ECLI:NL:RBOBR:2018:2533
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De naheffingsaanslag, opgelegd op 11 mei 2017, betrof een bedrag van € 63,30, bestaande uit € 3,30 parkeerbelasting en € 60,00 aan kosten voor naheffing. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, waarop de heffingsambtenaar op 23 november 2017 het bezwaar gegrond verklaarde en de aanslag vernietigde. Eiser stelde echter beroep in tegen deze beslissing, omdat hij geen proceskostenvergoeding had ontvangen voor de bezwaarfase.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar volledig aan het bezwaar van eiser tegemoet was gekomen door de naheffingsaanslag te vernietigen. Gelet op artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was het niet noodzakelijk om eiser te horen, aangezien de heffingsambtenaar de aanslag had herroepen. De rechtbank oordeelde dat het niet toekennen van een proceskostenvergoeding niet in strijd was met de wet, omdat de naheffingsaanslag niet onrechtmatig was opgelegd. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2018, waarin werd bevestigd dat het enkele feit dat een bestuursorgaan terugkomt op een eerder besluit, niet automatisch betekent dat er sprake is van onrechtmatigheid.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en werd er geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in bezwaar en de voorwaarden waaronder een proceskostenvergoeding kan worden toegewezen.