder gebruikt monstername materiaal gebruikt. De monsters werden vervolgens door mij verpakt en voorzien van een kenmerk en een uniek monsternummer (SIN). De genomen monsters zijn ter analyse overgebracht naar de afdeling verdovende middelen te Rijswijk.
Het ging hierbij om de onderstaande monsters:
Analyseresultaten:
Op 14 augustus 2017 is door Ing A.B.M. van Esch — de Bruin een deskundigen rapport
opgemaakt onder NH zaaknummer: 2017.08.02.233 (aanvr 001). Uit de resultaten blijkt dat de voornoemde drie ingezonden monsters alle fosforzuur bevatten. Dit rapport is als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd.
Interpretatie LFO:
Gelet op het aantreffen van zeven identieke jerrycans met circa 20 liter heldere lijvige sterk
zure vloeistof afkomstig uit de zeven pallets met 206 ogenschijnlijk identieke jerrycans en de analyseresultaten van de drie monsters acht ik het zeer waarschijnlijk dat alle 206 jerrycans circa 4120 liter fosforzuur bevatten.
Gelet op het aantreffen van volle en lege identieke jerrycans met fosforzuur in het amfetamine lab aan de [straatnaam 4] te Haler op 10-6-2017 acht ik waarschijnlijk dat deze partij fosforzuur bestemd was om aldaar gebruikt te worden hij de zeer grootschalige omzetting van APAA naar BMK.
6.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Sv, te weten een rapport van het NFI, opgesteld door NFI-deskundige forensische drugsanalyse ing. A.B.M. van Esch- de Bruin d.d. 14 augustus 2017 (p. 15-16 aanvullend zaaksdossier), inhoudende:
7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 22 mei 2018, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] , zakelijk weergegeven:
Ik ben op 2, 8 en 9 juni 2017 in de van mijn zus geleende [automerk] met [kenteken] naar een aan mij via een sms-bericht doorgegeven plaats in Beverwijk gereden. Ik moest bijvoorbeeld een keer naar het parkeerterrein van de [winkel] in Beverwijk rijden en daar wachten. Er reed vervolgens iemand in een soortgelijke [automerk] voor mij uit naar de plaats waar de rode zeecontainer stond. Toen ik er de eerste keer kwam was alles wat in de container stond met plastic folie omwikkeld. Ik ging daar gevulde jerrycans ophalen die in een rode zeecontainer opgeslagen waren. Het was dubieus en ik wist dat het niet pluis was. Bij het laden van de jerrycans werd ik geholpen door de man die voor mij uit gereden was. Er zat een vloeistof in de jerrycans. Ik reed vervolgens met de bus naar de stal op het perceel [straatnaam 4] te Haler en loste de jerrycans aldaar.

Beoordeling van het bewijs.

Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen is verklaard.
De rechtbank stelt aan de hand van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op verzoek van een ander een tweetal zeecontainers heeft gehuurd en laten plaatsen, dat deze zeecontainers bestemd waren voor de opslag van grote hoeveelheden fosforzuur en dat verdachte weet had van de aanwezigheid van dat fosforzuur, dat verdachte de inhoud van deze containers ter beschikking van anderen hield en dat hij, doordat hij de enige was die beschikte over een sleutel van deze containers, de feitelijke beschikkingsmacht over dat fosforzuur had. De rechtbank stelt verder vast dat de jerrycans met fosforzuur die verdachte in die zeecontainer voorhanden heeft gehad, ontegenzeggelijk bestemd waren om te worden gebruikt bij een productieproces gericht op de vervaardiging van synthetische drugs.
Om ten laste van verdachte tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet te kunnen komen, is vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte – kort gezegd – opzet heeft gehad op het voorbereiden c.q. bevorderen van de productie van synthetische drugs. Dat kan, zoals ook aan verdachte is tenlastegelegd, onder meer door stoffen voorhanden te hebben waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat die bestemd waren voor die productie. Bij het voorhanden hebben van stoffen die, zoals fosforzuur, in principe niet verboden zijn, dient dan meer in het bijzonder te kunnen worden vastgesteld of de verdachte opzet had op die criminele bestemming en of hij handelde om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen. Voorwaardelijk opzet is voldoende, waarvan sprake is indien de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde omstandigheid zich zal voordoen.
Dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het bevorderen van de productie van synthetische drugs en op de criminele bestemming van de hoeveelheid fosforzuur, acht de rechtbank bewezen.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat voor de productie van synthetische drugs grote hoeveelheden chemicaliën nodig zijn, die doorgaans niet makkelijk anoniem zijn te verkrijgen, en ook dat fosforzuur een chemische stof is die vaak bij de productie van synthetische drugs wordt gebruikt. Redenen om te veronderstellen dat verdachte van dit feit geen kennis droeg, heeft het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting opgeleverd. Het feit dat hij op internet gezocht heeft of het voorhanden hebben van de stof fosforzuur strafbaar is noch het feit dat hij naar eigen zeggen op die vraag leerde dat fosforzuur op zichzelf geen verboden stof is, doet hier aan af. Het feit dat hij nader onderzoek heeft gedaan geeft overigens eerder aanleiding te veronderstellen dat hij ook zelf rekening hield met de mogelijkheid dat fosforzuur mogelijk ook voor illegale doeleinden bestemd kon zijn.
De rechtbank stelt vast dat verdachte vervolgens zaken deed met een persoon waarvan hij de naam niet wist en geen contactgegevens had en dat hij voor zijn bemiddeling met betrekking tot de zeecontainers met zwart geld werd betaald. Ook de wijze waarop verdachte uiteindelijk in contact kwam met degene die de jerrycans kwam ophalen zonder dat namen of telefoonnummers werden uitgewisseld valt moeilijk te rijmen met een reguliere manier van zaken doen. Integendeel, deze werkwijze strekte er overduidelijk toe om de herleidbaarheid van dat fosforzuur aan de daadwerkelijke gebruikers c.q. afnemers te bemoeilijken. Dat moet ook voor verdachte zonneklaar zijn geweest. De rechtbank is in ieder geval van oordeel dat een en ander zodanig sterk wijst op illegale praktijken, dat er een aanmerkelijke kans bestond dat in dit geval inderdaad sprake was van een bestemming van het fosforzuur voor illegale doeleinden en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Door niettemin de container ter beschikking te houden en het fosforzuur voorhanden te blijven houden heeft hij zich met het daarvoor vereiste opzet schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet. Het betoog van de verdediging dat verdachte wegens gebrek aan opzet moet worden vrijgesproken stuit af op het vorenoverwogene.
Voorts is namens verdachte aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen rechtstreeks voortvloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen. Verdachte heeft na contact met een derde en op dezer verzoek zeecontainers gehuurd, laten plaatsen en daarin fosforzuur opgeslagen, zodat hij op dit vlak reeds met (een) ander(en) heeft samengewerkt. Voorts heeft hij ervoor gezorgd dat (een) ander(en) de beschikking kregen over dat fosforzuur door, nadat hem een datum en tijdstip werd doorgegeven waarop het zou worden opgehaald, met (een) afnemer(s) van het fosforzuur af te spreken en gezamenlijk het fosforzuur uit de container te lossen en te laden in andere voertuigen, zodat ook hier van samenwerking met andere(n) sprake is. Tussen de verschillende afnames van het fosforzuur door, bleef verdachte de containers en het daarin opgeslagen fosforzuur beheren doordat hij de enige was met de sleutel van de containers. Zonder verdachtes gedragingen in het geheel, zouden de afnemers dus niet de beschikking gekregen kunnen hebben over het in die zeecontainer opgeslagen fosforzuur.
Aldus heeft verdachte niet alleen het opzet gehad op de criminele bestemming van het fosforzuur – zoals hiervoor overwogen – maar ook een materiële bijdrage van een zodanig gewicht geleverd dat gezegd kan worden dat hij de strafbare voorbereidingshandelingen tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het verweer wordt verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 13 januari 2017 tot en met 10 juni 2017 te Beverwijk,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit

hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) - containers (als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen) gehuurd en beschikbaar gesteld en - containers (als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen) laten plaatsen op de [straatnaam 2] te Beverwijk en

- een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, te weten: fosforzuur.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Ondanks de bepleite integrale vrijspraak stelt de verdediging zich op het standpunt dat de eis van de officier van justitie disproportioneel hoog is en dat - in het geval van een bewezenverklaring - de rol van verdachte niet in verhouding staat tot de rol van de medeverdachten. Indien een bewezenverklaring zou volgen, dan dient aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf te worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is de huurder van een zeecontainer in Beverwijk, waarin hij anderen een grote hoeveelheid fosforzuur heeft laten opslaan die geschikt was voor het maken van MDMA en amfetamine met een aanzienlijke straatwaarde. Voorts hielp hij meerdere malen bij het laden van de bus die de jerrycans naar Haler bracht, alwaar een synthetisch drugslaboratorium werd aangetroffen.
Hoewel verdachte niet zelf synthetische drugs heeft geproduceerd en daar ook geen directe uitvoerende bijdrage aan heeft geleverd, is zijn gedrag wel laakbaar. Door zijn handelen houdt verdachte immers indirect wel de productie van synthetische drugs in stand en levert hij op afstand daaraan een wezenlijke bijdrage. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich. Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld.
Uit zijn handelwijze blijkt dat verdachte deze negatieve maatschappelijke gevolgen kennelijk ondergeschikt acht aan eigen financieel gewin.
De rechtbank betrekt bij haar beslissing de omstandigheid dat verdachte eerder voor een drugsdelict is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, maar onderkent tegelijkertijd dat dit delict van een veel zwaarder kaliber is geweest dan het delict waar verdachte nu voor veroordeeld wordt. Een en ander laat echter onverlet dat deze straf verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden zich opnieuw met dergelijke criminele activiteiten in te laten.
De rechtbank houdt er aan de andere kant ook rekening mee dat alleen sprake is geweest van voorbereidingshandelingen, die door de wetgever minder strafwaardig worden geacht dan de daadwerkelijke vervaardiging van en de handel in harddrugs en dat de bewezenverklaarde periode van relatief korte duur was.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van hierna te noemen duur. De rechtbank ziet in de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien, noch ziet de rechtbank aanleiding om mee te gaan met de door de verdediging bij bewezenverklaring voorgestelde straf. Een andersoortige straf dan een gevangenisstraf van hierna te noemen duur, zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een groot gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht; art. 14a, 14b, 14c, 47;
Opiumwet: art. 10a.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door:
  • een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en
  • stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:

Gevangenisstrafvoor de duur van
9 maandenwaarvan
6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. W.C.E. Winfield, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 21 juni 2018.