ECLI:NL:RBOBR:2018:1760

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
17_1723
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing in verband met vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 en de relatie met eerdere meldingen onder de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de Provincie Noord-Brabant over de leges die zijn geheven in verband met een vergunningaanvraag op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Eiseres had een aanslag ontvangen van € 2.922 voor leges, welke betrekking had op een vergunningaanvraag voor een project dat verband hield met de uitbreiding van een veehouderij. Eiseres betwistte de legesheffing en stelde dat de vergunning uit 2016, waarop de legesheffing betrekking had, hetzelfde project betrof als een eerdere melding die zij in 2011 had gedaan onder de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de legesverordening en de bijbehorende tarieventabel op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Tevens is beoordeeld of de legesheffing terecht was. De rechtbank concludeerde dat de vergunning uit 2016 niet betrekking had op hetzelfde project als de melding uit 2011. Dit werd onderbouwd door de feiten dat de vergunningen in verschillende tijdstippen zijn aangevraagd en dat de leges voor de eerdere vergunning al waren geheven. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht leges had geheven en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de legesverordening en de noodzaak om de relatie tussen verschillende vergunningen en meldingen goed te documenteren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1723

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. de Witt),
en

de heffingsambtenaar van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Dooremaal).

Procesverloop

Bij aanslag van 10 februari 2017 heeft verweerder van eiseres in verband met een aanvraag voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een bedrag van € 2.922 aan leges geheven.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 4 oktober 2011 heeft eiseres bij verweerder een melding op grond van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant 2013 gedaan.
Op 29 november 2011 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 ingediend in verband met het uitbreiden/wijzigen van een veehouderij. Op 3 september 2014 is de gevraagde vergunning verleend en zijn van eiseres leges geheven ten bedrage van € 656.
Op 28 oktober 2016 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 ingediend in verband met het uitbreiden/wijzigen van een veehouderij. Op 10 februari 2017 is de gevraagde vergunning verleend en heeft de besluitvorming plaatsgevonden als vermeld in het procesverloop.
Geschil en beoordeling
2. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of de in het geding van belang zijnde legesverordening en bijbehorende tarieventabel op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. In het onderhavige geval gaat het om de (wijzigingsverordeningen van de) Legesverordening Noord-Brabant 2012 en bijbehorende Tarieventabel, nu daarin de rechtsgrondslag voor de onderhavige heffing is gelegen. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat deze (wijzigings)verordening(en) en tarieventabel door middel van een publicatie in het Provinciaal blad van Noord-Brabant op een juiste wijze bekend zijn gemaakt.
3. De rechtbank overweegt voorts ambtshalve dat uit de stukken die de rechtbank van verweerder op 22 januari 2018 en 12 februari 2018 heeft ontvangen, afdoende blijkt dat de degene die de uitspraak op bezwaar heeft ondertekend, daartoe bevoegd was.
4. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres de in de aanslag vermelde leges is verschuldigd en dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6.1, derde lid, van de Tarieventabel behorend bij artikel 2, aanhef en onder a, van de Legesverordening Noord-Brabant 2012 (Tarieventabel).
5. Eiseres kan zich niet verenigen met de bestreden uitspraak en betoogt dat verweerder niet mocht overgaan tot heffing van leges, omdat sprake is van hetzelfde project als waarvoor op 4 oktober 2011 een melding is gedaan in het kader van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant.
6. Op grond van artikel 2, onder a. en artikel 3 van de Legesverordening Noord-Brabant 2012 worden leges geheven van degene op wiens aanvraag een in de tarieventabel, behorende bij deze verordening, omschreven dienst wordt verricht, ter zake van de categorieën, opgenomen in die tarieventabel. Ingevolge de artikelen 4 en 6 van de Legesverordening Noord-Brabant 2012 zijn leges verschuldigd voor het aanvragen van een dienst als bedoeld in artikel 223, eerste lid, onder b, van de Provinciewet, vanaf het moment van indiening van de aanvraag.
7. Ingevolge artikel 6.1, aanhef, onderdeel 1, onder b., van de Tarieventabel worden, voor zover thans van belang, voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, voor het realiseren van projecten met gevolgen voor habitats en soorten in of nabij een Natura 2000-gebied € 2.962 aan leges geheven.
8. Ingevolge artikel 6.1, onderdeel 3, worden in afwijking van onderdeel 1 voor een vergunning geen leges geheven, indien voor hetzelfde project reeds leges zijn geheven in het kader van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant op grond van het bepaalde in 6.2, onder 1 of 2.
9. Op grond van artikel 6.2, onderdeel 1, worden voor een salderingsbesluit als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant leges ten bedrage van € 656 geheven.
10. Op grond van artikel 6.2, onderdeel 2, worden in afwijking van onderdeel 1 hiervoor geen leges geheven, indien voor hetzelfde project reeds leges zijn geheven voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 op grond van het bepaalde in 6.1, onderdeel 1.
10. De Natuurbeschermingswet 1998 is per 1 januari 2017 vervallen en vervangen door de Wet natuurbescherming. Ingevolge artikel 9.4, eerste lid, van de Wet natuurbescherming gelden vergunningen als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 als vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
12. De rechtbank stelt voorop dat de wijziging of uitbreiding van een veehouderij ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van de State (ABRvS, zie de uitspraken van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3154 en 31 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9656) een project is als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, thans artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
13. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de vergunning, waarop de onderhavige legesheffing ziet, betrekking heeft op hetzelfde project als waarop de in 2011 door eiseres gedane melding in het kader van de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant betrekking had. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Na de in oktober 2011 gedane melding, heeft eiseres op 29 november 2011 de op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 vereiste vergunning in verband met het uitbreiden/wijzigen van een veehouderij aangevraagd. Deze is aan haar op 3 september 2014 verleend. Anders dan eiseres heeft gesteld, is de op 10 februari 2017 aan eiseres verleende vergunning dus niet de eerste vergunning volgend op de in 2011 gedane melding. Gelet op de geschetste gang van zaken is het aannemelijk dat de op 29 november 2011 aangevraagde vergunning verband hield met de in oktober 2011 gedane melding. Voor de op 29 november 2011 aangevraagde vergunning zijn vervolgens op 3 september 2014 leges geheven ten bedrage van € 656, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat de saldering van de leges als bedoeld in artikel 6.2 van de Tarieventabel al heeft plaatsgevonden. Voorts acht de rechtbank van belang dat in de beschikking van 10 februari 2017, waarbij de op 28 oktober 2016 gevraagde vergunning aan eiseres is verleend, voor zover thans relevant, het volgende is opgenomen:
“(…) gelet op de bepalingen van de Wet natuurbescherming besluiten wij: (…) de op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming vereiste vergunning te verlenen voor de uitbreiding/wijziging van een veehouderij (…) dat de beschrijving van het project, in de aanvraag en de bijlage 1 bij deze beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de activiteit, stalsystemen, veebezetting en emissiepunten, onderdeel uitmaakt van deze vergunning (…) dat de Wet natuurbeschermingsvergunning d.d. 3 september 2014 (…) geldt voor het daarin vergunde project totdat de uitbreiding/wijziging van het beoogde project in deze vergunning is gerealiseerd.”
Uit de geciteerde tekst volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de vergunning betrekking heeft op hetzelfde project als de in 2011 gedane melding. Integendeel, gelet op de verwijzing naar de op 3 september 2014 aan eiseres verleende vergunning en de zinsnede “totdat de uitbreiding/wijziging van het beoogde project in deze vergunning is gerealiseerd”, is het aannemelijk dat de op 10 februari 2017 verleende vergunning geen betrekking heeft op hetzelfde project als de in 2011 gedane melding. Nu uit het voorgaande reeds volgt dat sprake is van een nieuw project, komt de rechtbank niet toe aan wat ter zitting nog is besproken over de emissie en eventuele wijzigingen in het aantal stuks vee.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder op 10 februari 2017 terecht een bedrag van € 2.922 aan leges van eiseres heeft geheven.
15. Het beroep is ongegrond. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. C.F.E. van Olden-Smit en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van A.P.C. Lensvelt LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.