ECLI:NL:HR:2003:AF0168
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Verpandingsverbod en niet-overdraagbaarheid van vorderingen in het civiele recht
In deze zaak heeft Oryx (Holding) B.V. verweerster, een vennootschap onder firma, gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam met de eis om een bedrag van ƒ 65.679,91 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De Rechtbank heeft de vordering van Oryx bij vonnis van 1 juli 1999 afgewezen, waarna Oryx hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd in een arrest van 28 december 2000. Oryx heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het verpandingsverbod, dat was opgenomen in de overeenkomst tussen [B] B.V. en [A] v.o.f., in de weg staat aan de geldigheid van de verpanding van de vordering van Oryx. De Hoge Raad oordeelde dat de overdraagbaarheid van de vordering kan worden uitgesloten door een beding, zoals in dit geval, en dat de goede trouw van Oryx niet kan leiden tot een andere conclusie. De Hoge Raad heeft het beroep van Oryx verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van verpandingsverboden in het civiele recht en de gevolgen daarvan voor de overdraagbaarheid van vorderingen. De Hoge Raad bevestigt dat een verpandingsverbod niet leidt tot beschikkingsonbevoegdheid, maar wel tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf. Dit arrest heeft implicaties voor de rechtsverhouding tussen schuldeisers en debiteuren, vooral in situaties waarin verpandingsverboden zijn overeengekomen.