Overwegingen
Ten aanzien van het beroep niet tijdig beslissen
1. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 24 mei 2017 beroep heeft ingesteld ter zake het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, gericht tegen het primaire besluit van verweerder. Op 20 juni 2017 heeft verweerder alsnog een besluit op het bezwaar genomen. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, wordt het beroep van 24 mei 2017 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van verweerder van 20 juni 2017. Nu verweerder heeft toegezegd aan eiser een dwangsom van € 280,00 te betalen, is niet gebleken dat eiseres nog enig belang heeft bij een beoordeling van de gegrondheid van haar beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Het beroep van eiseres wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit van 20 juni 2017
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiseres ontving ten behoeve van haar zoon [naam] (geboren op [geboortedag] 2005) over de periode 10 december 2015 tot 10 december 2016 jeugdhulp (zonder verblijf), bestaande uit:
- daghulp op locatie van de aanbieder;
- jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige.
Deze hulp werd deels verleend in de vorm van zorg in natura en deels in de vorm van een pgb
.
4. Bij besluit van 19 december 2016 heeft verweerder aan eiseres ten behoeve van haar zoon [naam] jeugdhulp zonder verblijf: daghulp op locatie van de aanbieder in de vorm van zorg in natura toegekend voor de periode van 10 december 2016 tot en met 31 december 2017.
5. Op 29 december 2016 heeft eiseres verweerder gevraagd om jeugdhulp (zonder verblijf)
ten behoeve van haar zoon [naam] toe te kennen in de vorm van een pgb, bestaande uit:
- individuele begeleiding door zorgorganisatie Stichting Autstede (4 weekenden per jaar tegen een uurtarief van € 35,84 en een totaal pgb-bedrag van € 1.864,00);
- individuele begeleiding door zorginstantie MotorZ (voor 3 uur per week tegen een uurtarief van € 35,84 en een totaal pgb-bedrag van € 5591,04);
- individuele begeleiding door [naam] voor 156 uur per jaar tegen een uurtarief van € 17,97 en een totaal pgb-bedrag van € 2.803,32.
6. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres op grond van de Jw in aanmerking
gebracht voor jeugdhulp ten behoeve van haar zoon [naam] (individuele begeleiding) voor de periode van 10 december 2016 tot en met 9 december 2017 in de vorm van een pgb. Het pgb-bedrag van € 10.258,04 is als volgt opgebouwd:
- € 1.864,00 voor het inkopen van individuele begeleiding uitgevoerd door Stichting Autstede;
- € 5.590,72 voor het inkopen van individuele begeleiding uitgevoerd door MotorZ;
- € 2.803,32 voor het inkopen van individuele begeleiding uitgevoerd door [naam] .
7. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierin overwogen -kort weergegeven- dat aan eiseres is aangegeven dat een aantal zorgaanbieders die zij op basis van een pgb wil inschakelen een uur- of dagtarief hanteert dat boven het vastgestelde maximale tarief van de gemeente Boekel ligt. Deze maximale uurtarieven vloeien voort uit de door het college van B&W van de gemeente Boekel vastgestelde ‘Nadere regels jeugdhulp gemeente Boekel 2016’ (Nadere regels). Eiseres heeft gekozen voor een pgb. Indien eiseres een voorziening wil inkopen die duurder is dan het toegekende pgb, dient zij zelf geld bij te storten bij de Sociale Verzekeringsbank.
8. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Volgens haar is in het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd waarom in dit specifieke geval niet kan worden afgeweken van de gemeentelijke tarieven zoals opgenomen in de Nadere regels. Het aangeboden pgb is immers kennelijk ontoereikend om de benodigde zorg in te kopen. Uit het bestreden besluit blijkt ook niet of en hoe de hoorcommissie het college heeft geadviseerd, aldus eiseres. Middels de email van [naam] van 24 oktober 2017 heeft eiseres uitgelegd waarom er ten behoeve van [naam] is gekozen voor begeleiding door MotorZ. Eiseres heeft er voorts op gewezen dat de begeleiding door MotorZ niet is gecontracteerd door verweerder en dat verweerder geen vergelijkbare begeleiding met andere aanbieders heeft gecontracteerd.
Volgens eiseres verdragen de leden 2 en 3 van artikel 2 van de Nadere regels en de bijlage 1 zich niet met lid 1 van artikel 2 van deze Nadere regels, met artikel 10 van de Verordening jeugdhulp gemeente Boekel 2015 (Verordening) en met artikel 8.1.1 van de Jw. Immers, door uit te gaan van maximumtarieven onderzoekt verweerder niet of het verstrekte pgb toereikend is om de benodigde hulp in te kopen en kan verweerder geen pgb verstrekken dat in overeenstemming is met artikel 8.1.1 van de Jw. Voorts wordt de hoogte van het pgb niet bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs, zoals is bepaald in artikel 10, tweede lid, van de Verordening. Verweerder motiveert in het bestreden besluit ook niet of en hoe de tarieven opgenomen in bijlage 1 van de Nadere regels werden bepaald conform de leden 1 en 2 van artikel 10 van de Verordening. Eiseres stelt dat er geen andere passende voorziening is dan begeleiding door MotorZ. Verweerder is op grond van de wet, de Verordening en artikel 2, eerste lid, van de Nadere regels gehouden om het pgb vast te stellen op basis van het door MotorZ voor begeleiding gehanteerde tarief, aldus eiseres.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Naar aanleiding van de bij de behandeling ter zitting gebleken nadere gegevens ziet de rechtbank zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2524) vloeit voort dat pas sprake is van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. 11. Tussen partijen is in deze zaak enkel in geschil of verweerder over de periode 10 december 2016 tot en met 9 december 2017 voor de inkoop van individuele begeleiding ten behoeve van [naam] door zorginstantie MotorZ terecht het maximale pgb-uurtarief van € 35,84 (zoals vastgelegd in de bijlage behorend bij de Nadere regels) in plaats van het door deze zorginstantie in rekening te brengen uurtarief van € 43,60 heeft gehanteerd. Dit geschil heeft derhalve betrekking op een in het verleden liggende afgesloten periode. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij in deze periode niet meer uren aan individuele begeleiding door MotorZ heeft ingekocht dan met het voor deze begeleiding toegekende pgb-budget kon worden betaald, zodat vaststaat dat eiseres geen schade heeft geleden door het inkopen van deze begeleiding tegen een hoger uurtarief dan door verweerder werd toegekend. Hierin kan dan ook geen procesbelang zijn gelegen.
12. Volgens de jurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3097) kan het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor vergelijkbare jeugdhulp. Deze omstandigheid doet zich echter in het geval van eiseres niet voor. Bij besluit van 19 januari 2018 heeft verweerder immers voor de periode vanaf 1 januari 2018 gedurende de duur van de toekenning van jeugdhulp ten behoeve van [naam] (tot en met 30 september 2018) wel het hogere en door MotorZ gehanteerde uurtarief van € 43,60 voor begeleiding toegekend, omdat de inzet van deze voorziening noodzakelijk is. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat het uurtarief ook na 30 september 2018 geen geschilpunt meer is. 13. Eiseres heeft gesteld dat zij nog belang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij van de rechtbank graag een oordeel wil over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is, omdat verweerder volhoudt dat het bestreden besluit juist is. Gelet op de voorgeschiedenis (de bezwaar- en klachtprocedure) en omdat eiseres in de toekomst nog vaak met de gemeente te maken krijgt, is het voor haar essentieel dat de gemeente ook tijdig erkent indien een onjuiste beslissing wordt genomen en zij niet telkens hoeft te procederen om haar gelijk te krijgen. Hoe begrijpelijk dit standpunt van eiseres op zich ook is, betreft dit enkel een principieel belang. Zoals hiervoor overwogen is geen sprake van een concreet resultaat dat eiseres met de onderhavige procedure kan bereiken.
14. Gelet op het voorgaande heeft eiseres geen rechtens relevant procesbelang bij de beoordeling van het beroep. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden die eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.