ECLI:NL:RBOBR:2018:2343

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
17_2809
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen stopzetting WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de stopzetting van haar WIA-uitkering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin haar werd meegedeeld dat haar uitkering niet meer werd betaald vanwege een maatregel van 100% voor onbepaalde tijd, opgelegd op verzoek van haar werkgever, D.V.S. Dienstverlening B.V. (DVS). De rechtbank oordeelde dat de brief van het Uwv niet als een besluit kon worden aangemerkt, waardoor het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 26 november 2012 ziek was geworden en per 24 november 2014 een WIA-uitkering ontving. De dienstbetrekking met DVS eindigde op 28 november 2014. DVS had het Uwv geïnformeerd dat eiseres niet meewerkte aan haar re-integratie, wat leidde tot de stopzetting van de uitkering. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 11 december 2015, maar dit bezwaar werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) had eerder het besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Bij het bestreden besluit van 14 september 2017 verklaarde het Uwv het bezwaar van eiseres opnieuw niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat DVS als eigenrisicodrager bevoegd was om een maatregel op te leggen en dat eiseres haar bezwaren tegen deze maatregel bij DVS had moeten indienen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2809

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.P.M. Kouwenaar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Procesverloop

Bij brief van 22 september 2015 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet meer aan haar wordt betaald in verband met een maatregel van 100% voor onbepaalde tijd.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 11 december 2015 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 23 mei 2016 (SHE 15/6942) heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard.
Door eiseres is tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 juni 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 december 2015 vernietigd. De CRvB heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 14 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018, waar het beroep van eiseres gevoegd is behandeld met het beroep van eiseres in de zaak SHE 17/3027. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. Kouwenaar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting zijn de beroepen gesplitst en wordt in elk beroep afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was werkzaam voor D.V.S. Dienstverlening B.V. (hierna: DVS). DVS is eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA. Eiseres heeft zich op 26 november 2012 ziek gemeld. Eiseres ontvangt per 24 november 2014 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke wordt uitbetaald door verweerder en verhaald op DVS. Op 28 november 2014 is de dienstbetrekking tussen eiseres en DVS beëindigd.
2. DVS heeft bij brief van 15 september 2015 aan eiseres medegedeeld dat zij genoodzaakt is haar uitkering stop te laten zetten bij verweerder, met een percentage van 100% en voor onbepaalde tijd in verband met het niet meewerken aan de re-integratie.
3. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 22 september 2015 eiseres medegedeeld dat van de werkgever bericht is ontvangen dat zij niet meewerkt aan de re-integratie. Ook is medegedeeld dat zij hierover reeds is geïnformeerd door haar werkgever middels hun beslissing van 15 september 2015. Tot slot is medegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet WIA niet meer aan haar wordt betaald in verband met een maatregel van 100% voor onbepaalde tijd.
4. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van
11 december 2015 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. In zijn uitspraak van 2 juni 2017 heeft de CRvB geoordeeld dat van een termijnoverschrijding geen sprake is en dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Bij het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de Wet WIA de eigenrisicodrager de mogelijkheid biedt om een maatregel op te leggen indien een werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt. In dit geval heeft DVS verweerder opgedragen om de uitkering niet meer uit te betalen omdat eiseres heeft nagelaten passend werk te accepteren. Verweerder was gehouden hieraan gevolg te geven. Indien eiseres het met de opgelegde maatregel niet eens is, had het op haar weg gelegen om bezwaar te maken bij DVS. Verweerder acht zich niet bevoegd om op dit bezwaar te beslissen.
6. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Volgens eiseres wordt haar ten onrechte tegengeworpen dat zij bij DVS bezwaar had moeten maken. Daarbij geeft zij aan dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en DVS op 28 november 2014 is geëindigd. Gelet hierop is de eigenrisicodrager niet meer haar werkgever. Verder stelt eiseres dat de maatregel niet in overeenstemming is met artikel 89, eerste lid, van de Wet WIA. Volgens dit artikel is het niet mogelijk om de uitkering blijvend en geheel te weigeren. Verweerder had aan het verzoek van DVS geen gevolg moeten geven.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8. Uit artikel 89 van de Wet WIA vloeit voort dat de eigenrisicodrager in verband met de uitvoering van zijn re-integratieverplichtingen bevoegd is om de WGA-uitkering gedeeltelijk en blijvend, geheel en tijdelijk of gedeeltelijk en tijdelijk te weigeren indien de verzekerde onvoldoende meewerkt aan zijn of haar re-integratie.
9. Uit artikel 88, tweede en derde lid, van de Wet WIA volgt dat als de eigenrisicodrager op grond van artikel 89 van die wet de bevoegdheid heeft de WGA-uitkering te weigeren, het Uwv nog enkel de bevoegdheid heeft de uitkering blijvend en geheel te weigeren, indien de verzekerde door het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet WIA het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt.
10. Uit de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:277 volgt dat de eigenrisicodrager op grond van artikel 89 van de Wet WIA zelfstandig bevoegd is om een maatregel op te leggen. De eigenrisicodrager treedt dan op als bestuursorgaan en tegen de maatregel kan bezwaar worden gemaakt bij de eigenrisicodrager. Vervolgens staat beroep open bij de bestuursrechter.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de brief van DVS van
15 september 2015 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu met dit besluit de uitkering van eiseres is geweigerd, is de brief van verweerder van 22 september 2015 niet op rechtsgevolg gericht en kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 24 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4018).
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk geacht.
12. Dat de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en DVS inmiddels is beëindigd, doet niet af aan de bevoegdheid van DVS als eigenrisicodrager om een maatregel op te leggen. Dat DVS volgens eiseres een maatregel heeft opgelegd waartoe zij op grond van artikel 89 van de Wet WIA niet bevoegd is, dient naar het oordeel van de rechtbank in het bezwaar bij de eigenrisicodrager naar voren te worden gebracht.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, voorzitter, en mr. L. Soeteman en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.