Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres ontvangt sinds 12 juli 2003 een WAZ-uitkering, toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45%. Sinds 17 februari 2006 is deze uitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Eiseres heeft verweerder schriftelijk verzocht om een verhoging van haar WAZ-uitkering vanwege hulpbehoevendheid. Ten behoeve van dit verzoek heeft zij het formulier “Wijzigingen doorgeven” en de “Vragenlijst toekenning of toeslag WAO/WAZ" (Vragenlijst) ingevuld en een brief van longarts drs. T. Macken van 16 augustus 2016, overgelegd. De daarop volgende medische beoordeling heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan de criteria van hulpbehoevendheid zoals bedoeld in artikel 10 van de WAZ. De verzekeringsarts Bezwaar & Beroep (B&B) heeft in de rapportage van 29 december 2016 naar aanleiding van de vragenlijst (ingevuld op 16 juli 2016) geconcludeerd dat eiseres weliswaar hulp nodig heeft bij enkele levensverrichtingen, maar dat eiseres geen geregelde handreikingen nodig heeft en geen oppassingsbehoefte kent.
3. Eiseres stelt wel te voldoen aan deze voorwaarden. Op grond van hulpbehoevendheid komt zij in aanmerking voor verhoging van haar WAZ-uitkering tot 85%. Daartoe voert zij aan dat zij COPD categorie 2-3 en longfibrose heeft. Zij heeft drie uur per week huishoudelijke hulp voor met name het schoon- en stofvrij houden van de woning. Meer dan dit kan de hulp in deze drie uur per week niet doen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres twee brieven van haar huisarts, van 9 maart 2017 en 2 mei 2017, een (ongedateerde) brief van de wijkverpleegkundige van thuiszorg Pantein en een brief van longarts Macken van 16 augustus 2016 overgelegd.
4. In artikel 10 van de WAZ is, voor zover hier van belang, bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, indien de verzekerde verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid, tot ten hoogste zijn grondslag wordt verhoogd.
5. Met het oog op de uitvoering van deze bepaling heeft verweerder de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid (Beleidsregel) vastgesteld. Dit beleid is gebaseerd op indeling in twee categorieën, te weten verhoging tot 85% (artikel 3) of tot 100% (artikel 2) van de grondslag. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 december 2010, ECLI:CRVB:2010:BO9525 en 23 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:535) volgt dat de Beleidsregel de rechterlijke toets kan doorstaan. 6. In geschil is verweerders weigering de uitkering te verhogen tot 85%.
7. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 85% van het dagloon, het vervolgdagloon of de grondslag, dan wel tot 85/75 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel tot 85/75 of 85/70 van de WGA-uitkering
,indien
- de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en
- geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres hulp nodig heeft bij sommige, essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen. De vraag die voorligt, is of geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
9. Ten aanzien van het begrip “geregelde handreikingen” heeft deze rechtbank in haar uitspraak van 3 maart 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:904) vastgesteld dat de Beleidsregel geen definitie van dit begrip bevat en geoordeeld dat dit vereiste moet worden opgevat als een invulling van het begrip “oppassing” als bedoeld in artikel 63 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De rechtbank is in de onderhavige procedure van oordeel dat dit ook opgaat voor de in dit geval van toepassing zijnde én vergelijkbare bepaling van artikel 10 van de WAZ. Dat betekent dat de rechtbank ook in deze procedure het vereiste “geregelde handreikingen door derden” zal opvatten als een invulling van het begrip “oppassing”. Steun voor deze uitleg vindt de rechtbank tevens in de uitspraak van de CRvB van 2 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1911). 10. De primaire verzekeringsarts heeft de beantwoording van de vraag of sprake is van geregelde handreikingen gebaseerd op de door eiseres ingevulde vragenlijst en de aangeleverde medische informatie. Eiseres acht dat onvoldoende. Volgens haar had bij het invullen van de vragenlijst een verzekeringsarts betrokken moeten worden. Dit klemt te meer nu zij meer hulp nodig heeft dan zij op dit moment ontvangt.
11. De rechtbank stelt vast dat eiseres de vragen (in de Vragenlijst onder het kopje “3. Handreikingen door derden”) of op het gebied van het lichamelijk functioneren en op het gebied van bezigheden in het algemeen handreikingen van derden nodig zijn in verband met lichamelijke en/of verstandelijke handicap, ontkennend heeft beantwoord. Op het gebied van hobby en tijdsbesteding heeft eiseres zowel ja als nee aangekruist en daarbij opgemerkt dat zij soms erg benauwd is en dan afhankelijk is van de Regiotaxi. Verder heeft eiseres de vier vragen onder het kopje “4. Oppassingsbehoefte” twee maal ontkennend beantwoord en twee maal niets ingevuld.
11. De rechtbank overweegt dat eiseres naar aanleiding van haar bezwaarschrift niet voor een spreekuur en onderzoek bij de verzekeringsarts B&B is uitgenodigd. Uit de rapportage van 29 december 2016 blijkt dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B bestond uit bestudering van de dossiergegevens en verder werd informatie van de longarts en de wijkverpleegkundige betrokken. Met name deze informatie had de verzekeringsarts B&B er naar het oordeel van de rechtbank toe moeten brengen eiseres zelf te onderzoeken teneinde te beoordelen of zij voldoet aan de voorwaarden. Uit de brief van de longarts van 16 augustus 2016 blijkt namelijk dat sprake is van forse aandoeningen, die in combinatie met elkaar ervoor zorgen dat de inspanningsmogelijkheden sterk beperkt worden. Verder is in de brief van de wijkverpleegkundige van Pantein vermeld dat eiseres eigenlijk dagelijks zorg nodig heeft, maar dat ze maar twee maal per week zorg bij het douchen heeft. Op basis van deze informatie had de verzekeringsarts B&B naar het oordeel van de rechtbank aanleiding moeten zien om eiseres zelf op het spreekuur te zien en te onderzoeken. Dat klemt temeer omdat ook de primaire verzekeringsarts zijn bevindingen alleen heeft gebaseerd op de vragenlijst en de medische informatie. Uit de door eiseres ingevulde vragenlijst, blijkt naar het oordeel van de rechtbank bovendien onvoldoende dat niet aan de criteria is voldaan. De vragenlijst biedt weinig informatie en daarnaast komt het de rechtbank voor dat de vragen, die zijn ingegeven door juridische criteria, door eiseres (voor een deel) niet zijn begrepen. In ieder geval heeft zij niet alles ingevuld. De rechtbank acht het onderzoek dan ook onzorgvuldig. Het beroep is reeds hierom gegrond.
13. Ten aanzien van de medische beoordeling overweegt de rechtbank nog dat de verzekeringsarts B&B niet op voorhand in de conclusie kan worden gevolgd dat eiseres twee maal per week hulp nodig heeft met wassen/douchen en aankleden en dat dit betekent dat er gemiddeld meerdere dagen in de week zijn dat eiseres zich redt. Die conclusie rijmt naar het oordeel van de rechtbank niet met de opmerking in de brief van de wijkverpleegkundige dat eiseres eigenlijk dagelijks zorg nodig heeft. Ter zitting is overigens gebleken dat eiseres ‘slechts’ twee maal per week hulp bij het douchen heeft, omdat ze vanwege huidproblemen niet vaker mag douchen. Ook in dat opzicht acht de rechtbank nader onderzoek door de verzekeringsarts B&B nodig.
14. Omdat het beroep gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nog onderzoek dient te verrichten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat te onzeker is op welke termijn dit onderzoek kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).