In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarden van drie onroerende zaken in Boxmeer. Eiseres, een besloten vennootschap, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer, die de waarden van de onroerende zaken had vastgesteld op respectievelijk € 431.000 voor twee adressen en € 522.000 voor een derde adres, met als waardepeildatum 1 januari 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel eiseres als verweerder de waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, en dat er onvoldoende relevante feitelijke gegevens beschikbaar zijn om de WOZ-waarden vast te stellen. De rechtbank heeft daarbij ook de onduidelijkheid over de objectafbakening van twee van de drie bedrijfsobjecten betrokken. Hierdoor kon de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien en heeft zij verweerder opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.