Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren op 20 mei 1998. Zij heeft op 16 februari 2016 een Wajong-uitkering aangevraagd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft en daarom geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Eiseres heeft – kort gezegd – bestreden dat bij haar sprake is arbeidsvermogen.
3. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) per 1 januari 2015 is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) gewijzigd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). De Wajong 2015 is alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
4. Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is de jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
5. Ingevolge artikel 1a, aanhef, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
6. Voor de beoordeling van de vraag of eiseres aan de hierboven genoemde voorwaarden voldoet, maakt verweerder gebruik van de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek. Bij deze beoordeling staat de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ centraal. Voor het toepassen van de SMBA-systematiek heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ vastgesteld. Blijkens de toelichting betreft dit Compendium deels een werkinstructie/naslagwerk en deels een beschrijving van verweerders beleid. De rechtbank is niet gebleken van redenen om de SMBA-systematiek in beginsel niet rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of iemand mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong. Gelet op de systematiek en inhoud van de Wajong-regelgeving kan het Uwv bij de concrete invulling van de in artikel 1a, aanhef, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde voorwaarden, enige beoordelingsruimte niet worden ontzegd.
7. Verweerder heeft zich voor zijn standpunt dat eiseres arbeidsvermogen heeft, gebaseerd op een rapport van de primaire verzekeringsarts van 4 mei 2016, een rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 24 juni 2016, een rapport van de verzekeringsarts B&B van 20 januari 2017 en een rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 28 februari 2017.
8. Het uitgangspunt is dat verweerder zijn besluitvorming mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het onderzoek van verweerder aan deze eisen. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur van 2 mei 2016, waarbij een anamnese is afgenomen en een psychisch onderzoek is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft eveneens het dossier bestudeerd, waaronder het verslag van de hoorzitting die door de arbeidskundige B&B is bijgewoond. De verzekeringsarts B&B heeft tevens kennis genomen van de door eiseres aangeleverde informatie, waaronder een psychologisch onderzoek van 2 september 2013 en evaluatieverslagen van de dagbesteding van eiseres bij Prisma. De verzekeringsarts (B&B) en arbeidsdeskundige (B&B) hebben hun bevindingen voorts op deugdelijke en inzichtelijke wijze gemotiveerd en de rechtbank is niet gebleken dat de rapportages inconsistenties bevatten. De rapportages voldoen dus aan de daaraan te stellen eisen.
9. Vervolgens komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling.
10. Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste één uur, omdat zij haar werkzaamheden in de dagbesteding bij Prisma regelmatig moet onderbreken om geconcentreerd te blijven, haar aandacht vast te houden of stoom af te blazen als er iets is voorgevallen. Zij heeft voortdurend begeleiding nodig en kan haar werkzaamheden tijdens de dagbesteding alleen uitvoeren als er iemand in haar omgeving is die haar stimuleert om de werkzaamheden vol te houden.
11. De verzekeringsarts B&B heeft op basis van de bevindingen van de primaire verzekeringsarts tijdens het spreekuur, de aanwezige medische informatie en de diverse evaluatieverslagen geconcludeerd dat eiseres in verband met haar verstandelijke beperking in combinatie met haar psychische problematiek bij haar werkzaamheden is aangewezen op intensieve begeleiding. De begeleider, die voortdurend op de werkvloer aanwezig moet zijn, kan eiseres motiveren om met haar werkzaamheden te starten. Ook kan de begeleider eiseres aanzetten tot werken indien zij voortijdig met haar werk stopt. De verzekeringsarts B&B heeft daarbij van belang geacht dat eiseres vijf dagen per week tijdens de dagbesteding diverse werkzaamheden verricht, zoals het wandelen met cliënten, het uit- en inruimen van de vaatwasmachine, broodsmeren en het verzorgen van dieren. Indien op de werkplek iemand aanwezig is die eiseres corrigeert en motiveert om haar werkzaamheden voort te zetten, acht de verzekeringsarts B&B eiseres in staat ten minste één uur aaneengesloten met een taak bezig te zijn. Bij het continueren van werkzaamheden is volgens de verzekeringsarts B&B de interesse van eiseres in de activiteit van belang.
12. De rechtbank ziet geen reden om aan bovenstaand standpunt van de verzekeringsarts B&B te twijfelen. Bij het criterium ‘ten minste één uur aaneengesloten kunnen werken’ gaat het er volgens het Compendium om dat niet vaker dan één keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Het is daarbij niet relevant of sprake is van permanent toezicht of kortdurende onderbrekingen van het werk. Eiseres heeft ter zitting weliswaar voorbeelden uit de dagbesteding bij Prisma gegeven waaruit de noodzaak tot tussentijdse ondersteuning en sturing genoegzaam blijkt, maar voor de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat eiseres zich tijdens die momenten niet - dan wel dermate moeilijk - laat bijsturen dat sprake is van een meer dan substantiële onderbreking van het productieproces, die bovendien vaker dan één keer per uur voorkomt. Voor zover eiseres zich in dit verband op het standpunt stelt dat er sprake is van het niet kunnen vasthouden van de concentratie, wijst de rechtbank op het rapport van de primaire verzekeringsarts van 4 mei 2016. Uit dat rapport blijkt dat die verzekeringsarts eiseres psychisch heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat eiseres zich tijdens het gesprek voldoende kon concentreren en de aandacht kon vasthouden, terwijl van medische gegevens die in een andere richting wijzen niet is gebleken.
13. De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt of zij (met intensieve begeleiding) de haar voorgehouden taken ‘handmatig afwassen’ (taak 0303) en ‘broodjes beleggen’ (taak 0701) niet kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Uit het door eiseres ingebrachte verslag dagbesteding van juni 2016 blijkt dat eiseres in staat is om eenvoudige, eenduidige taken, zoals afwassen en broodjes beleggen, met de nodige begeleiding en sturing uit te voeren. Gelet op het Compendium staat de noodzaak voor intensieve begeleiding niet in de weg aan de aanname dat sprake is van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen). De rechtbank wijst er in dit verband op dat artikel 10b van de Participatiewet juist in die gevallen voorziet in de mogelijkheid van een zogeheten ‘Participatievoorziening beschut werk’. Het gaat daarbij om situaties waarin de werknemer een zodanig intensieve begeleiding nodig heeft dat niet van een werkgever verwacht kan worden dat hij dergelijke personen, zelfs met extra voorzieningen, in dienst neemt.
14. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande terecht geconcludeerd dat eiseres mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Gelet hierop heeft verweerder terecht geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor de gevraagde Wajong-uitkering.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.