Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 november 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 8 juni 2017.
2.De feiten
“de uitstaande vorderingen per 27 januari 2014 ad € 6.353.118,46”en verwijzend naar
“computerlijst(en)/specificaties bestaande uit 184 gewaarmerkte pagina’s”. Deze pandakte bevat een sticker van de Belastingdienst waarin staat dat deze akte op 30 januari 2014 is geregistreerd.
3.De vordering
4.Het geschil
5.De beoordeling
immers dat een cessie- en verpandingsverbod tot gevolg heeft dat de vordering goederenrechtelijk onoverdraagbaar wordt in de zin van art. 3:83 BW”(nr. 45 conclusie van antwoord).
“In 2013, toen de overeenkomsten[…]
tussen Heijmans en Bowie werden gesloten, was de heersende leer immers dat, gezien het arrest Oryx/Van Eesteren, elk beding dat overdragen of verpanden van vorderingen verbood, goederenrechtelijke werking had. Dat is pas omgeslagen na de publicatie van het Coface/Intergamma arrest, waar volgens Heijmans in de literatuur te ver strekkende conclusies aan worden verbonden (van 100% goederenrechtelijke werking, naar 100% verbintenisrechtelijke werking”(nr. 48 conclusie van antwoord)
.
“Het arrest uit 2014 kan natuurlijk nooit betrokken worden bij de uitleg van bepalingen uit een overeenkomst die is gesloten lang voordat dat arrest werd gewezen.”(nr. 48 conclusie van antwoord)
.
magverpanden. Artikel 24 zegt niet dat de opdrachtnemer de vorderingen niet
kanverpanden. Het verpandingsverbod richt zich tot de wederpartij en zegt niets over de eigenschappen van de vorderingen op Heijmans zelf. Artikel 24 verwijst ook niet naar artikel 3:83 lid 2 BW. Kortom: de tekst van de bepaling bevat volgens [naam eiseres] geen aanwijzing dat met dit beding goederenrechtelijke werking beoogd werd.
was, heeft de Hoge Raad geen eigen oordeel gegeven. De Hoge Raad was op dat punt gebonden aan de interpretatie van het hof, waartegen partijen in het cassatieberoep geen klacht hadden gericht (vgl. alinea 2.16 conclusie A-G bij Coface/Intergamma, ECLI:NL:PHR:2013:1380). In cassatie namen beide partijen reeds aan dat er sprake was van een verpandingsverbod dat het vestigen van een pandrecht in beginsel onmogelijk maakte (zij het, volgens partijen: wegens beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever) en lag aan de Hoge Raad slechts de vraag voor of de pandnemer, als hij niet op de hoogte was van het verpandingsverbod, een beroep kon doen op derdenbescherming.
- naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd.
naar objectieve maatstaventoch in een ander licht plaatsen. Anders gezegd: leiden de door Heijmans aangevoerde feiten ertoe dat ook in de ogen van een derde, die niet op de persoonlijke bedoelingen van Heijmans en Bowie, maar louter op de tekst van de algemene voorwaarden van Heijmans kan afgaan, toch duidelijk een goederenrechtelijke werking beoogd moet zijn met de formulering van artikel 24?
iedereener op basis van Oryx/Van Eesteren van uitging dat een dergelijk (of zelfs: ieder) contractueel verpandingsverbod onder de werking van artikel 3:83 lid 2 BW viel, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. Uit rechtspraak en literatuur blijkt dat ook in 2013 (en de jaren daarvoor) verschillend over de reikwijdte van het arrest Oryx/Van Eesteren werd gedacht. Zie voor een overzicht bijvoorbeeld: J.W.A. Biemans, ‘Onoverdraagbare’ vorderingen in faillissement: twee kwesties van uitleg tussen de curator en de pandhouder,
MvV2013, nummer 4, p. 114-121 (met name pagina 118 en 119 en de verwijzingen in voetnoten 29, 33, 34 en 37 t/m 39).
“De asfaltschollen liggen er allemaal nog.”). In het licht hiervan had het op de weg van [naam eiseres] gelegen om te onderbouwen dat de hoeveelheid nog te (breken, zeven en/of) leveren asfaltgranulaat kleiner was dan het door Heijmans in de spreadsheet van 24 mei 2014 naar voren gebrachte aantal tonnen. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand feit aan dat Heijmans een bedrag van
- Bowie en Heijmans herhaaldelijk met elkaar samengewerkt hebben aan projecten met betrekking tot aanleg en/of onderhoud van wegen;
- Bowie daarbij telkens diverse soorten afval voor Heijmans innam (blijkens de door [naam eiseres] in het geding gebrachte facturen onder meer teervrij asfaltpuin, teerhoudend asfaltpuin en betonpuin);
- tussen Bowie en Heijmans sedert jaren de afspraak bestond dat voor het ingenomen teervrije asfaltpuin een vaste prijs werd gerekend en daarvoor ook een corresponderende hoeveelheid asfaltgranulaat (0,16) zou worden (terug)geleverd aan Heijmans, op een in overleg met de molenbaas te bepalen moment (de cyclusafspraak);
- bij bepaalde projecten zowel afval werd ingenomen waarop de cyclusafspraak van toepassing was (teervrij asfaltpuin), als afval waarop de cyclusafspraak niet van toepassing was (bijvoorbeeld betonpuin of teerhoudend asfaltpuin);
- de inname van teervrij asfaltpuin (vallend onder de cyclusafspraak) en de inname van andere soorten puin (niet vallend onder de cyclusafspraak) ook wel tezamen in dezelfde inkoopopdracht voor een project voorkwamen (vgl. producties 12 en 19 Heijmans) en ook tezamen op dezelfde factuur door Bowie in rekening werden gebracht (bijvoorbeeld: productie 2 [naam eiseres] , facturen project Tegelseweg d.d. 10-12-2013, VFB134400440 en VFB13440539);
- Heijmans ten tijde van de uitspraak van het faillissement van Bowie nog aanspraak had op levering van asfaltgranulaat, wegens de inname van teervrij asfaltpuin op verschillende projecten van Heijmans.
3.576,00(4 punten × tarief € 894,00)