Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 23 oktober 2015 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van een winkelruimte aan de [adres]. Deze aanvraag heeft eiseres later ingetrokken.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij een bedrag van
[bedrag] aan leges verschuldigd is voor het in behandeling nemen van de door haar aangevraagde omgevingsvergunning en de uitgevoerde welstandstoets voor de nieuwbouw van de winkelruimte aan de [adres]. Dit bedrag heeft verweerder als volgt gespecificeerd:
Betreft de nieuwbouw van een winkelruimte; [adres].
Omschrijving: Bedrag
art 2.3.1.1 Wabo Bouwen 2.1.1a [bedrag]
art 2.3.1.2.1 Welstandstoets [bedrag]
___________
Totaal te betalen in EURO [bedrag]
3. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de leges volgens de geldende Verordening op de heffing en de invordering van leges 2010 - zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Sint-Michielsgestel (raad) in de openbare vergadering van 22 oktober 2009 en de 11e wijziging daarop, zoals vastgesteld door de raad in de openbare vergadering van 30 oktober 2014 - ( Legesverordening 2010) zijn vastgesteld en terecht zijn opgelegd.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat het heffen van leges in dit geval in strijd is met artikel 3.1, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) omdat het van toepassing zijnde bestemmingsplan langer dan tien jaar in werking is en er geen verlengingsbesluit is genomen. Daarbij heeft eiseres gewezen op de Tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel Wro (Kamerstukken II, 2004-2005, 28 916, nr. 9, p. 15) en de van toepassing zijnde jurisprudentie.
6. Verweerder heeft voor het in behandeling nemen van de aanvraag van eiseres leges in rekening gebracht, bestaande uit een bedrag van [bedrag] en een bedrag van [bedrag] omdat de aanvraag ter toetsing is voorgelegd aan de gemeentelijke welstandscommissie.
7. Niet in geschil is dat eiseres op 23 oktober 2015 een aanvraag heeft gedaan voor een omgevingsvergunning en dat deze aanvraag in behandeling is genomen door verweerder. Dit betekent dat het belastbare feit zich voor heeft gedaan. Evenmin is in geschil dat verweerder aan de Legesverordening 2010 en de daarbij behorende Tarieventabel 2015 de bevoegdheid ontleent voor een dergelijke aanvraag leges te heffen. Partijen zijn eensluidend van mening dat in deze zaak artikel 3.1, vierde lid, van de Wro van toepassing is. De rechtbank volgt partijen hierin, aangezien dat standpunt berust op een juiste rechtsopvatting. Tussen partijen is evenmin in geschil dat ingevolge artikel 3.1, vierde lid, van de Wro, in het geval een bestemmingsplan ouder is dan tien jaar en de gemeenteraad geen verlengingsbesluit heeft genomen, verweerder niet langer bevoegd is de onderhavige leges te heffen.
8. De rechtbank stelt vast dat de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel niet voor het verstrijken van een periode van tien jaar opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld of een verlengingsbesluit heeft genomen en dat de datum van indiening van de aanvraag ligt na de datum waarop de vorenbedoelde 10-jaarstermijn is verstreken.
9. Verweerder stelt dat de werking van het legesverbod, gelet op de tekst van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro, beperkt is omdat het legesverbod alleen geldt voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan. Uit artikel 2:10, eerste lid, van de Wabo volgt dat toetsing van een aanvraag om omgevingsvergunning zich uitstrekt tot het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan, de welstand en/of de tunnelveiligheid. Alleen ter zake het verjaarde bestemmingsplan mogen geen leges worden geheven. De toetsing aan de overige regelgeving valt daar volgens verweerder niet onder. Om die reden heeft verweerder in zijn bij de Legesverordening behorende Tarieventabel 2015 een aparte splitsing aangebracht voor aanvragen om omgevingsvergunning die (mede) worden getoetst aan het bestemmingsplan waarvoor niet is voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van de Wro. Omdat de bevoegdheid tot het invorderen van rechten ter zake van verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan is vervallen, moet volgens verweerder in dat geval op grond van rubriek 2.3.1.1.7 van de Tarieventabel 2015 het tarief worden verlaagd met 10% ([bedrag] minus 10% is [bedrag]). De leges voor de welstandstoets bedragen [bedrag]. De totale verschuldigde leges bedragen [bedrag]. Omdat eiseres de aanvraag heeft ingetrokken heeft verweerder van dit bedrag 50% ([bedrag]) in rekening gebracht.
10. Getoetst moet worden aan de volgende bepalingen van de Tarieventabel 2015.
11. Artikel 2.3 van de Tarieventabel 2015 luidt: “Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra kosten die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 2 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.”
12. Artikel 2.3.1.1.4 van de Tarieventabel 2015: “Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief indien de bouwkosten: [bedrag] bedragen of meer, doch minder dan [bedrag], [bedrag] vermeerderd met 1,76% van het bedrag waarmee die bouwkosten [bedrag] te boven gaan.”
13. Artikel 2.3.1.1.7 van de Tarieventabel 2015 luidt: “Het tarief dat voortvloeit uit de berekening genoemd in 2.3.1.1.1 tot en met 2.3.1.1.5 wordt verminderd met 10% als de aanvraag mede dient te worden getoetst aan het bestemmingsplan waarvoor niet is voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 van de Wro.”
14. Artikel 2.5.1 jo 2.5.1.2 van de Tarieventabel 2015 luidt (voor zover hier van belang): “Teruggaaf als gevolg van intrekking aanvraag omgevingsvergunning voor bouw-, aanleg-, of sloopactiviteiten 50% van de op grond van die onderdelen voor de betreffende activiteit verschuldigde leges indien de aanvraag wordt ingetrokken op een later tijdstip dan in 2.5.1.1 bedoeld na het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning doch vóór het verlenen van de vergunning, waarbij deze aanvraag op aanvraag wordt ingetrokken.”
15. Artikel 3.1, vierde lid, van de Wro luidt: “Indien niet voor het verstrijken van de termijn van tien jaar, genoemd in het tweede of het derde lid, de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten ter zake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan.
16. Uit de toelichting bij de totstandkoming van dit artikel volgt dat bedoeld is een financiële prikkel in te bouwen voor het actueel houden van bestemmingsplannen. Er is opgemerkt dat leges ter zake van vergunningen voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten vanaf het moment van het verstrijken van de 10-jaarstermijn niet kunnen worden ingevorderd.
17. Zo is in de Kamerstukken 2003-2004, 28916, nr. 9, p.14-15 daarover het volgende opgemerkt:
”De wet moet daarom die actualiteit waarborgen en voorzien in een actieve houding van bestuursorganen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de borging van de actualiteit van bestemmingsplannen kan geschieden door enerzijds de mogelijkheid van verlenging van de 10-jaarsperiode met een vereenvoudigde procedure te introduceren en anderzijds financiële prikkels in te bouwen die een actieve naleving van de actualiseringsverplichting bevorderen.
De tweede wijziging regelt in het nieuwe vierde lid de consequenties van de overschrijding van de 10-jaarstermijn: als de raad niet binnen dat tijdvak een nieuw bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel besloten heeft de termijn met tien jaar te verlengen kunnen leges ter zake van vergunningen voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten binnen het betrokken bestemmingsplangebied vanaf het moment van het verstrijken van de 10-jaarstermijn niet worden ingevorderd. Indien nadien alsnog een bestemmingsplan wordt vastgesteld herleeft de bevoegdheid, doch dan uiteraard voor de legesplichtige verzoeken die betrekking hebben op het nieuwe bestemmingsplan en na vaststelling hiervan ontstaan zijn.”
18. De rechtbank is van oordeel dat uit de toelichting volgt dat de term ”rechten ter zake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan” in artikel 3.1, vierde lid, van de Wro ruim moet worden uitgelegd. Dat past ook bij de bedoeling van de wet: het inbouwen van een financiële prikkel op het actief naleven van de actualiseringsverplichting. Onder de hiervoor bedoelde term vallen blijkens de letterlijke tekst van de toelichting ook leges ter zake van bouwactiviteiten. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen reden om, zoals verweerder voorstaat, het (grootste deel van het) bedrag van [bedrag] buiten de reikwijdte van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro te plaatsen. Dit zou wellicht anders kunnen zijn indien sommige van de van de behandeling van de aanvraag deel uitmakende door of vanwege de gemeente verrichte werkzaamheden in de Tarieventabel 2015 als afzonderlijk belastbare diensten waren aangewezen, maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Op grond van artikel 2.3.1.1.4 van de Tarieventabel 2015 wordt één totaalbedrag aan leges geheven indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en een andere aanvraag dan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is niet ingediend.
19. Anders dan verweerder verdedigt moeten alle activiteiten die uit de in behandeling genomen aanvraag voortvloeien die kunnen leiden tot het in rekening brengen van leges als samenhangend worden beschouwd in die zin dat zij onderdeel zijn van één dienst die door of namens het gemeentebestuur wordt verstrekt en die verband houdt met het bestemmingsplan. Er is slechts één belastbaar feit waarvoor één tarief in rekening gebracht kan worden, dat is opgebouwd uit verschillende (samenhangende) onderdelen.
20. Voor zover verweerder stelt dat in het kader van de aanvraag ook andere – legesplichtige – werkzaamheden zijn verricht die niet samenhangen met het bestemmingsplan, zijn deze werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Eventuele andere legesbedragen die verderop in de Tarieventabel 2015 aan de orde komen, zijn in de onderhavige zaak ook niet geheven.
21. Ter zitting heeft verweerder overigens erkend dat artikel 3.1, vierde lid, van de Wro naar doel en strekking niet alleen aan de invordering, maar ook aan de heffing van de in geschil zijnde leges in de weg staat. De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraken van het gerechtshof Den Haag van 30 maart 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:906) en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:1914). De Hoge Raad heeft in een gelijksoortige procedure arrest gewezen en geoordeeld dat doel en strekking van de legessanctie bij bestemmingsplannen ouder dan tien jaar mee brengen dat niet alleen de bevoegdheid tot het invorderen van de leges vervalt maar ook de bevoegdheid tot heffing (HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2877). 22. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak en vernietigt het primaire besluit.
23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en twee punten voor het bijwonen van de zittingen van de rechtbank met wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 495).