Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser uitsluitend is gericht tegen de hoogte van de door verweerder bij het bestreden besluit toegekende proceskostenvergoeding voor het indienen van een bezwaarschrift.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een bedrag van € 248,00 aan proceskostenvergoeding aan eiser toegekend. Verweerder heeft hierbij voor het verrichten van de proceshandeling “opstellen van het bezwaarschrift” 1 punt toegekend en een wegingsfactor 0,5 (licht) toegepast. Ten aanzien van de wegingsfactor heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zaak als lichter dan gemiddeld kan worden gewaardeerd, omdat er sprake is van een zaak waarbij de toevoeging in eerste instantie is afgewezen op de grondslag dat de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. Verweerder verwijst daarbij naar artikel 3, lid c Beleidsregels wegingsfactoren kosten bestuurlijke voorprocedure.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze handelswijze in strijd is met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Eiser is genoodzaakt geweest advocaatkosten te maken voor het verkrijgen van een toevoeging en er zijn geen duidelijke redenen om af wijken van hetgeen is bepaald in het Bpb. Eiser verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:992) waaruit volgt dat de behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel tot de categorie “gemiddeld” behoort, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. In deze zaak zijn er geen duidelijke redenen om af te wijken van hetgeen in het Bpb is bepaald. De bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de bijstandsaanvraag was geen lichte, maar een volledige bezwaarprocedure. Bepalend voor het gewicht van een zaak dient niet de reden van afwijzing te zijn, maar de complexiteit van de zaak en de gronden van het bezwaar. Het is evenwel niet aan eiser om aan te tonen dat de bezwaarprocedure tot de categorie gemiddeld behoort maar aan verweerder om aan te tonen dat de zaak als licht gekwalificeerd dient te worden. Verweerder heeft dit niet onderbouwd. Verweerders richtlijn maakt de uitzondering tot hoofdregel aangezien verweerder voor nagenoeg alle afwijzingsgronden slechts een wegingsfactor van 0,25 dan wel 0,5 hanteert. Er wordt een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op het Bpb. 4. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5. Ingevolge het vierde lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
6. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), voor zover van belang, kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
7. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpd, voor zover van belang, wordt bij de beslissing op bezwaar ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, het bedrag van de kosten overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief vastgesteld.
8. Volgens de bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpd vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig een lijst en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. De in de bijlage genoemde wegingsfactoren variëren van 0,25 (zeer licht) tot 2 (zeer zwaar).
9. Verweerder heeft beleid vastgesteld ten aanzien van de wegingsfactoren als bedoeld in de bijlage bij het Bpb. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels wegingsfactoren kosten bestuurlijke voorprocedure (de beleidsregels) zal een bezwaar in een zaak die niet tot een van de categorieën van artikel 3 of artikel 4 behoort, in beginsel als gemiddeld met een wegingsfactor van 1 gekwalificeerd worden.
Ingevolge het tweede lid heeft verweerder onverminderd het bepaalde in het eerste lid de bevoegdheid om op grond van het Bpb, een lagere of hogere wegingsfactor toe te kennen naarmate de betreffende zaak lichter of zwaarder is dan een gemiddelde zaak.
10. Ingevolge artikel 3 van de beleidsregels, worden de volgende categorieën zaken met een wegingsfactor 0,5 gewaardeerd:
c. zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen het besluit inhoudende dat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met rechtsbijstand van een ander persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet (artikel 12 lid 2 sub g Wrb)
11. Verweerder stelt dat de aanvraag toevoeging is afgewezen op grond van artikel 12 lid 2 sub g Wrb. Gelet op het voorgaande geldt volgens de Beleidsregels een proceskostenvergoeding van 0,5 punt. De raad ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om de zaak te waarderen met 1 punt. Naar het oordeel van de raad was er namelijk sprake van een lichte zaak waarin door de gemachtigde enkel verwezen hoefde te worden naar het van toepassing zijnde beleid. De toevoeging is namelijk aangevraagd in verband met een bezwaarprocedure bij de gemeente Sittard-Geleen inzake een afwijzing van een aanvraag uitkering. De aanvraag is afgewezen omdat onvoldoende is meegewerkt aan een huisbezoek. In de werkinstructie C10 wet werk en bijstand (participatiewet) is opgenomen dat er kan worden toegevoegd bij een inhoudelijk juridisch verweer zoals “bijvoorbeeld als het gaat om interpretatie van begrippen in wetgeving en rechtspraak zoals al dan niet terecht huisbezoek of mogelijke samenwoning”. Derhalve valt dit niet aan te merken als een zaak waarbij afgeweken dient te worden van het bepaalde in artikel 3 van de beleidsregels.
12. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 2 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:527) overwogen, dat volgens de nota van toelichting bij het Bpb het gewicht van de zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. In de nota van toelichting is opgemerkt dat de proceskostenvergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de rechtsbijstandverlener. Daarbij dient te worden uitgegaan van de omvang van de werkzaamheden die redelijkerwijs nodig zijn om het desbetreffende besluit of de desbetreffende uitspraak met succes te bestrijden en niet van de omvang van de werkzaamheden die de rechtsbijstandverlener in werkelijkheid aan de zaak heeft besteed. Zoals de afdeling ook al eerder heeft overwogen behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken, zie de voornoemde uitspraak van 2 maart 2016. 13. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak niet is gebleken van duidelijke redenen om van de categorie gemiddeld af te wijken. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat er geen noodzaak was voor het indienen van een uitgebreid bezwaarschrift en dat eiser had kunnen volstaan met een verwijzing naar werkinstructie C10. Verweerder heeft eisers toevoeging afgewezen omdat het om een probleem gaat waar geen advocaat voor nodig is. Verweerder heeft deze afwijzingsgrond niet nader onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat in werkinstructie C10 onder het kopje “zelfredzaamheid” onder sub b wordt vermeld dat als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer, een toevoeging kan worden verstrekt. Eisers gemachtigde heeft dit bij de aanvraag gemotiveerd aangegeven, maar desondanks heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat het volgens hem gaat om een probleem waar geen advocaat voor nodig is. Eiser had uit de niet nader gemotiveerde afwijzingsgrond niet hoeven af te leiden dat het wellicht om een kennelijke vergissing zou gaan en dat het voldoende was om nogmaals naar voren te brengen dat het om een inhoudelijk juridisch verweer gaat. Er kan dan niet gezegd worden dat hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd redelijkerwijs niet nodig was om het primaire besluit met succes te bestrijden en dat hij enkel had kunnen verstaan met een verwijzing naar werkinstructie C10.
14. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder ten onrechte een proceskostenvergoeding heeft toegekend met een wegingsfactor van 0,5 punt.
Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit op grond van artikel 7:12, eerste lid van de Awb, voor zover het de kosten van rechtsbijstand in bezwaar betreft.
15. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt. Nu eiser in bezwaar heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en verweerder het bezwaar gegrond heeft verklaard, is het aan de rechtbank om deze proceskostenvergoeding vast te stellen. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, merkt de rechtbank de onderhavige zaak als “gemiddeld” aan. De rechtbank zal daarom de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken onder toepassing van het Bpb vaststellen op € 495,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, wegingsfactor 1). Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 495,00 per punt, wegingsfactor 1).
17. Voorts draagt de rechtbank verweerder op het door eiser betaalde griffierecht
van € 46,00 te vergoeden.