Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving sinds 3 maart 2015 een uitkering op grond van de Pw. Naar aanleiding van een fraudepreventieonderzoek van de klantmanager van eiseres heeft verweerder onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. In het kader van dit onderzoek zijn gegevens opgevraagd bij Marktplaats. Uit de verkregen informatie blijkt dat eiseres in de periode van 29 mei 2015 tot 1 september 2015 een elftal advertenties op Marktplaats heeft geplaatst en 191 advertenties in de periode van 1 september 2015 tot en met 8 februari 2016.
2. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft verweerder eiseres op 16 maart 2016 uitgenodigd voor een gesprek. In dat gesprek heeft eiseres verklaard dat zij ten tijde van haar aanvraag heeft aangegeven dat zij spullen op Marktplaats verkoopt en dat zij, sinds zij een uitkering ontvangt, vrijwel niet meer actief is op Marktplaats en slechts 1 of 2 paar schoenen en 1 trui heeft verkocht. De andere artikelen die eiseres heeft verkocht waren van anderen. Eiseres verklaarde dat er volgens haar op 16 maart 2016 ongeveer voor € 100,00 aan artikelen werden aangeboden. Daarop heeft de medewerker van verweerder eiseres 15 advertenties getoond met een totale vraagprijs van € 1.190,00. Deze zijn door eiseres herkend als advertenties die zij zelf op Marktplaats heeft gezet. Eiser heeft aangegeven geen administratie van de verkoop te hebben bijgehouden en geen overzicht te hebben van de artikelen die zij voor derden op Marktplaats zet. Eiseres heeft verklaard van deze derden of uit de verkoop van hun goederen geen geld te hebben gekregen.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden doordat zij bij verweerder geen melding heeft gemaakt van (haar inkomsten uit de) verkopen via Marktplaats, terwijl deze verkoopactiviteiten geen incidenteel karakter hadden. Nu een deugdelijke administratie van de handelsactiviteiten ontbreekt kunnen de uit deze handelsactiviteiten verkregen inkomsten niet worden vastgesteld. Eiseres heeft vanwege het ontbreken van een deugdelijke administratie ook niet aannemelijk gemaakt dat zij, wanneer zij wel de inlichtingenplicht was nagekomen, recht zou hebben op (aanvullende) bijstand. Verweerder volgt eiseres niet in haar stelling dat de advertenties zien op 48 artikelen waarvan er uiteindelijk 13 zijn verkocht waarvan 3 van eiseres en 10 van huisgenoten.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat, zoals verweerder en de adviescommissie hebben erkend, de opbrengst van het incidenteel verkopen van prive-goederen niet als inkomen wordt aangemerkt en in beginsel niet aan verweerder hoeft te worden gemeld. Volgens eiseres is van incidentele verkoop sprake nu in de periode van 1 september 2015 tot 8 februari 2016 in totaal 13 artikelen zijn verkocht waarvan er 3 van eiseres waren en de overige 10 van huisgenoten. In totaal zijn er in genoemde periode 48 artikelen aangeboden.
Verder stelt eiseres dat verweerder het recht op bijstand had kunnen vaststellen. Eiseres heeft op 11 juli 2016 foto’s aan verweerder overgelegd met daarop de aangeboden maar niet verkochte artikelen met een recente krant, waarmee zij heeft aangetoond dat deze artikelen toen nog in bezit van eiseres waren. Aan de hand van deze foto’s en de lijst van Marktplaats kan worden vastgesteld hoeveel en welke artikelen zijn verkocht, waarmee volgens eiseres sprake is van een deugdelijke en betrouwbare administratie. Voor de opbrengst kan worden uitgegaan van de vraagprijs, aangezien niet meer dan de vraagprijs wordt geboden. Eiseres stelt zich op het standpunt dat indien zij de opbrengst van de verkochte artikelen had doorgegeven aan verweerder, zij zeker haar uitkering zou hebben behouden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Nu de aan eiseres verleende bijstand bij het primaire besluit van 3 juni 2016 met ingang van 1 september 2015 is ingetrokken en de intrekking niet is beperkt tot een bepaalde periode, bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB; onder meer de uitspraak van 18 juli 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY5142) de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire (intrekkings)besluit. Voor het onderhavige geval betekent dit dat beoordeeld dient te worden de periode van 1 september 2015 tot en met 3 juni 2016. 7. Een besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
8. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
9. Artikel 54, derde lid, van de Pw bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
10. Artikel 58, eerste lid, van de Pw bepaalt dat het college de kosten van bijstand terugvordert, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid
11. De rechtbank stelt voorop dat het naar vaste rechtspraak van de CRvB (onder meer de uitspraak van 10 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1968) voor ontvangers van bijstand niet verboden is goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandsverlenende orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling hoeft te worden gedaan. 12. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval, gezien het aantal advertenties – ook dubbele advertenties in ogenschouw genomen – en met name de totale waarde die de aangeboden goederen vertegenwoordigen, geen sprake van incidentele verkoop van privé-goederen waarvan eiseres geen melding hoefde te maken. De rechtbank volgt niet het betoog van eiseres dat wel sprake is van incidentele verkoop voor zichzelf en dat zij een groot deel van haar advertenties heeft geplaatst ten behoeve van andere gezinsleden. Desgevraagd heeft zij verklaard dat zo te hebben gedaan omdat zij het langst op Marktplaats actief is en dus als betrouwbaarder handelspartner wordt gezien. Hoewel de rechtbank zich die motivatie op zichzelf kan voorstellen, blijkt voor het overige uit niets dat dat zij goederen voor anderen dan zichzelf verkocht en welke dan. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
13. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond. De bewijslast daarvan ligt dus bij eiseres.
14. Eiseres heeft beoogd aan deze bewijslast te voldoen door overlegging van foto’s van de niet verkochte artikelen, om zodoende de omvang van haar inkomsten te onderbouwen.
15. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 17 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:408) dat, indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene achteraf gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, het bijstandverlenend orgaan gehouden is zo mogelijk schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene, voortvloeiende uit de resterende onzekerheden, mag daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor diens rekening worden gelaten. 16. Eiseres stelt, met overlegging van foto’s van de aangeboden artikelen die niet verkocht zijn, in ieder geval zo veel feiten te hebben aangetoond dat verweerder het recht op bijstand kan vaststellen. Daarvan is echter geen sprake, omdat eiseres niet onderbouwd heeft gesteld welk inkomen zij met de wel verkochte artikelen heeft verworven. Het recht op bijstand is zodoende niet vast te stellen. Vervolgens resteert de vraag of verweerder, met de stukken die eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht, gehouden was het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in dat verband terecht naar voren gebracht dat verweerder ter schatting van de verworven inkomsten aansluiting had kunnen zoeken bij de vraagprijzen voor de op Marktplaats aangeboden artikelen. Het uitgangspunt dat op Marktplaats niet meer wordt geboden dan de vraagprijs is immers doorgaans juist, en de rechtbank ziet geen reden om te veronderstellen dat dat in de door eiseres aangeboden goederen anders is. De vraagprijs van de verkochte artikelen zou dus - overeenkomstig voornoemde uitspraak van de CRvB - kunnen worden genomen als het maximale inkomen dat eiseres zal hebben genoten om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen.
18. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat ook schattenderwijs het recht op bijstand door verweerder niet kon worden vastgesteld. Eiseres heeft immers gesteld in totaal 48 individuele artikelen te hebben aangeboden via Marktplaats (middels 191 advertenties) en daarvan 13 artikelen te hebben verkocht. Er zouden dan 35 artikelen nog niet zijn verkocht. Eiseres heeft echter slechts foto’s van minder dan 35 niet verkochte artikelen overgelegd. Daarmee heeft eiseres geen sluitend beeld gegeven van de wel en niet verkochte goederen, zodat nog altijd niet duidelijk is hoe het inkomen geschat zou kunnen/moeten worden.
19. Het beroep is daarom ongegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.