ECLI:NL:RBOBR:2018:1493

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
16_3487
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor varkenshouderij en geurbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor een varkenshouderij. De eisers, bewoners van een nabijgelegen woning, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, dat een omgevingsvergunning had verleend aan de vergunninghoudster voor de activiteit 'milieu'. De rechtbank had eerder, in een tussenuitspraak van 18 juli 2017, geoordeeld dat verweerder de gevolgen van de inrichting voor de woning van eisers niet had beoordeeld. In de einduitspraak bevestigde de rechtbank dat verweerder inmiddels de nodige beoordelingen had uitgevoerd, maar dat de kritiek van eisers niet terecht was. De rechtbank oordeelde dat de geurbelasting op de woning van eisers hoger was dan de maximaal toegestane geurbelasting, maar dat dit geen gevolgen had voor de vergunningverlening, omdat de geurbelasting door de vergunning afnam en het aantal dieren niet toenam. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar verklaarde het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat aan de strenge eisen voor vergunningverlening was voldaan, ondanks de overbelaste situatie van de eisers. De rechtbank droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden en veroordeelde hem in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3487

einduitspraak van de meervoudige kamer van 30 maart 2018 in de zaak tussen

[naam] en [naam] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J. Hiemstra),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigden: S. van Hoof en E.G.J. Reintjes).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster](vergunninghoudster), te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. J. van Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’ en een vergunning krachtens artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend ten behoeve van het legaliseren van een varkenshouderij van vergunninghoudster op het perceel plaatselijk bekend [adres] en [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] , sectie [nummer] . (de projectlocatie). Bij dat besluit heeft verweerder de geluidsvoorschriften 5.1.1 tot en met 5.3.3 van de bij besluit van 8 maart 2011 verleende omgevingsvergunning ambtshalve ingetrokken.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2017. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghoudster is verschenen [naam] alsmede de gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft verweerder nog de milieuvergunning van 8 maart 2011 toegezonden. Eiser heeft een nadere reactie ingediend.
Bij tussenuitspraak van 18 juli 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Op 28 september 2017 heeft verweerder een herstelbesluit genomen. Bij brieven van 1 november 2017 en 15 februari 2018 heeft eiser hierop gereageerd. Partijen hebben aangegeven geen prijs te stellen op een tweede zitting of een inlichtingencomparitie zoals voorgesteld in rechtsoverweging 6.3 van de tussenuitspraak. Daarom heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte de woning van eiser heeft beschouwd als een bedrijfswoning bij de inrichting van vergunninghoudster. De woning van eiser maakt evenmin onderdeel uit van de inrichting van vergunninghoudster. De rechtbank heeft eveneens geoordeeld dat geen sprake is van een zodanige wijziging van de stal dat deze moet worden aangemerkt als de wijziging van een inrichting in de zin van onderdeel A, onder 2, van de bijlage behorende bij het Besluit MER respectievelijk een wijziging.
2.2
In het herstelbesluit heeft verweerder een beoordeling gemaakt van de milieugevolgen van de in het bestreden besluit vergunde wijziging van de inrichting voor de woning van eisers.
3.1
Verweerder heeft vastgesteld dat de geurbelasting op de woning van eisers hoger is dan de maximaal toegestane geurbelasting. Dit heeft geen gevolgen volgens verweerder omdat de geurbelasting ten gevolge van de verleende vergunning afneemt en het aantal dieren in één of meer diercategorieën niet toeneemt. Ook wordt voldaan aan de vereiste afstand. Daarom is verlening van de vergunning niet in strijd met artikel 3, derde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
3.2
Eisers hebben in hun zienswijze ook vastgesteld dat de vergunde geurbelasting hoger is dan de maximaal toegelaten geurbelasting. In de beleving van eisers is de geuroverlast in de afgelopen jaren fors is toegenomen. Bovendien is de gemeentelijke geurverordening aangepast na verlening van de geldende milieuvergunning van 8 maart 2011. In dat geval zou volgens eisers moeten worden teruggevallen op de destijds vergunde situatie.
3.3
In artikel 3, derde lid, van de Wgv is bepaald dat (als sprake is van een overbelaste situatie) een omgevingsvergunning niet wordt geweigerd indien de geurbelasting niet toeneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën niet toeneemt.
3.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder de gewijzigde geurverordening bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken. Verweerder heeft namelijk vastgesteld dat sprake is van een overbelaste situatie. Eisers hebben niet bestreden dat in de aangevraagde situatie de geurbelasting afneemt en het aantal dieren niet toeneemt. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat wordt voldaan aan artikel 3, derde lid, van de Wgv. De omstandigheid dat de gemeentelijke geurverordening na de milieuvergunning van 8 maart 2011 is gewijzigd, is niet relevant. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren.
4.1
Eisers wijzen verder op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3437) . In deze uitspraak bevestigt de Afdeling een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 juni 2016 (ECLI:NL:RBOBR:3287) inzake de oplegging van twee lasten onder dwangsom aan vergunninghoudster in verband met de aanwezigheid van een mestverwerkingsinstallatie op het perceel [adres] . Volgens eisers had de vergunning, voor zover die ziet op deze mestverwerkingsinstallatie, moeten worden geweigerd. Gelet op de aanwezigheid van de mestverwerkingsinstallatie is volgens eisers sprake van een andere inrichting en is artikel 3, derde lid, van de Wgv niet van toepassing.
4.2
Anders dan eisers lijken te veronderstellen, is in het bestreden besluit en het herstelbesluit géén omgevingsvergunning verleend voor de mestverwerkingsinstallatie. Beide besluiten zien uitsluitend op hetgeen is aangevraagd (zie rechtsoverweging 1.4 van de tussenuitspraak). De uitspraak van de Afdeling heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het herstelbesluit. De aanwezigheid van de mestverwerkingsinstallatie wil evenmin zeggen dat de Wgv niet van toepassing is op de inrichting. In de inrichting worden ook dieren gehouden en de geurbelasting die hierdoor wordt veroorzaakt, wordt uitsluitend beoordeeld door de Wgv. De geurbelasting van de mestverwerkingsinstallatie wordt daarnaast op een andere manier beoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 15 december 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:6498). De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit gebrek heeft hersteld.
5.1
Eisers noemen het nog opvallend dat ten aanzien van geluid wordt uitgegaan van de uitgangssituatie in de geldende geluidsvoorschriften van de milieuvergunning van 8 maart 2011.
5.2
In het herstelbesluit is duidelijk aangegeven waarom de geldende geluidsvoorschriften van de milieuvergunning van 8 maart 2011 als uitgangssituatie zijn genomen. Het herstelbesluit is een veranderingsvergunning. In het herstelbesluit zijn de akoestische gevolgen van de verandering op de woning van eisers op basis van een nieuw akoestisch onderzoek in kaart gebracht. Eisers hebben geen inhoudelijke kritiek op het akoestisch onderzoek. In het herstelbesluit maakt verweerder van de gelegenheid gebruik enkele fouten in de hiervoor verleende omgevingsvergunning van 10 oktober 2016 te herstellen (omdat in die vergunning geen rekening was gehouden met de woning van eisers). Eisers en vergunninghoudster hebben hierop niet gereageerd. In de voorschriften van het herstelbesluit is nu voorzien in een normering van de geluidsbelasting op de woning van eisers. Ook deze normering hebben eisers niet bestreden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit gebrek heeft hersteld.
6.1
Eisers hebben zelf nog beschreven wat de afgelopen jaren is gebeurd en hebben de indruk dat verweerder hen wil ‘opofferen’. Zij willen liever terug naar de situatie zoals die was voor de komst van vergunninghoudster.
6.2
De rechtbank heeft op de zitting gezien dat de verstandhouding tussen partijen slecht is. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank voorgesteld om te proberen hier wat aan te doen. Partijen hebben echter aangegeven dat zij hier geen prijs op stellen. De rechtbank is van oordeel dat in het herstelbesluit duidelijk in kaart is gebracht wat de gevolgen van de verleende omgevingsvergunning zijn voor eisers. Zij zitten in een overbelaste situatie. De wetgever heeft er echter voor gekozen om ook in dit soort situaties vergunningverlening toe te staan, zolang aan strenge eisen wordt voldaan. In deze zaak wordt volgens de rechtbank aan de strenge eisen voldaan. Daar zullen eisers mee moeten leven.
7. Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en op die in de tussenuitspraak is het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het beroep tegen het herstelbesluit is ongegrond. Het herstelbesluit vult het bestreden besluit aan en brengt enkele wijzigingen aan in het bestreden besluit. De rechtbank laat daarom de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit, voor zover dat niet is gewijzigd in het herstelbesluit, in stand.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond;
  • laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit, voor zover dat niet is gewijzigd in het herstelbesluit, in stand;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.252,50:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.