ECLI:NL:GHSHE:2017:1914

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
16/00088
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges bouwvergunning en uitleg legessanctie onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW) tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg. De Rechtbank had op 31 december 2015 de legesaanslag van belanghebbende, een B.V. die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het realiseren van een riolering en bergbezinkbassin, vernietigd. De Heffingsambtenaar had een legesaanslag opgelegd van € 54.960, welke na bezwaar was verminderd naar € 28.622,50. De Rechtbank oordeelde dat de aanslag niet rechtsgeldig was, wat leidde tot het hoger beroep van de Heffingsambtenaar.

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 4 mei 2017 geoordeeld dat de leges die door de Heffingsambtenaar zijn geheven, niet in overeenstemming zijn met artikel 3.1, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro). Het Hof concludeert dat de term "rechten ter zake van ... door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan" ruim moet worden uitgelegd. Dit houdt in dat de leges voor bouwactiviteiten onder deze bepaling vallen en dat de Heffingsambtenaar niet bevoegd is om deze leges te heffen, omdat de termijn voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan was verstreken.

Het Hof verklaart het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Tevens wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende, vastgesteld op € 990, en wordt een griffierecht van € 503 opgelegd voor het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00088
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW),
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 31 december 2015, nummer AWB 15/1810 in het geding tussen
[belanghebbende] B.V.(als rechtsopvolger van [A] B.V.),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde legesaanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 13 februari 2015 een legesaanslag opgelegd inzake het realiseren van een riolering en bergbezinkbassin met overstortleiding op de locatie [B] , nabij de [adres] te [C] , naar een bedrag van € 54.960 (hierna: de aanslag). Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de aanslag verminderd naar een bedrag van € 28.622,50.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd en gelast dat de Heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 331 aan belanghebbende vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 maart 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [D] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heren [E] , [F] en [G] en mevrouw [H] .
1.5.
Partijen hebben te dezer zitting een machtiging overgelegd. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op [datum] 2014 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een riolering en bergbezinkbassin met overstortleiding op de locatie [B] , nabij de [adres] te [C] (hierna: de locatie). De aanvraag ziet op het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo) en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo). Bij besluit van 10 februari 2015 is aan belanghebbende de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.2.
Bij besluit van 13 februari 2015 heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende voor het in behandeling nemen van voormelde aanvraag van [datum] 2014 de aanslag opgelegd ten bedrage van in totaal € 54.960. Deze aanslag bestaat uit een bedrag van € 27.085 (met als toelichting ‘2.3.1.1-vast/bouwactiviteit’) en een bedrag van € 27.875 (met als toelichting ‘2.3.1.1-variabel/bouwactiviteit’).
2.3.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift is de aanslag verminderd in verband met een aanpassing van het bedrag aan bouwkosten. De bouwkosten bedragen € 1.061.345. De aanslag is verminderd naar een bedrag van € 28.622,50.
2.4.
De Verordening op de heffing en de invordering van leges 2014 (hierna: de Verordening) van de Gemeente Heerlen, luidt voor zover hier van belang als volgt:

Artikel 2
Belastbaar feit
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
(...)
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3
Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst (...).
(...)
Artikel 5
Maatstaven van heffing en tarieven
1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(...)
3. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.
(...)”.
2.5.
In de bij de Verordening behorende Tarieventabel is voor zover van belang het volgende vermeld:

Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
2.1.1.
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
(...)
2.1.1.2 Bouwkosten:
De bouwkosten (exclusief btw) op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend op basis van de “Tabel standaard bouwkosten” (zie bijlage). (...) Indien de “Tabel standaard bouwkosten” niet voorziet in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, worden de bouwkosten op basis waarvan de leges worden vastgesteld, berekend met gebruikmaking van de meest recente uitgave “Taxatieboekjes (Her)bouwkosten”, zoals die worden uitgegeven door Sdu Uitgevers.
(...)
Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning
2.3.
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
2.3.1
Bouwactiviteiten
2.3.1.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:
(...)
2.3.1.1.6 indien de bouwkosten meer dan € 1.000.000,00 maar niet meer dan € 2.500.000,00 bedragen € 27.085,00
2.3.1.1.6a vermeerderd met: € 12,50
voor elke € 500,00 bouwkosten of gedeelte daarvan voor zover de bouwkosten meer dan € 1.000.000,00 bedragen
(...)
2.3.1.2 Toets ruimtelijke ordening
Voor een afzonderlijk verzoek voor het uitvoeren van een toets ruimtelijke ordening (inclusief een advies betreffende de haalbaarheid indien er sprake is van een planologisch strijdig gebruik) bedraagt het tarief: € 62,80
vermeerderd met: € 0,80
voor elke € 500,00 bouwkosten of gedeelte daarvan.
(...)
Dit artikel is ook van toepassing voor de berekening (vermindering) van leges indien artikel 3.2 lid 4 Wet ruimtelijke ordening aan de orde is.
(...)”.
2.6.
Voor de locatie gold tot 1 juli 2013 een plan in hoofdzaken. Dit is een bestemmingsplan op hoofdlijnen. Per 1 juli 2013 is dit plan in hoofdzaken komen te vervallen zonder dat er een regulier bestemmingsplan is vastgesteld.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Wordt de Heffingsambtenaar op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) belemmerd om leges te heffen ter zake van de verstrekte diensten?
II. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: dient de aanslag te worden vernietigd omdat de in de Tarieventabel genoemde ‘Taxatieboekjes (Her)bouwkosten’ van Sdu Uitgevers niet op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt dan wel ter inzage zijn gelegd?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De Heffingsambtenaar is subsidiair van mening dat de aanslag moet worden verminderd naar een bedrag van € 26.924,10.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, primair tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag naar een bedrag van € 26.924,10.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1.
Artikel 3.1, vierde lid, van de Wro luidt:
"Indien niet voor het verstrijken van de termijn van tien jaar, genoemd in het tweede of het derde lid, de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan."
4.2.
Uit de toelichting bij de totstandkoming van dit artikel volgt dat bedoeld is een financiële prikkel in te bouwen voor het actueel houden van bestemmingsplannen. Er is opgemerkt dat leges ter zake van vergunningen voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten vanaf het moment van het verstrijken van de 10-jaarstermijn niet kunnen worden ingevorderd:
"De wet moet daarom die actualiteit waarborgen en voorzien in een actieve houding van bestuursorganen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de borging van de actualiteit van bestemmingsplannen kan geschieden door enerzijds de mogelijkheid van verlenging van de 10-jaarsperiode met een vereenvoudigde procedure te introduceren en anderzijds financiële prikkels in te bouwen die een actieve naleving van de actualiseringsverplichting bevorderen.
(...)
De tweede wijziging regelt in het nieuwe vierde lid de consequenties van de overschrijding van de 10-jaarstermijn: als de raad niet binnen dat tijdvak een nieuw bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel besloten heeft de termijn met tien jaar te verlengen kunnen leges terzake van vergunningen voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten binnen het betrokken bestemmingsplangebied vanaf het moment van het verstrijken van de 10-jaarstermijn niet worden ingevorderd. Indien nadien alsnog een bestemmingsplan wordt vastgesteld «herleeft» de bevoegdheid, doch dan uiteraard voor de legesplichtige verzoeken die betrekking hebben op het nieuwe bestemmingsplan en na de vaststelling hiervan ontstaan zijn." (Kamerstukken 2003-2004, 28916, nr. 9, p. 14-15).
4.3.
Partijen zijn eensluidend van mening dat in de onderhavige zaak artikel 3.1, vierde lid, van de Wro van toepassing is. Het Hof volgt partijen daarin, aangezien dat standpunt berust op een juiste rechtsopvatting. Partijen verschillen echter van mening wat moet worden verstaan onder het in die bepaling vermelde ‘verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan’.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat uit de in onderdeel 4.2 opgenomen toelichting volgt dat de term "rechten ter zake van ( ... ) door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan" in artikel 3.1, vierde lid, van de Wro ruim moet worden uitgelegd. Dat past ook bij de bedoeling van de wet: het inbouwen van een financiële prikkel op het actief naleven van de actualiseringsverplichting. Onder de hiervoor bedoelde term vallen blijkens de letterlijke tekst van de toelichting ook de leges ter zake van bouwactiviteiten. Naar het oordeel van het Hof is er dan ook geen reden om, zoals de Heffingsambtenaar voorstaat, het (grootste deel van het) bedrag van € 28.622,50 buiten de reikwijdte van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro te plaatsen. Dit zou wellicht anders kunnen zijn indien sommige van de behandeling van de aanvraag deel uitmakende door of vanwege de gemeente verrichte werkzaamheden in de Verordening als afzonderlijke belastbare diensten waren aangewezen, doch daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Op grond van artikel 2.3.1.1 van de Tarieventabel wordt één totaalbedrag aan leges geheven indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en een andere aanvraag dan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is niet ingediend. Voor zover de Heffingsambtenaar stelt dat in het kader van de aanvraag ook andere – legesplichtige - werkzaamheden zijn verricht die niet samenhangen met het bestemmingsplan, zijn deze werkzaamheden naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt. Eventuele andere legesbedragen die verderop in de Tarieventabel aan de orde komen, zijn in de onderhavige zaak ook niet geheven.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof staat artikel 3.1, vierde lid, van de Wro naar doel en strekking niet alleen aan de invordering, maar ook aan de heffing van de in geschil zijnde leges in de weg. Indien moet worden aangenomen dat artikel 3.1, vierde lid, van de Wro uitsluitend de invordering van de onderhavige leges verbiedt, is de heffing ervan niettemin uitgesloten omdat het heffen van belasting waarvan de invordering bij wet is verboden, in strijd is met de algemene rechtsbeginselen, in het bijzonder het legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
4.6.
Gelet op het voorgaande dient de eerste vraag bevestigend te worden beantwoord en behoeft vraag II geen behandeling.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 503.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Nu het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.10.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 990.
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • bepaalt dat van de Heffingsambtenaar ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 503, en
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990.
Aldus gedaan op 4 mei 2017 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, A.J. Kromhout en W.P.J. Schramade, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.