ECLI:NL:RBOBR:2017:6268

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
17_1665
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering wegens geen tweede afzonderlijk dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan eiseres. Eiseres, die aanvankelijk een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had, werd na een reorganisatie boventallig verklaard en tijdelijk herplaatst in een andere functie. De werkgever heeft eiseres in het kader van een herplaatsingsprocedure tijdelijk meer uren laten werken, maar de rechtbank oordeelde dat deze wijzigingen niet kwalificeerden als een tweede, afzonderlijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten dat de wijzigingen onlosmakelijk verbonden waren met de eerdere arbeidsovereenkomst en dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over afzonderlijke rechtsgevolgen voor de verschillende onderdelen van de arbeidsverhouding. Eiseres had aangevoerd dat de tijdelijke wijzigingen in haar arbeidsovereenkomst een nieuwe arbeidsovereenkomst vormden, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een tweede dienstverband en dat verweerder terecht de ZW-uitkering had geweigerd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1665

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M. Dielemans-Buiteman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 2 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was werkzaam bij [stichting 1] (werkgever), aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 36 uur per week. Per 1 januari 2015 heeft er bij de werkgever een reorganisatie plaatsgevonden en is eiseres boventallig verklaard, waarna zij per 19 april 2015 (tijdelijk) is herplaatst in de functie medewerker cliëntenbureau bij de [stichitng 2] voor 24 uur per week. Voor de resterende uren (12 uur per week) verrichtte eiseres mobiliteit bevorderende activiteiten en per 1 oktober 2015 is dit contract beëindigd. Voor dit urenverlies is eiseres een WW-uitkering toegekend.
2. Per 1 november 2015 is eiseres in het kader van de herplaatsingsprocedure Sociaal Plan tijdelijk geplaatst in de functie medewerker cliëntenbureau [naam] en zijn haar arbeidsuren tijdelijk, te weten tot 1 november 2016, uitgebreid naar 30 uur per week. Deze wijziging is vastgelegd in de brief van 14 december 2015, waarin verder is aangegeven dat het salaris van eiseres, gelet op de afspraken in het Sociaal Plan, bevroren is en de overige arbeidsvoorwaarden ongewijzigd blijven.
Per 1 januari 2016 (en tot 1 november 2016) is de arbeidsomvang wederom gewijzigd en uitgebreid naar 34 uur per week. Deze wijziging is vastgelegd in de brief van
12 januari 2016. In deze brief zijn met betrekking tot het salaris en de overige arbeidsvoorwaarden dezelfde opmerkingen gemaakt als in voormelde brief van
14 december 2015.
Bij brieven van 3 augustus 2016 en 24 oktober 2016 heeft de werkgever kenbaar gemaakt dat eiseres in de functie medewerker cliëntenbureau [naam] definitief is geplaatst en wel voor 24 uur per week. Gelet op deze plaatsing is eiseres niet meer boventallig.
Op 19 september 2016 heeft eiseres zich ziek gemeld.
3. Bij bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiseres niet voor een ZW-uitkering in aanmerking komt. Volgens verweerder laten de tijdelijke wijzigingen in de arbeidsovereenkomst per 1 november 2015 en per 1 januari 2016 zich niet kwalificeren als een nieuwe arbeidsovereenkomst. Volgens verweerder vormen de wijzigingen een onlosmakelijk geheel met de eerdere arbeidsovereenkomst.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW wordt geen ziekengeld uitgekeerd aan de verzekerde die recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 29, tweede lid, derde volzin en onder c, van de ZW – voor zover hier van belang – wordt aan de verzekerde van wie de dienstbetrekking, zoals bedoeld in artikel 3 van de ZW, binnen het in het vijfde lid van artikel 29 van de ZW genoemde tijdvak van 104 weken eindigt, ziekengeld uitgekeerd vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd.
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of met de schriftelijk overeengekomen urenuitbreiding(en), naast de al bestaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, een tweede, afzonderlijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is ontstaan. Eiseres is van mening dat dit het geval is. Zij heeft aangegeven dat de tijdelijkheid van de dienstbetrekking expliciet vermeld is in de brieven van de werkgever aan eiseres van 14 december 2015 en 12 januari 2016. Ter zitting heeft eiseres daaraan nog toegevoegd dat de urenuitbreidingen, anders dan door verweerder wordt aangenomen, los stonden van het Sociaal Plan.
7. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 18 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3109, voor zover hier van belang, uiteengezet dat voor het aannemen van een afzonderlijk dienstverband niet langer doorslaggevend wordt geacht of de werkzaamheden in beide dienstverbanden (vrijwel) identiek zijn gebleven, maar of partijen (in de overeenkomsten) duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij aan de te onderscheiden onderdelen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden.
8. De rechtbank is van oordeel dat er in het geval van eiseres onvoldoende aanknopingspunten zijn om bij de beoordeling van het recht op ziekengeld op grond van de ZW het bestaan van een tweede afzonderlijke dienstverband voor bepaalde tijd, naast het eerder tot stand gekomen dienstverband voor onbepaalde tijd, aan te nemen. Hiertoe is van belang dat in de brieven van 14 december 2015 en 12 januari 2016, die tot stand zijn gekomen naast de al bestaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, een specifieke reden ontbreekt waarom de urenuitbreiding met eiseres is overeengekomen. Er wordt slechts volstaan met de vermelding van het (nieuw) aantal te werken uren. Gelet op met name dit gemis acht de rechtbank onvoldoende kenbaar dat eiseres en haar werkgever aan de te onderscheiden onderdelen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden. In beide brieven staat vermeld: “partijen verklaren hierbij in de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst de volgende wijziging te zijn overeengekomen”. Daarmee onderscheidt de feitelijke situatie van eiseres zich wezenlijk van die in voornoemde uitspraak van de CRvB. Uit de hiervoor genoemde brieven kan dan ook niet worden afgeleid dat partijen afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden aan de te onderscheiden onderdelen van hun arbeidsverhouding en dat sprake is van een tweede afzonderlijke dienstbetrekking. Het standpunt van eiseres, dat de urenuitbreidingen los stonden van het Sociaal Plan (hetgeen volgens eiseres wijst op het ontstaan van een tweede arbeidsovereenkomst) volgt de rechtbank niet. In de brieven van 14 december 2015 en
12 januari 2016 wordt immers verwezen naar het Sociaal Plan en de latere brieven van
3 augustus 2016 en 24 oktober 2016, met de mededeling van de definitieve plaatsing van eiseres, bieden evenmin steun voor dit standpunt van eiseres.
9. Eiseres heeft gewezen op de brief van 16 november 2016, waarin door AON Empower Results (door de werkgever ingeschakeld om de ZW uit te voeren) aan haar is medegedeeld dat ziekengeld is toegekend vanaf 31 oktober 2016. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat uit die brief kan worden afgeleid dat wel degelijk sprake is van twee dienstverbanden. Deze brief bevat immers enkel een mededeling over het ziekengeld. Relevante informatie met betrekking tot het bestaan van twee afzonderlijke arbeidsovereenkomsten (en de afzonderlijke rechtsgevolgen die partijen aan die overeenkomsten hebben willen verbinden) is in de brief niet aanwezig. Het enkele feit dat het ziekengeld omstreeks 31 oktober 2016 zou zijn ingegaan als wel sprake zou zijn van tweede arbeidsovereenkomst, is daartoe onvoldoende. Bovendien heeft AON bij brief van
29 november 2016 de eerdere toekenning van ziekengeld alsnog ongedaan gemaakt. Daarbij heeft AON het standpunt ingenomen dat een tijdelijk contractueel vastgelegde uitbreiding van het aantal werkuren binnen een reeds bestaand dienstverband niet kan worden aangemerkt als een aparte arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder aan eiseres terecht geen ZW-uitkering heeft toegekend, omdat geen sprake is van een tweede, afzonderlijke dienstbetrekking voor bepaalde tijd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, voorzitter, en mr. F.M. Rijnbeek en
mr. E. Benetreu, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.