Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een indicatie banenafspraak toe te kennen.
Bij besluit van 19 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van 19 mei 2016 ingediend.
Bij brief van 27 juli 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek (college) meegedeeld als derde belanghebbende aan het geding te willen deelnemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [participatiecoach] Participatiecoach Atlant Groep en
[werkleider] , werkleider Atlant Groep.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend teneinde eiser in de gelegenheid te stellen een rapport loonwaardemeting in geding te brengen. Na ontvangst van dit rapport heeft verweerder bij brief van 8 november 2016 gereageerd. Bij brief van 28 november 2016 is namens eiser nog gereageerd.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter belanghebbenden in de gelegenheid stellen aan het geding deel te nemen. Dit artikel strekt er niet toe belanghebbenden tot het geding toe te laten aan wie kan worden verweten dat zij niet zelfstandig bezwaar en/of beroep tegen het besluit hebben ingesteld (artikel 6:13 van de Awb) dan wel die anderszins niet-ontvankelijk in dat bezwaar of beroep zouden zijn verklaard. Gelet op het verhandelde ter zitting streeft het college met zijn deelname als derde belanghebbende aan het geding hetzelfde doel na als eiser, te weten: het voor eiser alsnog verkrijgen van een indicatie banenafspraak. De rechtbank is van oordeel dat de vraag of het college belanghebbende is bij het ten aanzien van eiser afgegeven indicatiebesluit in dit geding in het midden kan blijven. Voor zover het college kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de bestreden besluitvorming had het in de rede gelegen dat het college, nu het zich met dat besluit niet kan verenigen, daartegen zelfstandig bezwaar en beroep had ingesteld. Het bepaalde in artikel 6:13 Awb staat er in dat geval aan in de weg om het college thans als derde belanghebbende tot het geding toe te laten. Voor zover het college
nietals belanghebbende bij de bestreden besluitvorming moet worden aangemerkt, kan het evenmin als derde belanghebbende aan het geding deelnemen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding het college als derde partij tot het onderhavige geding toe te laten.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Sinds december 2014 is eiser via de gemeente werkzaam als medewerker groenvoorziening bij de Atlant Groep te Helmond. Op 30 juni 2015 heeft verweerder van de gemeente Helmond een aanvraag voor een indicatie banenafspraak voor eiser ontvangen.
3. Bij het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak, omdat eiser in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te verdienen. Eiser wordt, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat geacht om de drempelfuncties van assistent hovenier, productiemedewerker en medewerker bloemzaadproductie uit te voeren.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet in staat is om het minimumloon te verdienen. Hij werkt bij de Atlant Groep 32 uur in een aangepaste werkomgeving zonder enige werkdruk en met constante werkbegeleiding. Eiser kan een werkbelasting van 40 uur niet aan, zeker niet in combinatie met de inmiddels ingezette therapie. Daarnaast is volgens eiser sprake van een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo omdat hij – zoals tijdens het Kans-project is gebleken – zijn zaken een voor een moet doen. Uit een proefplaatsing bij Pius Flores is gebleken dat eiser zich niet staande kan houden bij een reguliere werkgever, omdat hij het overzicht verliest als hij meerdere taken tegelijk moet doen. Daarnaast is sprake van een verstoorde agressieregulatie bij eiser, waardoor er permanent toezicht nodig is. Eiser zal nog minimaal 1 jaar zeer intensieve begeleiding en minimaal 2 jaar ondersteuning op de werkvloer nodig hebben. Eiser voelt zich in zijn standpunt gesteund door het Dariuzloonwaarde-onderzoek, waarbij een werkprestatie van 40,3% op de eigen werkplek is vastgesteld.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Per 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in werking getreden. Ten gevolge hiervan is de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) gewijzigd. Als arbeidsbeperkte kan de persoon in aanmerking komen voor een baan op grond van de banenafspraak die in het sociaal akkoord van 11 april 2013 is overeengekomen en waarbij is afgesproken extra banen voor arbeidsbeperkten te creëren. De werkgever die een arbeidsbeperkte aanneemt, heeft recht op een mobiliteitsbonus en er geldt een no-risk polis als de arbeidsbeperkte ziek wordt.
7. In artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wfsv - kort gezegd en voor zover hier relevant - is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het Uwv is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
8. Op grond van artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI verricht verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
Op grond van het derde lid wordt in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door verweerder het arbeidsvermogen van de betrokken persoon beoordeeld.
Op grond van het vierde lid wordt het arbeidsvermogen getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die verweerder hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
Op grond van het vijfde lid wordt onder een drempelfunctie verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
Op grond van het zesde lid wordt, indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen, met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt, naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
Op grond van het zevende lid wordt, indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
9. De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts B&B een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de medische beperkingen van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsistenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bij voorkeur met medische informatie.
10. De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Eiser is door de verzekeringsarts M.E. Belinfante- van Gelder gezien op het spreekuur van 28 juli 2015 waar een anamnese is afgenomen en aansluitend een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. De verzekeringsarts beschikte daarbij over de resultaten van een psychodiagnostisch onderzoek van eiser van 16 juni 2015. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het medisch dossier en heeft eiser in persoon gezien en gesproken op de hoorzitting op 24 november 2015. Voorts bevatten de medische rapporten geen inconsistenties en zijn deze evenmin anderszins onvoldoende gemotiveerd.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de medische beperkingen van eiser onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsartsen zijn ermee bekend dat bij eiser sprake is van een (zeer lichte) verstandelijke beperking en traumatische ervaringen bij eerdere werkgevers. Eiser ervaart daardoor spanningsklachten, mogelijk kan worden gesproken van een post traumatische stressstoornis. Tevens is sprake van een verstoorde agressieregulatie. Als gevolg hiervan achten de verzekeringsartsen vooral belemmeringen aanwezig in de communicatie, bij veranderingen en bij een grote werkdruk, waardoor eiser makkelijk overvraagd en overbelast wordt. Eiser heeft volgens de verzekeringsarts (B&B) behoefte aan duidelijke instructies, een heldere structuur en een werkniveau aangepast aan zijn capaciteiten. De arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts hebben samen geconcludeerd dat een lichte vorm van begeleiding of jobcoaching eiser kan helpen in de communicatie en het aanpakken van de werkdruk. In zijn inwerkperiode moet extra aandacht besteed worden aan het opbouwen van vertrouwen en het kunnen omgaan met mogelijke werkdruk, tijdelijke jobcoaching kan dan soelaas bieden. Het is zeker niet zo dat eiser structurele speciale werkbegeleiding nodig heeft. Permanent toezicht achten de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts eerst nodig bij verstoorde agressieregulatie waarbij vroegtijdig moet worden ingegrepen om escalatie te voorkomen.
12. De rechtbank onderschrijft bovenstaand standpunt van verweerder. Uit de gedingstukken en ook anderszins blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet van een noodzaak tot permanent toezicht en structurele speciale werkbegeleiding. In het psychologisch rapport van 16 juni 2015 staat op dit punt vermeld dat eiser tegenover de psycholoog heeft benadrukt dat hij niet meer agressief wordt, wel kan hij behoorlijk uit zijn slof schieten als hij boos is.
13. De rechtbank acht een urenbeperking, evenals verweerder, ten tijde in geding evenmin aan de orde, nu van een intensieve dagbehandeling op dat moment geen sprake was en eisers wekelijkse gesprek met de psycholoog geen aanleiding geeft een beperking in de duurbelasting aan te nemen.
14. Verweerders artsen hebben ten slotte op basis van hun eigen bevindingen tijdens het spreekuur en de hoorzitting geconstateerd dat van een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo bij eiser geen sprake is.
15. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de drempelfuncties van assistent hovenier, productiemedewerker en medewerker bloemzaadproductie niet geschikt zijn voor eiser. Het betreft functies die eenvoudig routinematig van aard zijn en waarin de benodigde ondersteuning/begeleiding gegeven kan worden. In de inwerkfase kan zo nodig een jobcoach helpen bij het opbouwen van vertrouwen in de leidinggevende, collega’s en het omgaan met werkdruk; een structurele speciale werkbegeleiding acht de rechtbank - gelet op de voor eiser vastgestelde medische beperkingen - met verweerder niet noodzakelijk. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat, gelet op artikel 3.5, zevende lid, van het Besluit SUWI, de noodzaak van aanpassingen of begeleiding niet aan de geschiktheid voor het uitoefenen van een drempelfunctie in de weg hoeft te staan.
16. In het door eiser in geding gebrachte rapport loonwaardeonderzoek, waarin eisers werkprestatie in de functie van ‘medewerker groen’ bij Atlant op 40,3% is becijferd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De arbeidsdeskundige B&B heeft er in zijn reactie van 7 november 2016 terecht op gewezen dat in het betreffende onderzoek een beschrijving van de normfunctie ‘medewerker groen’ ontbreekt, zodat onduidelijk is in hoeverre die normfunctie overeenkomt met de thans aan eiser voorgehouden drempelfuncties. Voorts is terecht opgemerkt dat in het betreffende loonwaardeonderzoek wordt uitgegaan van gedragingen en competenties, waar bij de beoordeling van het arbeidsvermogen als bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van het Besluit SUWI, gelet op de wetsgeschiedenis, dient te worden uitgegaan van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ten gevolge van ziekte en/of gebrek (pagina 11 van de Nota van Toelichting bij het Besluit van 14 april 2015 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met de uitvoering van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, Staatsblad 2015,155).
17. Nu eiser (al dan niet met behulp van aanpassingen of begeleiding) in staat is de geduide drempelfuncties te verrichten, wordt hij op grond van artikel 3.5, zevende lid, van het Besluit SUWI geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen. Eiser is daarom terecht niet in aanmerking gebracht voor een indicatie banenafspraak.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.