In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW) tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg. De Rechtbank had op 31 december 2015 de legesaanslag van belanghebbende, een B.V. die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het realiseren van een riolering en bergbezinkbassin, vernietigd. De Heffingsambtenaar had een legesaanslag opgelegd van € 54.960, welke na bezwaar was verminderd naar € 28.622,50. De Rechtbank oordeelde dat de aanslag niet rechtsgeldig was, wat leidde tot het hoger beroep van de Heffingsambtenaar.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 4 mei 2017 geoordeeld dat de leges die door de Heffingsambtenaar zijn geheven, niet in overeenstemming zijn met artikel 3.1, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro). Het Hof concludeert dat de term "rechten ter zake van ... door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan" ruim moet worden uitgelegd. Dit houdt in dat de leges voor bouwactiviteiten onder deze bepaling vallen en dat de Heffingsambtenaar niet bevoegd is om deze leges te heffen, omdat de termijn voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan was verstreken.
Het Hof verklaart het hoger beroep van de Heffingsambtenaar ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Tevens wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende, vastgesteld op € 990, en wordt een griffierecht van € 503 opgelegd voor het hoger beroep.