ECLI:NL:CRVB:2016:277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
13-3816 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van WIA-uitkering door eigenrisicodrager wegens schending van inlichtingenplicht

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2016, met zaaknummer 13-3816 WIA-T, wordt de weigering van een WIA-uitkering door een eigenrisicodrager beoordeeld. Appellante had haar verblijf in het buitenland niet gemeld, wat haar inlichtingenplicht schond. De B.V., als eigenrisicodrager, had de WIA-uitkering van appellante stopgezet omdat zij niet voldeed aan haar verplichtingen in het kader van het re-integratietraject. De Raad oordeelt dat de B.V. bevoegd was om een maatregel te treffen, maar dat de motivering van de hoogte en duur van de opgelegde maatregel ontbrak. De Raad draagt de B.V. op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afstemming van maatregelen door eigenrisicodragers en de verplichting om de ernst van de gedragingen van de verzekerde in acht te nemen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/3816 WIA-T
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
5 juni 2013, 12/7723 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
[B.V.] . te [vestigingsplaats] ( [B.V.] .)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Reumkens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens [B.V.] . heeft mr. L.F. Jagtenberg, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015. Appellante is niet verschenen. Namens [B.V.] . is verschenen [B] , personeelsconsultent bij [B.V.] ., bijgestaan door mr. Jagtenberg.

OVERWEGINGEN

1.1.
[B.V.] . is eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 1 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij brief van 31 januari 2012 heeft [B.V.] . aan appellante meegedeeld dat zij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) opdracht heeft gegeven om vanaf
24 februari 2012 de WIA-uitkering die appellante via het Uwv ontvangt, volledig stop te zetten. Daaraan ligt ten grondslag dat appellante de op haar rustende verplichtingen in het kader van het re-integratietraject niet is nagekomen doordat zij, zonder [B.V.] . of het Uwv hierover in te lichten, op een onbekende datum en voor langere, onbekende periode naar het buitenland (Suriname) is vertrokken. Tevens heeft appellante (nog steeds) geen machtiging afgegeven voor het overdragen van gegevens ten behoeve van de arbo-dienst.
1.3.
Bij brief van 10 februari 2012 heeft het Uwv aan appellante bericht dat zij, in opdracht van [B.V.] . als eigenrisicodrager, de betaling van de WIA-uitkering met ingang van 24 februari 2012 voor 100% heeft stopgezet.
1.4.
Appellante heeft tegen de brief van 31 januari 2012 bezwaar gemaakt. Zij heeft daartoe aangegeven dat [B.V.] . wel op de hoogte was van haar vertrek naar Suriname aangezien haar (ex-)echtgenoot, die tevens directeur-grootaandeelhouder van
[B.V.] . is, eveneens naar Suriname moest afreizen in verband met de afronding van hun echtscheidingsprocedure. Daarbij waren zowel appellante als haar ex-echtgenoot opgeroepen om voor de rechtbank te [plaatsnaam] te verschijnen. [B.V.] . was dan ook bekend met haar verblijf in het buitenland. Voorts heeft appellante verzocht om uitbetaling van de WIA-uitkering.
1.5.
Bij brief van 20 april 2012 heeft [B.V.] . aan appellante meegedeeld dat ingaande 24 april 2012 de WIA-uitkering weer zal worden uitbetaald.
1.6.
Bij besluit op bezwaar van 29 juni 2012 (bestreden besluit) heeft [B.V.] . het bezwaar tegen de brief van 31 januari 2012 ongegrond verklaard. Daartoe heeft [B.V.] . het standpunt ingenomen dat op appellante de plicht rust om bij langer verblijf dan vier weken in het buitenland, toestemming aan haar te vragen. Appellante heeft dit verzuimd. Met de verwijzing naar haar ex-echtgenoot, als middellijk bestuurder van [B.V.] . die eveneens naar Suriname diende af te reizen, heeft appellante niet voldaan aan deze inlichtingenverplichting omdat de ex-echtgenoot niet als werkgever is aan te merken. Appellante had het verzoek aan [B.V.] . moeten richten. Voorts is aangegeven dat toestemming om langer dan vier weken in het buitenland te verblijven, geweigerd zou zijn omdat voor het bijwonen van de zitting geen langdurig verblijf in Suriname noodzakelijk is. Door dit (lange) verblijf belemmert appellante de re-integratie. Evenmin heeft appellante, hoewel daarom diverse malen schriftelijk en per e-mail is gevraagd, haar adres in Suriname bekendgemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat appellante haar informatieplicht zoals neergelegd in artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA heeft geschonden omdat op haar de verplichting rust om haar vertrek naar en haar verblijf in Suriname te melden. Met de enkele verwijzing naar haar ex-echtgenoot, die tevens directeur grootaandeelhouder was, heeft appellante niet aan de inlichtingenplicht voldaan. Het niet melden van het vertrek naar en het verblijf in Suriname en het feit dat de woon- en/of verblijfplaats niet kon worden vastgesteld, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat [B.V.] . ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Wet WIA op goede gronden de WIA-uitkering tijdelijk geheel heeft geweigerd.
3. Appellante bestrijdt in hoger beroep dat zij haar informatieplicht heeft geschonden. Appellante heeft destijds met [B.V.] . een arbeidsovereenkomst getekend. [B.V.] . werd en wordt vertegenwoordigd door de ex-echtgenoot van appellante omdat deze middellijk bestuurder, directeur en grootaandeelhouder van [B.V.] . is. [B.V.] . was, via de ex-echtgenoot, op de hoogte van haar vertrek naar het buitenland. Bovendien heeft zij voor haar vertrek met [B.V.] . hierover gecorrespondeerd, maar zij heeft van [B.V.] . daarover nooit bericht ontvangen. Voorts oefent [B.V.] ., als eigenrisicodrager, in deze, een publiekrechtelijke bevoegdheid uit. De door [B.V.] . genomen maatregel dient dan ook te voldoen aan de bestuursrechtelijke normen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA is, voor zover hier van belang, bepaald dat een verzekerde die recht heeft op een WIA-uitkering, op verzoek dan wel uit eigen beweging alle informatie verstrekt waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht, de hoogte of uitbetaling van de uitkering, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van de re-integratie. Ingevolge het zesde lid van artikel 27 treedt de eigenrisicodrager voor de toepassing van het eerste lid, voor zover het de naleving door zijn werknemer van plichten van re-integratie betreft, in de plaats van het Uwv. Artikel 89 van de Wet WIA regelt de maatregelen die door een eigenrisicodrager getroffen kunnen worden in het kader van zijn re-integratieplicht als bedoeld in artikel 42 van de Wet WIA. Voor zover hier van belang, is in artikel 89, eerste lid, van de Wet WIA bepaald dat een eigenrisicodrager in verband met de uitvoering van artikel 42, de WGA-uitkering gedeeltelijk en blijvend, geheel en tijdelijk of gedeeltelijk en tijdelijk kan weigeren indien de verzekerde de verplichting als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA niet binnen de door de eigenrisicodrager daarvoor gestelde termijn is nagekomen. In artikel 90 van de Wet WIA is bepaald dat een maatregel als bedoeld in artikel 89 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden.
4.2.
De mededelingen in de in 1.2 en 1.5 genoemde brieven van 31 januari 2012 en
20 april 2012 vormen tezamen het besluit van [B.V.] . waarbij met toepassing van artikel 89, eerste lid, van de Wet WIA de WIA-uitkering van appellante geheel is geweigerd van 24 januari 2012 tot 24 april 2012 wegens het niet naleven van de ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA op haar rustende informatieverplichting. Dit is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar gemaakt kan worden bij [B.V.] ., die hier als bestuursorgaan optreedt, en vervolgens beroep bij de bestuursrechter openstaat (Kamerstukken II, 2004-2005, 30034, nr. 3, p. 208 en nr. 12, p. 54; zie ook de uitspraak van de Raad van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1712).
4.3.
De stelling van appellante dat zij haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA niet heeft geschonden slaagt niet. Het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak wordt geheel onderschreven. Niet in geschil is dat appellante voor langere duur (vanaf december 2011 tot heden) niet heeft verbleven op het door haarzelf aan [B.V.] . opgegeven verblijfadres te [woonplaats] . Ondanks diverse schriftelijke verzoeken daartoe van [B.V.] . is appellante niet bereid geweest haar feitelijke verblijfplaats in Suriname kenbaar te maken. De omstandigheid dat haar ex-echtgenoot, die directeur-grootaandeelhouder is van [B.V.] . eveneens (op 16 december 2011) is opgeroepen om in het kader van de echtscheidingsprocedure in persoon te verschijnen voor het Hof van Justitie van Suriname, en daarmee op de hoogte was dat zij op dat moment in Suriname verbleef, laat onverlet dat appellante het bedrijf niet heeft geïnformeerd over haar voornemen naar Suriname te reizen, de duur van het voorgenomen verblijf, het voortduren van het verblijf en haar verblijfadres in Suriname. De enkele stelling in hoger beroep dat zij met [B.V.] . heeft gecorrespondeerd over het vertrek naar Suriname, heeft appellante niet onderbouwd met stukken. Omdat verblijf in het buitenland onmiskenbaar van invloed kan zijn op de re-integratie van appellante, heeft zij door dit niet te melden haar inlichtingenplicht in het kader van de re-integratieplicht van [B.V.] . geschonden. Dit brengt mee dat [B.V.] . op grond van artikel 89, eerste lid, van de Wet WIA bevoegd was een maatregel te treffen.
4.4.
Vervolgens is de vraag aan de orde of met de door [B.V.] . genomen maatregel, zijnde een tijdelijk gehele weigering van de uitkering gedurende de periode van
24 februari 2012 tot 24 april 2012, een juiste toepassing is gegeven aan de artikelen 89 en 90 van de Wet WIA. Gelet op de tekst van artikel 90, eerste lid, van de Wet WIA dient daarbij tevens de vraag te worden beantwoord of de opgelegde maatregel in overeenstemming is met de ernst van die gedraging en de mate waarin appellante de gedraging verweten kan worden. Noch uit het bestreden besluit, noch uit de hieraan ten grondslag liggende stukken, is gebleken dat [B.V.] . zich rekenschap heeft gegeven van de in voornoemd artikellid dwingendrechtelijk voorgeschreven afstemming van de maatregel. Een motivering van de hoogte en duur van de opgelegde maatregel ontbreekt. In zoverre berust het bestreden besluit op onvoldoende onderzoek en op een gebrekkige motivering, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a van de Awb [B.V.] . opdracht te geven dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen en, indien nodig, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
4.5.
Ten aanzien van deze nadere opdracht wordt het volgende overwogen.
4.5.1.
Ingevolge artikel 89, vijfde lid, van de Wet WIA, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel, waaronder de maatregelen die de eigenrisicodrager op grond van het eerste lid kan opleggen. Er is geen algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 89, vijfde lid, van de Wet WIA vastgesteld. Ingevolge artikel 90, derde lid, van de Wet WIA worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de afstemming van de maatregel als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, waarbij in ieder geval kan worden geregeld in welke gevallen het Uwv kan afzien van het opleggen van een maatregel. Omdat in dit eerste lid tevens verwezen wordt naar artikel 89 van de Wet WIA, heeft de in het derde lid van artikel 90 genoemde wettelijke opdracht, naar de letter genomen, eveneens betrekking op de maatregelen van de eigenrisicodrager. Wat de door het Uwv op te leggen maatregelen betreft is aan deze wettelijke opdracht uitvoering gegeven in het Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten (Stb. 2007, 304). Dit besluit is als zodanig niet van toepassing op door de eigenrisicodrager opgelegde maatregelen. Gelet op de considerans (waarbij wel wordt verwezen naar artikel 90, derde lid, maar niet naar artikel 89, vijfde lid van de WIA), is met het besluit geen uitvoering gegeven aan de in artikel 89, vijfde lid van de WIA gegeven bevoegdheid. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WIA komt naar voren dat dit een bewuste keuze geweest is van de wetgever.
4.5.2.
Zo is in de memorie van toelichting bij artikel 10.2, vijfde lid (na vernummering artikel 89, vijfde lid) weliswaar vooropgesteld dat het nodig kan zijn voor de wijze waarop de eigenrisicodrager de maatregelen oplegt nadere regels te stellen in afstemming tot het uitoefenen van deze taak door het Uwv, maar wordt tevens erkend dat bij de toepassing van de maatregelen door de eigenrisicodrager andere punten van afweging een rol kunnen spelen. Volgens de memorie van toelichting geldt het besluit dat op grond van artikel 10.3 (na vernummering artikel 90) zal worden vastgesteld en waarin de soorten maatregelen zijn uitgewerkt, niet voor de uitvoering van dit artikel door de eigenrisicodrager. Daarbij speelt een rol dat de eigenrisicodrager in tegenstelling tot het Uwv geen plicht maar een bevoegdheid tot de weigering van de uitkering heeft (Kamerstukken II, 2004-2005, nr. 3, 30034, p. 208).
4.5.3.
In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering te kennen gegeven naast de wettelijke kaders van de Wet WIA en de Awb geen nadere voorschriften voor de oplegging van maatregelen door de eigenrisicodrager noodzakelijk te vinden. Aangezien eigenrisicodragers zelf verantwoordelijk worden voor het sanctiebeleid, is beleidsvoorbereiding ten aanzien van de eigenrisicodragers door de wetgever niet aan de orde. Voor zover verschillen zouden optreden tussen het sanctiebeleid van het Uwv enerzijds en dat van de eigenrisicodragers anderzijds heeft de regering benadrukt dat voor beide het wettelijk uitgangspunt geldt dat een maatregel moet worden afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging kan worden verweten. Indien er onwenselijke verschillen ontstaan, zullen deze, doordat gekozen is voor dezelfde rechtsgang, door de rechter weggenomen worden. Daardoor wordt tevens misbruik van de sanctiebevoegdheid door een eigenrisicodrager tegengegaan (Kamerstukken II, 2004-2005, 30034, nr. 12,
p. 53-54).
4.6.
Uit 4.5 komt naar voren dat de wetgever een stelsel voor ogen heeft gestaan waarin de eigenrisicodrager een eigen bevoegdheid tot het opleggen van maatregelen heeft en daartoe ook eigen beleid kan ontwikkelen, maar dat deze maatregelen door hetzelfde
formeel-wettelijke kader, inclusief de uit de Awb voortvloeiende eisen, worden genormeerd. Ook is niet uitgesloten dat het nodig kan zijn voor de wijze waarop de eigenrisicodrager de maatregelen oplegt nadere regels te stellen in afstemming tot het uitoefenen van deze taak door het Uwv. Met dit stelsel acht de Raad niet in strijd dat [B.V.] . het Maatregelenbesluit zou gebruiken als handreiking voor de nadere motivering van het bestreden besluit. Op grond van artikel 3, aanhef en onder d, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit geldt bij het niet naleven van verplichtingen op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA een maatregel van 5% van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 2% of ten hoogste 20% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste een maand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt [B.V.] . op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) V. van Rij

TM