Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, eiser 1(gemachtigden: mr. dr. V.M.Y. van ’t Lam en J. Wingens), zaaknummer SHE 16/3877,
[namen]te [woonplaats] , eisers 2
(gemachtigde: mr. E.T. Stevens), zaaknummer SHE 16/3882,
3.[namen] , te [woonplaats] , eiser 3, zaaknummer SHE 16/3887,
[namen], te [woonplaats] , eisers 4,
5.[namen], te [woonplaats] ,
(gemachtigde mr. M.M.H. van Kuijk), zaaknummer SHE 16/3895,
6.[namen] , te [woonplaats] , eisers 6, zaaknummerSHE 16/3903.
O.O.C. Beheer B.V., (verder: vergunninghoudster) te Oss (gemachtigde: E. Nooijen), en
Mineralen Afzet Coöperatie Elsendorp U.A. (verder: de derde-partij) te Elsendorp, gemachtigde dr. J.J.J. de Rooij.
Het is evenmin duidelijk wat wordt bedoeld met voorschrift 7.1.2 inzake de opslag van reststromen. Voorschrift 7.1.2 schiet ook tekort omdat onduidelijk is of onder reststromen alle grondstoffen voor de BMEC vallen, welke reststroom in de stortbunker moet worden opgeslagen en welke reststroom elders mag worden opgeslagen. Uit het projectdocument van de BMEC blijkt niet eenduidig dat de grondstoffen voor de BMEC uitsluitend in de stortbunker worden opgeslagen. Het had in dit geval op de weg van verweerder gelegen om in een voorschrift vast te leggen dat de grondstoffen voor de BMEC uitsluitend in de stortbunker mogen worden opgeslagen.
Door de hierboven genoemde gebreken is voor vergunninghoudster en derden niet duidelijk wat vergunninghoudster moet doen en wat zij moet nalaten. Daarmee is niet allen onduidelijk of het milieu voldoende wordt beschermd (artikel 2.14 lid 3 van de Wm), maar dit kan ook tot problemen leiden bij de handhaving van het bestreden besluit.
€ 1.732,50 in het geval van eiser 1 (bovengenoemde punten alsmede het indienen van een zienswijze op het StAB advies en een schriftelijke reactie na de zitting), € 1.485,00 voor eisers 4 (bovengenoemde punten alsmede het indienen van een schriftelijke reactie na de zitting) en € 32,48 voor eisers 6 (reiskosten). Eisers 4 hebben ook nog een vergoeding gevorderd van kosten die de deskundige Belois heeft gemaakt. Eisers 2, en 5 hebben overigens ook naar deze deskundige verwezen. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder de gevorderde kosten voor de contra-expertise (€ 4.598,-, de extra uren (€ 484,-) en de quick-scan (€ 193,60) dient te vergoeden. De hoogte van deze kosten acht de rechtbank niet onredelijk. Om onduidelijke redenen worden de kosten van de quick-scan drie keer gevorderd. De rechtbank zal, gelet op het ontbreken van een toelichting hierop, volstaan met het toekennen van een enkele vergoeding. De deskundigenkosten komen slechts één keer voor vergoeding in aanmerking. Eisers 4 vorderen ook nog reiskosten (€ 8,40) welke voor vergoeding in aanmerking komen.
- verklaart de beroepen van eisers 2 en 5, voor zover deze betrekking hebben op BBT niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen verder gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- bepaalt dat bij het nemen van dit nieuwe besluit toepassing van afdeling 3.4 van de Awb achterwege kan blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 1.174,00,- aan eisers te vergoeden (€ 334,00 aan eiser 1 en € 168,00 aan de overige eisers);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser 1 tot een bedrag van € 1.732,50, de proceskosten van eisers 4 tot een bedrag van € 6.769,00, de proceskosten van eisers 2 en 5 tot een bedrag van € 1.237,50, en de proceskosten van eisers 6 tot een bedrag van € 32,48.