200908735/2/R3.
Datum uitspraak: 23 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Reusel-de Mierden,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2009, nr. 09-044, heeft de raad van de gemeente Reusel-De Mierden (hierna: de raad) het bestemmingsplan "[locatie]" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2009, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2009, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2009, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2010, heeft de raad een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 januari 2010, waar [verzoeker sub 1], in persoon, en [verzoeker sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. T. van den Berk, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door N. Ansems, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker sub 1] woont en heeft gronden in de directe nabijheid van het perceel [locatie]. Hij heeft vanaf zijn huisperceel zicht op het perceel [locatie]. Naar voorlopig oordeel van de voorzitter is, anders dan [belanghebbende] betoogt, [verzoeker sub 1] aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.3. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren aan dat bij de terinzagelegging van het ontwerp-plan in het geheel geen regels ter inzage zijn gelegd en dat eerst bij de vaststelling van het plan daaraan regels zijn toegevoegd. De aldus toegevoegde regels voldoen volgens [verzoeker sub 2] bovendien niet aan het bepaalde in artikel 3.2.1. en artikel 3.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening, nu deze regels geen begripsbepalingen, regels omtrent de wijze van meten, overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling bevatten. Ook ontbreekt het verband tussen de regels en de verbeelding en wordt in de regels verwezen naar een Bijlage I die er niet is. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren voorts aan dat op het plan betrekking hebbende stukken, te weten het bodemonderzoek, het akoestisch onderzoek en het rapport flora en fauna (hierna: de onderzoeksrapporten), bij het ontwerpplan noch bij het vastgestelde plan (langs elektronische weg noch op het gemeentehuis) ter inzage hebben gelegen. Voorzover rapporten wel beschikbaar waren, hadden ze geen betrekking op dit plan, aldus [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]. Gelet hierop zijn zij niet in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk op deze rapporten te reageren.
2.4. Naar voorlopig oordeel van de voorzitter voert de raad tevergeefs aan dat het betoog van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] omtrent het niet ter inzage leggen van de onderzoeksrapporten buiten beschouwing moet worden gelaten omdat zij hiertegen in hun zienswijze niet zijn opgekomen.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit leidt ertoe dat besluitonderdelen die in de zienswijze niet zijn bestreden en die ongewijzigd worden vastgesteld, in de beroepsfase niet alsnog kunnen worden bestreden. Nadere gronden ter onderbouwing van een ingebrachte zienswijze kunnen echter nog in de beroepsfase naar voren worden gebracht. In de beroepsfase kunnen derhalve gronden worden aangevoerd die nieuw zijn ten opzichte van die in de fase van de zienswijze, zolang zij op een besluitonderdeel zien dat reeds in de zienswijze is bestreden.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben in hun zienswijze bezwaren aangevoerd tegen het gehele plan. Het betoog van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] dat niet alle op het plan betrekking hebbende onderzoeksrapporten ter inzage zijn gelegd geldt derhalve ter onderbouwing van een reeds in de zienswijzenfase bestreden besluitonderdeel.
2.5. Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Wro stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.
Ingevolge artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening bevat een bestemmingsplan naast de bij of krachtens de wet voorgeschreven bestemmingen en regels, in elk geval een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.
2.5.1. De voorzitter stelt vast dat de raad bij besluit van 22 september 2009, nr. 09-044, overeenkomstig het daartoe strekkende voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 augustus 2009, heeft besloten het bestemmingsplan "[locatie]" ongewijzigd vast te stellen. Blijkens de door de griffier gewaarmerkte stukken, zoals door de raad in deze procedure overgelegd, behoren tot dit besluit een planverbeelding, een toelichting "Partiële Herziening Hoogemierdseweg, Lage Mierde" en planregels, bestaande uit een artikel 29, regelende de bestemming "Wonen (W)". Door de raad is in het verweerschrift gesteld en ter zitting nader toegelicht dat er met betrekking tot de planregels een fout is gemaakt en dat per abuis een artikel uit de planregels van het ten tijde van de vaststelling van het onderhavige plan nog in procedure zijnde bestemmingsplan "Buitengebied 2009" als zijnde de bij het onderhavige plan behorende planregels is gestempeld. Bij het verweerschrift heeft de raad alsnog andere - niet gewaarmerkte - planregels overgelegd. Door de raad is gesteld dat dit gebrek kan worden gepasseerd, omdat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad, nu uit de planverbeelding, gelezen in samenhang met de plantoelichting, kan worden afgeleid wat in het plangebied kan worden gebouwd en de juiste planregels wel digitaal beschikbaar zijn gesteld. Nog daargelaten dat [verzoeker sub 2] gemotiveerd heeft aangegeven dat de bij verweer overgelegde planregels eerst op 5 januari 2010 en dus geruime tijd na het verstrijken van de beroepstermijn op de gemeentelijke website zijn geplaatst, kan het betoog van de raad niet worden gevolgd. Gebleken is immers dat de bij het plan behorende, gewaarmerkte planregels geen betrekking hebben op het plan, terwijl voorts niet duidelijk is wat de status is van de eerst bij verweer in deze procedure overgelegde, niet gewaarmerkte, planregels ten opzichte van de gewaarmerkte planregels. Het plan biedt in zoverre niet de vereiste zekerheid over de in het plangebied toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden. Dit verdraagt zich naar het oordeel van de voorzitter niet met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Nu de planregels een essentieel onderdeel zijn van een bestemmingsplan zonder welke aan de op de planverbeelding aangegeven bestemmingen en aanduidingen geen juridisch bindende betekenis toekomt, kan dit gebrek, anders dan de raad meent, niet worden gepasseerd.
2.6. In artikel 3:11,eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt.
2.6.1. Naar het oordeel van de voorzitter betreffen de onderzoeksrapporten stukken met betrekking tot het ontwerp-plan, die redelijkerwijs nodig zin voor een beoordeling van het ontwerp als bedoeld in artikel 3:11 van de Awb. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 3 december 2003, nr.
200206819/1, is artikel 3:11 van de Awb te zien als een uitwerking van de openbaarmakingsplicht, die ziet op het uit eigen beweging verstrekken van informatie door een bestuursorgaan.
De raad heeft naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat in afwijking van wat [verzoeker sub 1] heeft betoogd gedurende de periode van terinzageleging van het ontwerpplan de (juiste) onderzoeksrapporten in het gemeentehuis ter inzage hebben gelegen. Een inventarislijst of een ander schriftelijk stuk waarop staat vermeld welke stukken ter inzage zijn gelegd ontbreekt. De stelling van [verzoeker sub 1] omtrent het ontbreken van de (juiste) onderzoeksrapporten in het gemeentehuis stemt voorts overeen met de bevindingen van andere personen en de foutieve digitale beschikbaarstelling.
Het standpunt van de raad dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] geen beroep kunnen doen op het niet ter inzage leggen van de onderzoeksrapporten omdat zij deze stukken niet op grond van de Wet openbaarheid van bestuur hebben opgevraagd bij de gemeente verdraagt zich niet met de actieve openbaarmakingplicht die uit artikel 3:11 van de Awb volgt. Dat zij geen stukken hebben opgevraagd kan aan hen in dit geval dan ook niet worden tegengeworpen.
2.6.2. De raad heeft onderkend dat gedurende de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan niet de bij het ontwerpplan behorende planregels in het gemeentehuis ter inzage hebben gelegen. Dit verdraagt zich evenmin met artikel 3:11 van de Awb.
2.7. De conclusie van de voorzitter is dat hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro en met artikel 3:11 van de Awb. Deze onregelmatigheden vormen grond voor de vernietiging van het bestreden besluit in de bodemprocedure.
2.8. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.9. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling van de raad in de proceskosten van [belanghebbende] bestaat geen aanleiding, nu [belanghebbende] het bestreden besluit en het daaromtrent in deze procedure nader ingenomen standpunt van de raad heeft onderschreven.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Reusel-de Mierden van 22 september 2009 met nummer 09-044;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 33,80 (zegge: drieëndertig euro en tachtig cent) voor [verzoeker sub 1] en € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor [verzoeker sub 2], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Reusel-de Mierden aan [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van voor ieder van hen € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2010