ECLI:NL:RBOBR:2018:2343
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen stopzetting WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de stopzetting van haar WIA-uitkering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin haar werd meegedeeld dat haar uitkering niet meer werd betaald vanwege een maatregel van 100% voor onbepaalde tijd, opgelegd op verzoek van haar werkgever, D.V.S. Dienstverlening B.V. (DVS). De rechtbank oordeelde dat de brief van het Uwv niet als een besluit kon worden aangemerkt, waardoor het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 26 november 2012 ziek was geworden en per 24 november 2014 een WIA-uitkering ontving. De dienstbetrekking met DVS eindigde op 28 november 2014. DVS had het Uwv geïnformeerd dat eiseres niet meewerkte aan haar re-integratie, wat leidde tot de stopzetting van de uitkering. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 11 december 2015, maar dit bezwaar werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) had eerder het besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij het bestreden besluit van 14 september 2017 verklaarde het Uwv het bezwaar van eiseres opnieuw niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat DVS als eigenrisicodrager bevoegd was om een maatregel op te leggen en dat eiseres haar bezwaren tegen deze maatregel bij DVS had moeten indienen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.