ECLI:NL:RBOBR:2017:5624

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
C/01/306534 / HA ZA 16-253
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake pandrecht en verrekening tussen [naam eiseres] Holding B.V. en Heijmans Wegen B.V.

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Oost-Brabant op 25 oktober 2017, staat de vraag centraal of [naam eiseres] Holding B.V. een pandrecht heeft op de vorderingen van Bowie Recycling B.V. op Heijmans Wegen B.V. en of Heijmans zich kan beroepen op verrekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam eiseres] Holding B.V. een pandrecht claimt op vorderingen die Bowie op Heijmans heeft, maar Heijmans betwist dit op basis van een verpandingsverbod in haar algemene voorwaarden. De rechtbank heeft de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden beoordeeld en geconcludeerd dat het verpandingsverbod geen goederenrechtelijke werking heeft. Hierdoor kon Bowie haar vorderingen op Heijmans aan [naam eiseres] verpanden. Heijmans heeft daarnaast een beroep gedaan op verrekening van haar vordering op Bowie met de vorderingen van [naam eiseres]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van Heijmans voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding als de vorderingen van Bowie, waardoor verrekening mogelijk is. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van [naam eiseres] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/306534 / HA ZA 16-253
Vonnis van 25 oktober 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres] HOLDING B.V.,
gevestigd te Landhorst, gemeente St. Anthonis,
eiseres,
advocaat mr. I.J.A.J. Hanssen te Boxmeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEIJMANS WEGEN B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
gedaagde,
advocaat mr. M. Littooij te Breda.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en Heijmans genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 november 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 juni 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam eiseres] Holding B.V. behoort samen met onder meer Bowie Recycling B.V. tot een groep van ondernemingen. [naam eiseres] Holding B.V. is de moedermaatschappij van Bowie Recycling B.V. (hierna: “Bowie”).
2.2.
Heijmans heeft met Bowie diverse overeenkomsten gesloten met betrekking tot aanleg of onderhoud van wegen, in het kader waarvan Bowie onder meer asfaltpuin voor Heijmans afvoerde.
2.3.
Heijmans pleegt bij het sluiten van overeenkomsten gebruik te maken van algemene inkoop- en onderaannemingsvoorwaarden.
2.4.
Artikel 24 van de Algemene inkoop- en onderaannemingsvoorwaarden van Heijmans (hierna: “de algemene voorwaarden van Heijmans”) luidt:
“Cessie en verpanding van vorderingen
Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever is het de opdrachtnemer niet toegestaan vorderingen die de opdrachtnemer ingevolge een overeenkomst met de opdrachtgever heeft of zal verkrijgen (waaronder het eventueel in de prijs begrepen verschuldigde bedrag aan premies sociale verzekeringen en loonbelasting, waarvoor de opdrachtgever ingevolge de wet aansprakelijk is) aan derden te cederen, te verpanden of anderszins te bezwaren of over te dragen.”
2.5.
Tussen [naam eiseres] en Bowie Recycling is op 31 december 2010 een akte ondertekend met opschrift “Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen (in eerste respectievelijk tweede verband)” (hierna: “de stampandakte”) waarin onder anderen Bowie zich verbonden heeft om alle handelsvorderingen op derden, die zij had of (in de toekomst) zou hebben, aan [naam eiseres] te verpanden. In de stampandakte is dat verwoord als volgt:
“Tevens verbindt de pandgever zich hierbij om aan de pandnemer alle vorderingen te verpanden die hij op derden heeft of zal hebben, uit hoofde van geleverde goederen, verrichte diensten, geleende gelden, provisies of uit welken hoofde ook, hierna te noemen:“de vorderingen”. ”
2.6.
Bowie verpandde vervolgens wekelijks haar vorderingen op derden aan [naam eiseres] , door een daartoe strekkende akte bij de Belastingdienst te laten registreren. Zo’n akte is ook op 20 januari 2014 opgemaakt (hierna: “de pandakte van 20 januari 2014”).
2.7.
De pandakte van 20 januari 2014 luidde, voor zover hier relevant:
“Geldend tot meerdere zekerheid voor al hetgeen:
De […] besloten vennootschap [naam eiseres] Holding BV, […] en de […] besloten vennootschap [naam eiseres] Beheer BV […] hierna te noemen: “Pandnemer”,
nu of in de toekomst heeft de vorderen van:
De […] besloten vennootschap Bowie Recycling BV […] hierna te noemen: “pandgever”
Geeft pandgever aan pandnemer in pand:
De uitstaande vorderingen per 20 januari 2014 ad € 6.059.324,79.
Naam Eerste debiteur: 247 Chauffeurs DienstenNaam Laatste debiteur: Zwinkels Uitvoering & Verhuur
Deze vorderingen zijn vermeld op de hierbij gevoegde computerlijst(en)/specificaties bestaande uit 155 gewaarmerkte pagina’s.
De verpanding vindt plaats op de wijze onder voorwaarden zoals omschreven in de overeenkomst tot verpanding van bedrijfsuitrusting, voorraden en (handels)vorderingen zoals door u op 31 december 2010 is ondertekend.
Aldus getekend te Landhorst op 20 januari 2014”
2.8.
De pandakte van 20 januari 2014 is blijkens de daarop aangebrachte sticker van de Belastingdienst op 27 januari 2014 geregistreerd.
2.9.
Op 27 januari 2014 is er een soortgelijke pandakte opgemaakt voor
“de uitstaande vorderingen per 27 januari 2014 ad € 6.353.118,46”en verwijzend naar
“computerlijst(en)/specificaties bestaande uit 184 gewaarmerkte pagina’s”. Deze pandakte bevat een sticker van de Belastingdienst waarin staat dat deze akte op 30 januari 2014 is geregistreerd.
2.10.
Bij vonnis van 28 januari 2014 is Bowie Recycling is staat van faillissement verklaard.
2.11.
Op 25 februari 2014 heeft [naam eiseres] mededeling gedaan van haar pandrecht op de vorderingen van Bowie op Heijmans.

3.De vordering

3.1.
[naam eiseres] vordert samengevat - veroordeling van Heijmans tot betaling van € 92.235,33, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Heijmans voert verweer.

4.Het geschil

4.1.
[naam eiseres] stelt dat zij een pandrecht heeft op alle vorderingen van Bowie op Heijmans. Het geldbedrag dat [naam eiseres] van Heijmans vordert, bestaat uit de nog openstaande facturen die Bowie aan Heijmans heeft uitgebracht.
4.2.
Heijmans betwist dat zij aan [naam eiseres] moet betalen. Er is volgens Heijmans geen pandrecht op de vorderingen van Bowie tot stand gekomen, omdat de algemene voorwaarden van Heijmans een verpandingsverbod met goederenrechtelijke werking bevatten. Zelfs als het voor Bowie mogelijk was om haar vorderingen op Heijmans te verpanden, geldt voor een aantal vorderingen (met een totaalbedrag van € 30.419,56) dat deze niet verpand zijn, omdat ze niet begrepen zijn in de pandakte van 20 januari 2014. Daarnaast beroept Heijmans zich op verrekening van hetgeen [naam eiseres] vordert met vorderingen die Heijmans harerzijds op Bowie heeft. Voor zover verrekening niet mogelijk zou zijn, beroept Heijmans zich op opschorting van betaling van de facturen van Bowie, totdat (de curator van) Bowie haar verplichtingen jegens Heijmans is nagekomen.
4.3.
[naam eiseres] betwist dat de algemene voorwaarden van Heijmans van toepassing zijn op de overeenkomsten waaruit de verpande vorderingen van Bowie voortvloeien, zodat er van een verpandingsverbod geen sprake is. Zelfs als de algemene voorwaarden wel van toepassing zijn, staat het verpandingsverbod er niet aan in de weg dat er verpanding heeft plaatsgevonden, omdat uit de bewoordingen van het verpandingsverbod niet blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking beoogd is.
4.4.
[naam eiseres] betwist ook dat Heijmans zich op verrekening kan beroepen. De vorderingen die Heijmans stelt te hebben op Bowie vloeien volgens [naam eiseres] niet voort uit dezelfde rechtsverhouding(en) als de vorderingen waarvan [naam eiseres] als pandhouder betaling vordert. Ook waren de vorderingen van Heijmans op Bowie nog niet aan haar opgekomen en opeisbaar voordat de verpanding plaatsvond. Aan de eisen van artikel 6:130 (eerste en tweede lid) BW is dus niet voldaan. Heijmans heeft volgens [naam eiseres] geen recht om haar betalingen op te schorten, omdat zij zelf als eerste jegens Bowie in verzuim was en omdat nakoming door Bowie als gevolg van het faillissement blijvend onmogelijk is.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De meest verstrekkende verweren van Heijmans zijn haar stelling dat Bowie haar vorderingen op Heijmans niet aan [naam eiseres] kon verpanden en haar beroep op verrekening. Om te kunnen beoordelen of Bowie haar vorderingen op Heijmans kon verpanden, zal de rechtbank in het navolgende eerst ingaan op de vraag of de algemene voorwaarden van Heijmans van toepassing zijn op de overeenkomsten waaruit de betreffende vorderingen voortgevloeid zijn. Als de algemene voorwaarden van toepassing zijn, zal de rechtbank daarna beoordelen of artikel 24 van die algemene voorwaarden een beding is zoals bedoeld in artikel 6:83 lid 2 BW, wat de verpanding van de vorderingen in goederenrechtelijk opzicht onmogelijk zou hebben gemaakt. Voor zover nodig, zal de rechtbank daarna ingaan op de vraag of Heijmans zich met succes op verrekening kan beroepen.
Algemene voorwaarden
5.2.
Heijmans stelt dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomsten waaruit de vorderingen waarvan [naam eiseres] betaling vordert, zijn voortgekomen. Zij onderbouwt haar stelling met overlegging van diverse zogeheten “inkoopopdrachten”, waarin – onder verwijzing naar offertes van Bowie – door Heijmans aan Bowie opdrachten worden verstrekt. Op pagina 3 van de inkoopopdrachten staat steeds vermeld:
“Uitsluitend de Algemene Inkoop- en Onderaannemingsvoorwaarden van Heijmans N.V., zoals gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel Brabant op 1 november 2010, waarvan wij u reeds eerder een gedrukt exemplaar toezonden, zijn op deze overeenkomst van toepassing. (…)
Eventueel door u van toepassing verklaarde algemene voorwaarden worden uitdrukkelijk door ons van de hand gewezen.
Mocht u naar aanleiding van deze inkoopopdracht/overeenkomst op- of aanmerkingen hebben, dan verzoeken wij u zulks per omgaande schriftelijk aan ons kenbaar te maken. Kunt u zich verenigen met de inhoud, dan verzoeken wij u binnen 10 dagen een exemplaar door een daartoe bevoegd persoon voor akkoord te laten ondertekenen en met eventueel uw firmastempel binnen de genoemde tijd aan ons te retourneren.
Voor de goede orde wijzen wij u erop; Indien binnen 14 dagen na dagtekening van deze Inkoopopdracht/overeenkomst geen getekende kopie is retour ontvangen, wordt u geacht met de opdracht/overeenkomst, alsmede met Algemene Inkoop- en Onderaannemingsvoorwaarden van Heijmans N.V. akkoord te zijn.”
5.3.
Voorts heeft Heijmans verwezen naar een tussen haarzelf en Bowie gewezen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 2 september 2015 (C/01/273034 HA ZA 14-17, niet gepubliceerd). Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat de algemene voorwaarden van Heijmans sinds juli 2012 te gelden hebben als tussen Heijmans en Bowie bestendig gebruikte algemene voorwaarden, aldus Heijmans.
5.4.
[naam eiseres] heeft gesteld dat de offertes van Bowie [waarin de eigen algemene voorwaarden van Bowie Recycling van toepassing verklaard worden, rb.] al door Heijmans aanvaard waren voordat Heijmans haar inkoopopdrachten aan Bowie toezond, en dat Bowie op dat moment ook al aan de uitvoering van de opdrachten was begonnen. De inkoopopdrachten van Heijmans kwamen dus als “mosterd na de maaltijd” (nr. 40 conclusie van antwoord in het incident). Het feit dat Bowie al incidenteel met Heijmans zaken had gedaan, voorafgaand aan de projecten uit 2013 waarvoor [naam eiseres] nu de betaling opeist, maakt niet dat sprake is van een bestendige relatie. [naam eiseres] wijst erop dat zij tegen het vonnis van 2 september 2015 hoger beroep heeft ingesteld, waarop nog niet is beslist.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat [naam eiseres] haar stelling, inhoudende dat de offertes van Bowie al waren aanvaard en de overeenkomst(en) tussen Heijmans en Bowie derhalve al tot stand waren gekomen vóórdat een inkoopopdracht van Heijmans werd ontvangen, niet met enig stuk heeft onderbouwd. Nu [naam eiseres] geen onderbouwing voor haar stelling heeft gegeven, zodat uit niets blijkt van een eerder moment van aanvaarding, is de rechtbank van oordeel dat de in het geding gebrachte inkoopopdrachten van Heijmans moeten worden opgevat als de aanvaarding (van Bowies offertes), waarmee de overeenkomsten tussen Bowie en Heijmans tot stand gekomen zijn. In de inkoopopdrachten verklaart Heijmans haar eigen algemene voorwaarden van toepassing en wijst zij expliciet de toepassing van de algemene voorwaarden van Bowie van de hand. Door [naam eiseres] is niet gesteld dat door Bowie (ooit) tegen de toepassing van de algemene voorwaarden van Heijmans is geprotesteerd, terwijl zij wel stelt dat de opdrachten door Bowie zijn uitgevoerd. In het licht hiervan is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van de algemene voorwaarden van Heijmans door Bowie stilzwijgend is aanvaard, zodat de in het geding zijnde vorderingen onderworpen zijn aan de algemene voorwaarden van Heijmans.
5.6.
Hetgeen de rechtbank Oost-Brabant in haar vonnis van 2 september 2015 heeft overwogen met betrekking tot het bestendige gebruik van de algemene voorwaarden van Heijmans in de opeenvolgende opdrachten aan Bowie, draagt aan het hiervoor overwogene (ten overvloede) nog bij. Ook als het zo zou zijn dat Bowie bij de diverse hier aan de orde zijnde projecten al met de uitvoering was begonnen voordat zij de schriftelijke inkoopopdrachten van Heijmans ontving, volgt uit de wijze waarop blijkens het vonnis van 2 september 2015 bij eerdere projecten tussen Bowie en Heijmans is gecontracteerd, dat Bowie er (in ieder geval sedert 15 mei 2012) mee bekend was dat Heijmans alleen onder toepassing van haar eigen algemene voorwaarden wenste te contracteren en dat Bowie daar nimmer tegen heeft geprotesteerd. [naam eiseres] heeft weliswaar gesteld dat zij tegen het vonnis van 2 september 2015 in hoger beroep is gegaan, maar heeft in onderhavig geding niet beargumenteerd in welk opzicht de door de rechtbank in dat vonnis aan de beslissing ten grondslag gelegde feiten onjuist zijn. Slotsom is dat [naam eiseres] haar betwisting van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, tegenover de onderbouwde stellingen van Heijmans, niet voldoende heeft gemotiveerd.
Goederenrechtelijk of verbintenisrechtelijk verpandingsverbod?
5.7.
Heijmans stelt dat het verpandingverbod dat vervat is in artikel 24 van haar algemene voorwaarden tot gevolg heeft dat verpanding van de vorderingen van Bowie op Heijmans onmogelijk was. Artikel 24 is een verpandingsverbod met goederenrechtelijke werking (zoals mogelijk gemaakt door de artikelen 3:98 jo. 3:83 lid 2 BW), aldus Heijmans. Ter onderbouwing hiervan voert Heijmans primair aan dat de algemene voorwaarden van Heijmans zijn opgesteld (en tegenover Bowie van toepassing verklaard) toen de heersende juridische leer over uitleg van cessie- en verpandingsverboden nog gevormd werd door het arrest Oryx/Van Eesteren (HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0168). Het arrest Coface/Intergamma (HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682) was destijds nog niet gewezen.
5.8.
Enerzijds betoogt Heijmans dat tot 21 maart 2014 (uitspraak Coface/Intergamma) ieder contractueel verpandingsverbod, ongeacht de formulering daarvan, goederenrechtelijke werking had:
“De Hoge raad bepaalde in dat arrest[Oryx/Van Eesteren, rb]
immers dat een cessie- en verpandingsverbod tot gevolg heeft dat de vordering goederenrechtelijk onoverdraagbaar wordt in de zin van art. 3:83 BW”(nr. 45 conclusie van antwoord).
Volgens Heijmans kan Bowie de strekking van artikel 24 van haar algemene voorwaarden ook niet anders opgevat hebben, want:
“In 2013, toen de overeenkomsten[…]
tussen Heijmans en Bowie werden gesloten, was de heersende leer immers dat, gezien het arrest Oryx/Van Eesteren, elk beding dat overdragen of verpanden van vorderingen verbood, goederenrechtelijke werking had. Dat is pas omgeslagen na de publicatie van het Coface/Intergamma arrest, waar volgens Heijmans in de literatuur te ver strekkende conclusies aan worden verbonden (van 100% goederenrechtelijke werking, naar 100% verbintenisrechtelijke werking”(nr. 48 conclusie van antwoord)
.
Heijmans vervolgt met:
“Het arrest uit 2014 kan natuurlijk nooit betrokken worden bij de uitleg van bepalingen uit een overeenkomst die is gesloten lang voordat dat arrest werd gewezen.”(nr. 48 conclusie van antwoord)
.
5.9.
Anderzijds wijst Heijmans erop dat het arrest Oryx/Van Eesteren door het arrest Coface/Intergamma zijn gelding niet verloren heeft, omdat de Hoge Raad in het laatstgenoemde arrest zijn beslissing uit Oryx/Van Eesteren expliciet heeft bekrachtigd, ondanks de daarop in de literatuur geuite kritiek (nr. 46 conclusie van antwoord).
5.10.
Op basis van het bovenstaande concludeert Heijmans dat geen interpretatie van artikel 24 van de algemene voorwaarden plaats hoeft te vinden, maar direct kan worden uitgegaan van goederenrechtelijke werking van het verpandingsverbod.
5.11.
Subsidiair voert Heijmans aan dat ook bij uitleg volgens de Haviltex-formule onmiskenbaar is dat met artikel 24 goederenrechtelijke werking beoogd is. Daartoe wijst Heijmans erop dat de algemene voorwaarden van Heijmans geen sanctie bevatten voor het geval het verpandingsverbod zou worden geschonden. Indien beoogd zou zijn dat een schending van artikel 24 slechts verbintenisrechtelijke gevolgen zou hebben, zou het voor de hand hebben gelegen om die verbintenisrechtelijke gevolgen in de algemene voorwaarden nader uit te werken, bijvoorbeeld met een boeteclausule of onmiddellijke opeisbaarheid van de ten onrechte verpande of overgedragen vordering. Het ontbreken van een sanctie is dus een aanwijzing dat goederenrechtelijke werking is beoogd.
5.12.
[naam eiseres] betwist dat artikel 24 van de algemene voorwaarden van Heijmans een verpandingsverbod met goederenrechtelijke werking in de zin van artikel 3:83 lid 2 BW is. Zij haalt de uitlegregel aan die de Hoge Raad in het arrest Coface/Intergamma heeft gegeven en wijst erop dat het verpandingsverbod van Heijmans zo is geformuleerd dat de opdrachtnemer van Heijmans haar vorderingen op Heijmans niet zonder toestemming van Heijmans
magverpanden. Artikel 24 zegt niet dat de opdrachtnemer de vorderingen niet
kanverpanden. Het verpandingsverbod richt zich tot de wederpartij en zegt niets over de eigenschappen van de vorderingen op Heijmans zelf. Artikel 24 verwijst ook niet naar artikel 3:83 lid 2 BW. Kortom: de tekst van de bepaling bevat volgens [naam eiseres] geen aanwijzing dat met dit beding goederenrechtelijke werking beoogd werd.
5.13.
Uit de afwezigheid van een sanctie op overtreding van artikel 24 blijkt volgens [naam eiseres] ook niet dat het een beding in de zin van artikel 3:83 lid 2 BW is. Volgens de uitlegregel van Coface/Intergamma is de formulering van artikel 24 leidend, en de afwezigheid van een boeteclausule heeft daar niets mee te maken. Bovendien is het niet zo dat een verbintenisrechtelijk verpandingsverbod zinloos is zonder een contractueel bepaalde sanctie. Bij schending van een verbintenisrechtelijk verpandingsverbod kan Heijmans ook op grond van de wet aanspraak maken op vergoeding van eventuele schade, of andere maatregelen treffen, aldus [naam eiseres] .
5.14.
De rechtbank zal bij het beoordelen van het verpandingsverbod in artikel 24 van de algemene voorwaarden van Heijmans uitgaan van de uitlegregel die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest Coface/Intergamma. Dat betekent niet dat de rechtbank met terugwerkende kracht een nieuwe rechtsregel toepast op een al eerder bestaande rechtsverhouding. Het arrest Coface/Intergamma vormt namelijk, zoals Heijmans ook opmerkt, geen breuk met het arrest Oryx/Van Eesteren. De Hoge Raad overweegt in r.o. 3.3.1 en 3.3.2 van het arrest Coface/Intergamma expliciet dat hij zijn beslissing in de zaak Oryx/Van Eesteren handhaaft.
5.15.
Uit het arrest Oryx/Van Eesteren volgt evenwel niet dat ieder verpandingsverbod, of zelfs een beding dat qua formulering lijkt op de in Oryx/Van Eesteren voorliggende clausule, volgens de Hoge Raad opgevat moe(s)t worden als een verpandingsverbod met goederenrechtelijke werking. De Hoge Raad heeft in Oryx/Van Eesteren (slechts) beslist dat een cessieverbod dat kwalificeert als een beding in de zin van artikel 3:83 lid 2 BW, niet leidt tot beschikkingsonbevoegdheid van de gerechtigde tot de vordering, maar tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf. Over de vraag of de concrete clausule die in het arrest Oryx/Van Eesteren voorlag, daadwerkelijk een beding in de zin van artikel 3:83 lid 2 BW
was, heeft de Hoge Raad geen eigen oordeel gegeven. De Hoge Raad was op dat punt gebonden aan de interpretatie van het hof, waartegen partijen in het cassatieberoep geen klacht hadden gericht (vgl. alinea 2.16 conclusie A-G bij Coface/Intergamma, ECLI:NL:PHR:2013:1380). In cassatie namen beide partijen reeds aan dat er sprake was van een verpandingsverbod dat het vestigen van een pandrecht in beginsel onmogelijk maakte (zij het, volgens partijen: wegens beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever) en lag aan de Hoge Raad slechts de vraag voor of de pandnemer, als hij niet op de hoogte was van het verpandingsverbod, een beroep kon doen op derdenbescherming.
5.16.
Als Heijmans tot aan het uitspreken van het arrest Coface/Intergamma heeft verondersteld dat op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad ieder contractueel verpandingsverbod (althans in ieder geval een verpandingsverbod met een tekst zoals in Oryx/Van Eesteren) goederenrechtelijke werking had, berustte dat op een verkeerde lezing van het arrest Oryx/Van Eesteren. Heijmans stelt dat Bowie dezelfde (onjuiste) veronderstelling moet hebben gehad bij het aangaan van haar overeenkomsten met Heijmans, maar dat argument kan Heijmans niet baten, omdat de subjectieve bedoeling van partijen bij de interpretatie van een verpandingsverbod niet doorslaggevend is. In het arrest Coface/Intergamma laat de Hoge Raad zich immers, anders dan in Oryx/Van Eesteren, wel uit over de vraag wanneer een contractueel beding kan worden opgevat als een beding in de zin van artikel 3:83 lid 2 BW. Daarbij neemt de Hoge Raad als uitgangspunt, dat bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de
- naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd.
5.17.
De rechtbank overweegt dat de bewoordingen van artikel 24 van de algemene voorwaarden van Heijmans zich niet op de goederenrechtelijke eigenschappen van de vorderingen op Heijmans richten, maar iets zeggen over wat de wederpartij van Heijmans wel en niet mag doen (wel: met schriftelijke toestemming van Heijmans cederen of verpanden, niet: zonder schriftelijke toestemming van Heijmans cederen of verpanden). De formulering van het beding als zodanig duidt dus vanuit zuiver grammaticaal oogpunt niet op een goederenrechtelijke betekenis. Relevant is vervolgens of de feiten die Heijmans aanvoert, factoren vormen die de grammaticale betekenis van artikel 24
naar objectieve maatstaventoch in een ander licht plaatsen. Anders gezegd: leiden de door Heijmans aangevoerde feiten ertoe dat ook in de ogen van een derde, die niet op de persoonlijke bedoelingen van Heijmans en Bowie, maar louter op de tekst van de algemene voorwaarden van Heijmans kan afgaan, toch duidelijk een goederenrechtelijke werking beoogd moet zijn met de formulering van artikel 24?
5.18.
Voor zover Heijmans in nr. 48 van haar conclusie van antwoord heeft bedoeld dat ook een derde die in 2013 louter naar de tekst van artikel 24 keek, zou aannemen dat daarmee goederenrechtelijke werking werd beoogd, omdat tot 21 maart 2014 niet alleen Heijmans en Bowie Recycling, maar
iedereener op basis van Oryx/Van Eesteren van uitging dat een dergelijk (of zelfs: ieder) contractueel verpandingsverbod onder de werking van artikel 3:83 lid 2 BW viel, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. Uit rechtspraak en literatuur blijkt dat ook in 2013 (en de jaren daarvoor) verschillend over de reikwijdte van het arrest Oryx/Van Eesteren werd gedacht. Zie voor een overzicht bijvoorbeeld: J.W.A. Biemans, ‘Onoverdraagbare’ vorderingen in faillissement: twee kwesties van uitleg tussen de curator en de pandhouder,
MvV2013, nummer 4, p. 114-121 (met name pagina 118 en 119 en de verwijzingen in voetnoten 29, 33, 34 en 37 t/m 39).
5.19.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt ook de afwezigheid van een contractuele sanctie op overtreding van het verpandingsverbod geen (althans geen op zichzelf doorslaggevende) reden om artikel 24, ondanks de grammaticale betekenis van de gekozen bewoordingen, toch te interpreteren als een beding met goederenrechtelijke werking. Aangezien ook de wet reeds remedies biedt bij schending van verbintenisrechtelijke afspraken, kan een derde, die de individuele belangen en afwegingen van Heijmans (en Bowie) niet kent, uit de afwezigheid van een contractuele sanctie niet zonder meer concluderen dat artikel 24 zonder goederenrechtelijke werking zinledig zou zijn.
5.20.
Slotsom is dat artikel 24 van de algemene voorwaarden van Heijmans geen goederenrechtelijke werking heeft en dus niet tot gevolg heeft dat geen van de vorderingen van Bowie op Heijmans aan [naam eiseres] verpand zijn. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan de verdere geschilpunten tussen [naam eiseres] en Heijmans.
Verrekening
5.21.
Voor zover de vorderingen van Bowie op Heijmans aan [naam eiseres] zouden zijn verpand, beroept Heijmans zich op verrekening van haar schulden aan Bowie met een vordering die zijzelf op Bowie heeft. Zij stelt daartoe het volgende: tussen Heijmans en Bowie bestond een overkoepelende overeenkomst (de “cyclusafspraak”) op basis waarvan Bowie bij verschillende projecten van Heijmans asfaltschollen (brokken gebruikt asfalt) zou innemen, breken, zeven en daarna het eindresultaat (asfaltgranulaat) zou afleveren bij de asfaltmolen van Heijmans in Venlo, voor een totaalprijs van € 4,60 per ton. Heijmans heeft uit hoofde van deze afspraak bij diverse van haar projecten een totaalbedrag van € 138.457,17 (inclusief btw) aan Bowie betaald op het moment van inname van de asfaltschollen, terwijl Bowie de verdere “cyclus” nog niet voltooid had toen zij failliet verklaard werd. Heijmans heeft bij brief van 8 mei 2014 aan de curator van Bowie een termijn gesteld om te verklaren of hij de verplichting tot het afleveren van het asfaltgranulaat (het eindresultaat van de cyclus) nog ging nakomen; de curator heeft zich echter niet binnen de termijn tot nakoming bereid verklaard en het asfaltgranulaat is ook nooit aangeleverd. Heijmans heeft daarom recht op terugbetaling van het bedrag van € 138.457,17.
5.22.
[naam eiseres] stelt ten eerste dat de cyclusafspraak tussen Bowie en Heijmans inhield dat Bowie voor de prijs van € 4,60 per ton teervrije asfaltschollen alleen maar moest innemen. Voor het afleveren van gebroken en gezeefd asfaltgranulaat aan de asfaltmolen moest nog afzonderlijk worden betaald. [naam eiseres] wijst ter onderbouwing van deze stelling op een tweetal facturen van Bowie aan Heijmans waarin bedragen (€ 5,50 per ton) worden gefactureerd onder de omschrijving “asfaltgranulaat 0,11 naar VAF” (VAF= Venlose Asfalt Fabriek, zijnde de asfaltmolen van Heijmans in Venlo).
5.23.
Ten tweede betwist [naam eiseres] het bedrag dat Heijmans tegoed stelt te hebben. Heijmans heeft in haar brief aan de curator gesteld dat er 26.972 ton van Heijmans ingenomen asfaltpuin bij Bowie zou liggen, dat nog verwerkt en als granulaat afgeleverd zou moeten worden, maar bewijs daarvan ontbreekt en [naam eiseres] betwist de gestelde hoeveelheid.
5.24.
Ten derde stelt [naam eiseres] zich op het standpunt dat een beroep op verrekening tegenover de pandhouder van een vordering slechts mogelijk is indien de vordering waarmee de schuldenaar (in dit geval: Heijmans) wil verrekenen, uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeit als de vordering waarop het pandrecht rust, of als de vordering waarmee de schuldenaar wil verrekenen, reeds aan haar was opgekomen en opeisbaar was geworden voordat het pandrecht bekendgemaakt werd. Aan geen van beide criteria is in dit geval voldaan, stelt [naam eiseres] . Tussen Bowie en Heijmans werden per project afzonderlijke contracten gesloten. Onder de facturen waarvan [naam eiseres] nu als pandhouder betaling vordert, zijn (slechts) 17 facturen (totaalbedrag € 11.588,20) die betrekking hadden op de cyclusafspraak. Slechts één van die facturen, voor een bedrag van € 1.688,17, betreft een project waarvan Heijmans heeft laten zien dat zij voor de inname van teervrij asfaltpuin betaald heeft. Alle andere facturen waarvan [naam eiseres] betaling vordert hebben niets met de cyclusafspraak te maken. Met name voor de grootste factuur waarvan [naam eiseres] betaling vordert, een bedrag van € 49.255,25 voor het innemen van teerhoudend asfaltpuin in het kader van project “Tegelseweg”, geldt dat deze uit een andere rechtsverhouding voortvloeit dan de bedragen waarmee Heijmans wil verrekenen. De cyclusafspraak – voor zover die al behelsde dat er door Bowie meer moest worden gedaan dan louter innemen van asfaltpuin – had immers alleen betrekking op asfaltpuin zonder teer. De vorderingen die Heijmans wil verrekenen, zijn ook pas aan haar opgekomen nadat het pandrecht van [naam eiseres] bekend is gemaakt. Heijmans baseert haar vordering immers op ontbinding van de projectcontracten (in relatie tot de cyclusafspraak) nadat de curator van Bowie niet binnen de op 8 mei 2014 gestelde termijn tot nakoming overging.
5.25.
[naam eiseres] heeft tot slot aangevoerd dat Heijmans geen verrekeningsverklaring (als bedoeld in artikel 6:127 BW) heeft gedaan, zodat van verrekening feitelijk geen sprake is, zelfs als verrekening mogelijk zou zijn.
5.26.
Ter comparitie van 8 juni 2017 heeft [naam eiseres] zich ook nog beroepen op het gezag van gewijsde van het vonnis van 21 september 2016 van deze rechtbank tussen partijen gewezen.
5.27.
Tegenover de betwistingen van [naam eiseres] stelt Heijmans dat de facturen voor “asfaltgranulaat 0,11 naar VAF” betrekking hadden op een project dat buiten de prijsafspraak van de cyclusovereenkomst viel, omdat het asfaltpuin in dit geval tot fijner granulaat werd gemaakt dan anders. Normaal gesproken is de grootste korrelmaat in het granulaat 0,16 centimeter, en in dit geval was dat 0,11 centimeter. Dat granulaat wordt gemaakt met een andere zeef, en daarom is er een aparte afspraak over gemaakt. Ter comparitie heeft de heer [naam medewerker Heijmans] namens Heijmans verklaard dat het asfaltgranulaat 0,11 gemaakt werd van asfaltpuin dat Bowie ergens anders vandaan haalde dan van (projecten van) Heijmans.
5.28.
Ter nadere onderbouwing van haar stelling dat Bowie tegenover de betalingen in het kader van de cyclusafspraak ook verplicht was om (na inname van asfaltpuin) gebroken en gezeefd asfaltgranulaat te leveren, overlegt Heijmans een e-mail van (een kantoorgenoot van) de curator van Bowie, mr. Stiekema, waarin deze onder meer aangeeft dat hij van Bowie het volgende heeft begrepen:
“Indertijd is met Heijmans afgesproken dat Bowie Recycling BV de asfaltschollen in zou nemen voor een bepaalde vergoeding. Hierdoor verkreeg Bowie Recycling de eigendom van deze schollen, welke een negatieve waarde hebben. Verder is met Heijmans afgesproken dat Bowie Recycling BV aan hun teervrij asfaltgranulaat om niet zouden leveren.(…)”
5.29.
Tevens overlegt Heijmans een schriftelijke verklaring van de heer [naam] , een destijds bij de afspraken betrokken medewerker van Bowie, die luidt:
“(…)
Afspraken verwerking van teervrije asfalt
Bowie en Heijmans werkten op regelmatige basis samen sinds 2010.
Bowie en Heijmans hadden vaste afspraken gemaakt over de handeling van asfaltgranulaat (schollen en freesasfalt).
Voor het verwerken van teervrije asfalt schollen en freesasfalt waren vaste prijsafspraken gemaakt.
Bowie nam dit asfalt op haar locatie in Venlo in, woog het, brak het en woog het wederom, waarna Bowie het afleverde bij de asfaltmolen van Heijmans in Venlo.
Prijs
Voor al deze handelingen tezamen was één totaalprijs overeengekomen.
Ik herinner me dat Bowie met de oorspronkelijk afgesproken prijs van €3,50 niet uit kwam en daarom een nieuwe prijs wilde afspreken. Ik meen me te herinneren dat Bowie iets van €5,20 wilde hebben. Ik kan me voorstellen dat uit die onderhandeling uiteindelijk €4,60 is gekomen. Dat is toen volgens mij vastgelegd in een memo. Wat daar precies in staat weet ik niet meer, dat is te lang geleden.
Als er ook transport bij zat omdat Bowie het asfalt zelf moest ophalen op locatie, was de prijs hoger.
(…)”
5.30.
Ter onderbouwing van de hoeveelheid asfaltgranulaat die Heijmans nog tegoed had van Bowie, overlegt Heijmans een e-mail van de heer [naam medewerker Heijmans 2] van Heijmans aan de heer [naam eiseres] van 26 mei 2014, waaraan een spreadsheet is gehecht met de hoeveelheden asfaltpuin die (volgens de administratie van Heijmans) gedurende het jaar 2013 per project door Bowie zijn ingenomen en hoeveel granulaat er door Bowie aan de asfaltmolen is geleverd. In die spreadsheet staat dat er nog 29.972,13 tonnen te leveren zijn. De cijfers in deze spreadsheet zijn door Bowie nooit tegengesproken, aldus Heijmans.
5.31.
Heijmans stelt dat haar vordering met betrekking tot de niet-voltooide cycluswerkzaamheden wel degelijk voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de facturen van Bowie waarvan [naam eiseres] betaling vordert. Zowel de facturen als de vordering van Heijmans vloeien voort uit de cyclusafspraak en de projecten waarvan de cyclusafspraak onderdeel uitmaakte. Het feit dat er naast de overkoepelende cyclusafspraak ook nog projectcontracten werden gemaakt, had een administratieve reden; zo kon Heijmans bijhouden welke kosten zij aan welk project moest toeschrijven. De daadwerkelijke cycluswerkzaamheden werden echter niet per project afzonderlijk uitgevoerd. Bowie spaarde de ingenomen asfaltschollen op. Eens in de zoveel tijd verwerkte Bowie in overleg met de (asfalt)molenbaas een bepaalde hoeveelheid asfaltschollen tot granulaat en leverde dat dan bij de asfaltmolen af. De facturen waarvan [naam eiseres] heeft aangevoerd dat die op andere onderwerpen zien dan de cyclusafspraak (zoals de factuur van € 49.225,50 voor project Tegelseweg) hebben betrekking op projecten waar het verwerken van asfaltschollen in het kader van de cyclusafspraak ook onderdeel van uitmaakte. De vordering van Heijmans uit hoofde van de niet (volledig) nagekomen cyclusafspraak heeft daarom een dusdanige samenhang met de projecten waarvoor [naam eiseres] nu betaling vordert, dat ontkoppeling daarvan niet gerechtvaardigd is, zo stelt Heijmans onder verwijzing naar de conclusie van A-G Bakels bij het arrest HR 21 januari 2000, NJ 2000, 237 (Stet/Braaksma). Er is een zeer nauwe samenhang tussen enerzijds het door Bowie in opdracht van Heijmans opbreken van bestaand wegdek, het afvoeren van de daarbij vrijkomende asfaltschollen en het vervolgens aanbrengen van een nieuwe asfaltlaag enerzijds en zeven van die vrijgekomen asfaltschollen anderzijds, aldus Heijmans. Tot slot heeft Heijmans betwist dat het vonnis van 21 september 2016 gezag van gewijsde heeft.
5.32.
De rechtbank beoordeelt dit onderdeel van het geschil als volgt. Allereerst verdient opmerking dat door [naam eiseres] niet – althans niet gemotiveerd - is betwist dat Heijmans reeds bij het innemen van (teervrij) asfaltpuin een bedrag van € 4,60 per ton aan Bowie betaalde, althans verschuldigd werd. [naam eiseres] heeft wel opgemerkt dat Heijmans niet voor alle door haar gestelde tonnen de innamefacturen of betalingsbewijzen in het geding heeft gebracht, maar [naam eiseres] heeft niet weersproken dat Heijmans € 4,60 per ingenomen ton moest betalen en [naam eiseres] heeft ook niet aangevoerd dat nog niet al het ingenomen asfaltpuin aan Heijmans in rekening gebracht zou zijn.
5.33.
Heijmans heeft met de verklaringen van de heer [naam] (productie 13 Heijmans) en mr. Stiekema (productie 15 Heijmans) voldoende onderbouwd dat voor de prijs van € 4,60 per ton niet alleen teervrij asfaltpuin van Heijmans moest worden ingenomen, maar dat er in ruil voor dat bedrag ook gebroken en gezeefd asfaltgranulaat bij de asfaltmolen moest worden afgeleverd. Uit de spreadsheet waarin stromen van ingenomen asfaltpuin en afgeleverd granulaat per project zijn weergegeven (productie 16 Heijmans), alsmede uit hetgeen de heer [naam medewerker Heijmans] ter comparitie heeft verklaard, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende duidelijk dat de afspraken met betrekking tot het aanleveren van asfaltgranulaat “0,11” anders waren dan de cyclusafspraak, die alleen betrekking had op asfaltgranulaat “0,16”. Ter comparitie is dit door [naam eiseres] ook niet meer betwist, maar heeft mr. Hanssen juist ook aangegeven dat de hogere prijs voor het fijnere granulaat “buiten het cyclus-verhaal valt”. Uit de door [naam eiseres] in het geding gebrachte facturen waarop voor de levering van asfaltgranulaat 0,11 een andere prijs in rekening wordt gebracht, volgt dus niet dat er (binnen het kader van de cyclusafspraak) nog afzonderlijk voor het leveren van asfaltgranulaat moest worden betaald.
5.34.
Met betrekking tot de betwisting van het door Heijmans gestelde aantal tonnen asfaltgranulaat dat volgens Heijmans nog aan haar geleverd moest worden toen Bowie failliet werd verklaard, overweegt de rechtbank dat [naam eiseres] deze betwisting onvoldoende gemotiveerd heeft. Dát er nog asfaltgranulaat te leveren was, staat vast, want [naam eiseres] heeft niet gesteld dat Bowie reeds een met de hoeveelheid ingenomen (en door Heijmans betaald) asfaltpuin corresponderende hoeveelheid asfaltgranulaat bij de asfaltmolen had afgeleverd. De heer [naam medewerker eiseres] heeft namens [naam eiseres] ter comparitie ook verklaard dat er nog van Heijmans afkomstige asfaltschollen op het terrein van Bowie liggen (
“De asfaltschollen liggen er allemaal nog.”). In het licht hiervan had het op de weg van [naam eiseres] gelegen om te onderbouwen dat de hoeveelheid nog te (breken, zeven en/of) leveren asfaltgranulaat kleiner was dan het door Heijmans in de spreadsheet van 24 mei 2014 naar voren gebrachte aantal tonnen. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand feit aan dat Heijmans een bedrag van
€ 138.457,51 (inclusief btw) van Bowie terug te vorderen heeft.
5.35.
Dit brengt de rechtbank bij de vraag of de vordering van Heijmans op Bowie voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de schuld aan Bowie, die aan [naam eiseres] is verpand, zodat Heijmans ondanks de verpanding een beroep kan doen op verrekening. Heijmans heeft immers niet gesteld dat haar (terugbetalings)vordering op Bowie al aan haar opgekomen en opeisbaar was voordat [naam eiseres] haar pandrecht bekend maakte.
5.36.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of zodanige samenhang bestaat tussen een schuld en een vordering van degene die zich op verrekening beroept dat gezegd kan worden dat zij uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien zoals bedoeld in art. 6:130 lid 1 BW, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval (HR 21 januari 2000, NJ 2000/237, r.o. 3.4.2). Het in het onderhavige geding aan de orde zijnde geval wordt hierdoor gekenmerkt dat:
  • Bowie en Heijmans herhaaldelijk met elkaar samengewerkt hebben aan projecten met betrekking tot aanleg en/of onderhoud van wegen;
  • Bowie daarbij telkens diverse soorten afval voor Heijmans innam (blijkens de door [naam eiseres] in het geding gebrachte facturen onder meer teervrij asfaltpuin, teerhoudend asfaltpuin en betonpuin);
  • tussen Bowie en Heijmans sedert jaren de afspraak bestond dat voor het ingenomen teervrije asfaltpuin een vaste prijs werd gerekend en daarvoor ook een corresponderende hoeveelheid asfaltgranulaat (0,16) zou worden (terug)geleverd aan Heijmans, op een in overleg met de molenbaas te bepalen moment (de cyclusafspraak);
  • bij bepaalde projecten zowel afval werd ingenomen waarop de cyclusafspraak van toepassing was (teervrij asfaltpuin), als afval waarop de cyclusafspraak niet van toepassing was (bijvoorbeeld betonpuin of teerhoudend asfaltpuin);
  • de inname van teervrij asfaltpuin (vallend onder de cyclusafspraak) en de inname van andere soorten puin (niet vallend onder de cyclusafspraak) ook wel tezamen in dezelfde inkoopopdracht voor een project voorkwamen (vgl. producties 12 en 19 Heijmans) en ook tezamen op dezelfde factuur door Bowie in rekening werden gebracht (bijvoorbeeld: productie 2 [naam eiseres] , facturen project Tegelseweg d.d. 10-12-2013, VFB134400440 en VFB13440539);
  • Heijmans ten tijde van de uitspraak van het faillissement van Bowie nog aanspraak had op levering van asfaltgranulaat, wegens de inname van teervrij asfaltpuin op verschillende projecten van Heijmans.
5.37.
Op basis van de bovengenoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verplichting van Bowie om aan Heijmans nog een bepaalde hoeveelheid teervrij asfaltgranulaat te leveren is voortgevloeid uit een overkoepelende afspraak die nauw samenhing met de verscheidene, individuele projectcontracten die tussen Bowie en Heijmans zijn gesloten en uitgevoerd. De rechtbank overweegt dat de cyclusafspraak, waar de vordering van Heijmans op stoelt, nooit geheel op zichzelf stond en naar zijn aard ook niet op zichzelf kon staan, maar altijd pas zijn praktische uitwerking vond in de projectcontracten die Heijmans met Bowie sloot. Pas in het kader van de uitvoering van de projecten kwam er immers asfaltpuin vrij.
5.38.
Het asfaltgranulaat dat Heijmans nog van Bowie “tegoed had” is opgebouwd uit de cumulatie van opeenvolgende projectcontracten, waarin de cyclusafspraak tot uitvoer kwam. De vordering van Heijmans kan daarom niet worden beschouwd als zo zeer op zichzelf staand, dat deze niet kan worden aangemerkt als voortvloeiend uit dezelfde rechtsverhouding als de facturen van Bowie (vgl. HR 21 januari 2000, NJ 2000/237, r.o. 3.4.3). Reeds hieruit volgt dat Heijmans een beroep kan doen op verrekening van haar vordering op Bowie met de facturen waarvan [naam eiseres] betaling vordert, omdat deze uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien.
5.39.
Het beroep van [naam eiseres] op het gezag van gewijsde van het vonnis van 21 september 2016 kan haar niet baten. De rechtbank heeft in dat vonnis de verrekening van de daar aan de orde zijnde vorderingen afgewezen op de grond dat de ongedaanmakingsverplichting niet is opgekomen en opeisbaar geworden vóór de mededeling van verpanding, zodat aan die eis van artikel 6:130 BW niet is voldaan. Van een debat of beslissing over de vraag of sprake was van vorderingen die voortvloeien uit een zelfde rechtsverhouding blijkt uit dat vonnis niet.
5.40.
Ook [naam eiseres] stelling, dat Heijmans geen verrekeningsverklaring zou hebben uitgebracht, staat niet aan het beroep van Heijmans op verrekening in de weg. Het feit dat Heijmans zich in dit geding op verrekening beroept, heeft tegenover [naam eiseres] als een verrekeningsverklaring te gelden. Aannemend dat de verrekeningsverklaring in de onderhavige omstandigheden (in de eerste plaats) moest worden gedaan aan (de curator van) Bowie, oordeelt de rechtbank dat ook daaraan voldaan is, nu Heijmans onweersproken heeft gesteld dat zij zich ook reeds op verrekening heeft beroepen in het geding dat eerder tussen [naam eiseres] , Heijmans en de curator van Bowie is gevoerd (C/01/373034 / HA ZA 14-17). De raadsman van [naam eiseres] heeft ter comparitie wel gesteld dat een verwijzing naar het vonnis in die andere zaak Heijmans niet kan baten, maar de rechtbank gaat hieraan wegens gebrek aan onderbouwing voorbij. [naam eiseres] heeft geen enkele omstandigheid aangevoerd die in twijfel trekt of de curator van Bowie uit de stellingen van Heijmans in dat geding wel heeft begrepen dat Heijmans zich op verrekening beroept.
5.41.
Het voorgaande betekent dat Heijmans haar vordering van € 138.703,51 op Bowie heeft verrekend (althans, zonder meer kan verrekenen) met de bedragen waarvan [naam eiseres] in dit geding betaling vordert. De door [naam eiseres] ingestelde vordering bedraagt € 92.235,33 in hoofdsom, te vermeerderen met kosten (€ 1.697,35) en wettelijke handelsrente. De verrekening waar Heijmans zich op beroept, werkt terug tot het moment waarop haar vordering jegens Bowie veranderde van een vordering tot levering van asfaltgranulaat in een vordering tot betaling van een geldsom, zijnde het moment waarop de door Heijmans aan de curator van Bowie gestelde termijn ex artikel 37 Fw afliep. Die termijn liep veertien dagen na 8 mei 2014, derhalve op 22 mei 2014, af (productie 11 Heijmans). De facturen waarvan [naam eiseres] betaling vordert, hebben voor het grootste gedeelte (op enkele kleinere facturen uit december 2013 na) een vervaldatum die gelegen is in het eerste kwartaal van 2014, zodat de periode waarover deze rente hebben vergaard, tamelijk beperkt is. Dit brengt met zich dat de vordering van [naam eiseres] tegenover Heijmans, ook indien daarover de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen tot 22 mei 2014 zou worden meegerekend, niet hoger is dan het door Heijmans in verrekening te brengen bedrag. De vordering van [naam eiseres] dient daarom in zijn geheel te worden afgewezen, nu het beroep van Heijmans op verrekening slaagt.
5.42.
Nu het beroep op verrekening slaagt en de vordering van Heijmans hoe dan ook groter is dan het maximale bedrag waar [naam eiseres] aanspraak op maakt, hoeft in het onderhavige geding niet te worden ingegaan op de vraag of de vorderingen die niet in de computerlijst bij de pandakte van 20 januari 2014 zijn opgenomen (het bedrag van € 30.419,56) wel of niet aan [naam eiseres] zijn verpand. Ook het beroep op opschorting van de zijde van Heijmans is niet meer van belang, nu het beroep op verrekening slaagt.
5.43.
[naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Heijmans worden begroot op:
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat
3.576,00(4 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 5.505,00
5.44.
Bij de berekening van de vergoeding voor salaris advocaat is rekening gehouden met het feit dat er twee maal een mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden.
5.45.
De door Heijmans gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Heijmans tot op heden begroot op € 5.505,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [naam eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.