ECLI:NL:CRVB:2015:535
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering verhoging WAO-uitkering wegens gebrek aan medische noodzaak voor hulpbehoevendheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante te verhogen. Appellante ontvangt sinds 1977 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en heeft verzocht om een verhoging van haar uitkering wegens hulpbehoevendheid. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat uit onderzoek van een verzekeringsarts bleek dat appellante niet regelmatig en voor langere tijd hulp en verzorging nodig heeft. Het bezwaar tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 12 januari 2015 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J. van Steenwijk. Appellante stelde dat zij recht heeft op een verhoging van haar uitkering tot 100% omdat zij hulp nodig heeft bij essentiële levensverrichtingen. Subsidiair stelde zij dat haar persoonsgebonden budget (pgb) niet voorziet in de noodzaak tot oppassing, en vroeg zij om een verhoging tot 85%.
De Raad oordeelde dat er geen sprake is van een situatie waarbij continu oppassing noodzakelijk is, en bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellante niet in aanmerking komt voor een verhoging van haar uitkering tot 100%. Tevens werd overwogen dat het Uwv terecht de uitkering niet heeft verhoogd tot 85%, omdat appellante al in belangrijke mate in haar behoefte aan oppassing en verzorging wordt voorzien door het pgb. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen schadevergoeding of proceskostenvergoeding toegewezen.