ECLI:NL:RBOBR:2017:3454

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
16_826
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor een agrarische inrichting en de gevolgen voor de plattelandswoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) aan vergunninghoudster voor het veranderen van een agrarische inrichting. Eiseres, die in de nabijheid woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, dat de vergunning verleende voor het plaatsen van een luchtwasser en het oprichten van een werktuigenloods. Eiseres betoogde dat de woning, die als plattelandswoning is aangeduid, nog steeds bescherming geniet tegen milieuhinder van de inrichting. De rechtbank oordeelde dat de aanduiding als plattelandswoning niet betekent dat de woning niet meer betrokken hoeft te worden bij de OBM-toets. De rechtbank stelde vast dat verweerder de effecten van de veehouderij bij de beoordeling moest betrekken, maar dat de eis van een milieueffectrapportage niet van toepassing was, omdat de fijnstofemissie afnam. De rechtbank concludeerde dat eiseres belanghebbende was en dat haar beroep ontvankelijk was. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de vergunninghoudster geen significante toename van geur- en fijnstofemissie veroorzaakte en dat de procedure zorgvuldig was doorlopen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/826

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.G.M. van der Westen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder
(gemachtigden: A.L. van Hoof en E.G.J. Reintjes).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster](gezamenlijk te noemen: vergunninghoudster), te [woonplaats] , gemachtigde: mr. M.M. Breukers.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend, bestaande uit een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het veranderen van de inrichting door het plaatsen van een luchtwasser, en een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo voor het oprichten van een werktuigenloods op het perceel kadastraal gemeente Erp, [nummer] , plaatselijk bekend [adres 1] te [woonplaats] .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [persoon 1] is verschenen namens vergunninghoudster alsmede de gemachtigde. De uitspraak is enige tijd aangehouden om de uitkomst van onderhandelingen tussen partijen af te wachten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Vergunninghoudster exploiteert een rundvee- en varkenshouderij aan de [adres 1] te [woonplaats] . Eiseres en één van de maten van vergunninghoudster, [persoon 1] , zijn broer en zus. Eiseres woont sinds 30 mei 1991 op het adres [adres 2] te [woonplaats] . Deze woning is feitelijk niet meer in gebruik als bedrijfswoning.
1.2
Bij besluit van 11 september 2012 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, slopen en milieu voor het gedeeltelijk slopen en oprichten van een jongveestal, het veranderen van een vleesvarkens- en rundveehouderij en het in werking hebben na de verandering van de gehele inrichting, op het perceel [adres 1] te [woonplaats] . Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij tussenuitspraak van 19 december 2013 (ECLI:NL:RBSHE:2013:BY7529) heeft de rechtbank overwogen dat het gebruik van de woning [adres 2] als burgerwoning planologisch is toegestaan en normaliter bescherming geniet tegen de milieuhinder van het bedrijf aan de [adres 1] . Voorts overweegt de rechtbank dat de Wet plattelandswoningen het mogelijk maakt om de woning van eiseres door middel van een daartoe genomen besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan of door middel van een omgevingsvergunning te beschouwen als onderdeel van de inrichting. Als gevolg van een dergelijk besluit zou de woning van eisers geen bescherming meer genieten tegen de geur en geluidoverlast van de inrichting van vergunninghoudster. Ter zitting heeft eiseres verklaard desondanks geen bezwaar te hebben tegen de aanduiding van haar woning als een voormalige agrarische bedrijfswoning. Eiseres heeft deze aanduiding zelfs voorgesteld als definitieve oplossing van het geschil met vergunninghoudster. Vergunninghoudster heeft verklaard bereid te zijn de aanvraag van haar omgevingsvergunning op dit onderdeel aan te vullen. Hierna heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarbij tevens omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ voor de aanduiding van de woning als “(voormalige) agrarische bedrijfswoning”. Vervolgens heeft eiseres haar beroep ingetrokken.
1.3
Het agrarisch bedrijf aan de [adres 1] is inmiddels een type B-inrichting. Vergunninghoudster heeft op 15 juli 2014 een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) aangevraagd voor het oprichten van een werktuigenloods en het wijzigen van een stalsysteem in stal 1 door het vervangen van de drijvende ballen in de mest door een gecombineerd luchtwassysteem en het wijzigen van het stalsysteem in stal 3 door het verwijderen van de drijvende ballen in de mest. Het aantal dieren binnen de inrichting neemt niet toe. Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen tussen 7 oktober 2015 en 17 november 2015. Eiseres heeft zienswijzen kenbaar gemaakt.
2. Het beroep van eiseres is beperkt tot het besluitonderdeel OBM. Het beroep is niet gericht tegen het besluitonderdeel bouwen. Eiseres heeft dat ter zitting uitdrukkelijk bevestigd. De OBM kan alleen worden geweigerd als verweerder van oordeel is dat een milieueffectrapportage moet worden opgemaakt of indien sprake is van een overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof. In dit geval is sprake van een afname van de fijnstofemissie en is verweerder van mening dat geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.
3.1
Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is omdat alle emissies afnemen waardoor zij geen gevolgen van enige betekenis kan ondervinden van het bestreden besluit. Verweerder verwijst op dit punt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737).
3.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres wel belanghebbende is. Daargelaten dat zij woont op het aangrenzend perceel, is niet op voorhand uitgesloten dat zij gevolgen van enige betekenis kan ondervinden van de inrichting. Anders dan verweerder lijkt te veronderstellen, gaat het niet om gevolgen van het bestreden besluit maar om gevolgen van de inrichting. Een andere uitleg zou namelijk tot gevolg hebben dat tegen een OBM of een milieuneutrale wijziging nooit beroep kan worden ingesteld omdat er dan geen belanghebbenden zouden zijn. De inhoudelijke discussie over het bestreden besluit zou zich dan verplaatsen naar de vraag of iemand belanghebbende is of niet. Dat heeft de Afdeling volgens de rechtbank niet bedoeld in genoemde uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat eiseres belanghebbende is bij het bestreden besluit, zodat haar beroep ontvankelijk is.
4.1
Volgens eiseres heeft verweerder over het hoofd gezien dat haar woning op basis van het overgangsrecht in het bestemmingsplan ook kan worden gebruikt als burgerwoning. Dat volgt ook uit de uitspraak van de rechtbank van 19 december 2013. Dat nadien de woning in het bestemmingsplan is aangeduid als plattelandswoning, brengt daarin geen verandering. De beschermende werking van het overgangsrecht duurt nog steeds voort en eiseres heeft het recht op gebruik als burgerwoning nooit prijsgegeven. Bij het beoordelen van de zienswijzen heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte het standpunt ingenomen dat de woning als plattelandswoning geen bescherming geniet tegen geur- en geluidhinder afkomstig van de inrichting.
4.2
Verweerder is van mening dat als gevolg van de aanduiding plattelandswoning de woning [adres 2] geen bescherming meer geniet tegen de milieuhinder van het bedrijf [adres 1] . Daarom zijn de gevolgen van het bestreden besluit op de woning [adres 2] niet beoordeeld. Verweerder heeft op pagina 9 van het bestreden besluit wel de gevolgen van de fijnstofemissie op de woning van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de totale emissie van fijn stof 247.376 gram per jaar is. Dat ligt ver onder de drempelwaarde in de Handreiking fijn stof en veehouderijen. Nu sprake is van een afname ten opzichte van de vigerende vergunning, is volgens verweerder geen sprake van een toename in betekenende mate van fijnstofemissie.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de woning [adres 2] uitsluitend als plattelandswoning beoordeeld. Het gebruik als burgerwoning is niet in strijd met het gebruik als plattelandswoning en past binnen de bedoeling van de aanduiding ‘plattelandswoning’. Het is immers de bedoeling van deze aanduiding om een ander gebruik van voormalige bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven toe te laten, zonder dat dit consequenties heeft voor het agrarische bedrijf waar de woning vroeger deel van uitmaakte. De keerzijde van deze bedoeling is dat de bewoners van deze woningen geen bescherming meer genieten tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf. Daar heeft eiseres in deze zaak echter nadrukkelijk voor gekozen, ook nadat deze rechtbank in de eerder genoemde uitspraak hier expliciet op heeft gewezen. Van een strijdig gebruik is geen sprake en daarom is een beroep op overgangsrecht niet aan de orde.
4.4
De aanduiding als plattelandswoning wil echter niet zeggen dat verweerder de betreffende woning helemaal niet meer behoeft te betrekken bij de OBM-toets. Op verweerder rust de verplichting om die effecten van de veehouderij waartoe de plattelandswoning behoorde te betrekken bij de beoordeling over de aanduiding van een woning als plattelandswoning als hogere regelgeving tot een dergelijke toetsing verplicht. Dat is het geval bij Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEU L 152). Deze richtlijn verplicht verweerder de plattelandswoning te toetsen aan de luchtkwaliteitseisen (zie de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS: 2015:236), omdat de plattelandswoning niet als arbeidsplaats kan worden aangemerkt (zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 24 januari 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:313). Eiseres heeft echter in haar beroep alleen gesteld dat geurhinder en geluidhinder ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. Eiseres heeft de berekening van verweerder met betrekking tot fijnstofemissie niet bestreden. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders beoordeling van de gevolgen van de inrichting voor de woning van eiseres onvolledig of ontoereikend is. Deze beroepsgrond faalt.
5.1
Eiseres merkt ook op dat de geurberekeningen onjuist zijn vanwege een onjuiste diameter van de luchtwasser. Dat zou kunnen resulteren in een hogere luchtsnelheid en daarmee ook gevolgen kunnen hebben voor de fijnstofemissie. Daarbij is de emissiepunthoogte niet vermeld op de detailtekening van de luchtwasser en niet te controleren. Evenmin is de afstand van de ventilator tot de eerste trap van de luchtwasser vermeld. Tot slot heeft eiseres gezien dat het aantal dierplaatsen niet overeenstemt met het aantal aangevraagde dieren.
5.2
Verweerder is voor de berekening van de geurbelasting uitgegaan van de invoergegevens zoals vermeld in de bijlage ten behoeve van de beoordeling van de melding Activiteitenbesluit. Deze wijkt af van de gegevens zoals ingediend bij de aanvullingen van de aanvraag op 3 november 2014. Verweerder heeft een aangepaste berekening gemaakt en daaruit blijkt dat niet alleen nog steeds wordt voldaan aan de grenswaarden maar dat (wat betreft fijn stof) het aantal overschrijdingsdagen en de concentratie fijn stof beide lager zijn. De hoogte van het emissiepunt van de luchtwasser is aangegeven op de plattegrondtekening detail doorsnede F-F. In de bijlage ‘Beoordeling emissiearme huisvestingssystemen’ is geen eis gesteld aan de afstand tussen de ventilatorwand en de eerste trap van de luchtwasser. Er is inderdaad een verschil van 25 vleesvarkens. Indien meer dieren worden gehouden in afwijking van het aangevraagde aantal, is dat een handhavingskwestie.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit deze beroepsgronden voldoende heeft weerlegd. Eiseres heeft volstaan met het herhalen van de zienswijzen maar heeft niet aangegeven waarom de weerlegging daarvan onjuist is. Zij heeft ter zitting nog wel aangegeven dat de detaillering niet is geborgd, maar de rechtbank is van oordeel dat een OBM daarvoor ook geen mogelijkheden biedt. De inrichting moet zich wel houden aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Als de inrichting in werking is in afwijking van de melding, is dat inderdaad een kwestie van handhaving. De wijzigingen zullen dan moeten worden gemeld en dan opnieuw moeten worden beoordeeld. Uit het bestreden besluit maakt de rechtbank op dat de OBM is aangevraagd en verleend voor 1.582 vleesvarkens. Als het er meer zijn, dan is vergunninghoudster in overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder i, van de Wabo en kan verweerder hiertegen optreden. De aanwezigheid van een groter aantal dierplaatsen doet hieraan niet af.
6.1
Eiseres voert verder met betrekking tot het aspect geur aan dat de berekening van de achtergrondbelasting zeer summier is, nu er maar zes woningen in die berekening zijn opgenomen. Geurgevoelige woningen op een grotere afstand van de inrichting - waarop de inrichting ook invloed kan hebben – zijn niet betrokken in de berekening.
6.2
Verweerder heeft gekeken naar de bijdrage van het bedrijf van vergunninghoudster aan de reeds aanwezige concentraties geur in de omgeving. Daarbij zijn alle bedrijven binnen een straal van 2 kilometer rondom de inrichting meegenomen. Voor zes receptorpunten (de betreffende zes woningen) is de achtergrondbelasting bepaald. In het verweerschrift is nog een nadere berekening gemaakt. Enkel op grotere afstand zijn er overschrijdingen van de norm in de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 (VR 2014), ter plaatse van de Morschehoef. De bijdrage van het bedrijf van vergunninghoudster daarop is niet significant. Bovendien leidt de aanvraag niet tot een toename van de geurbelasting.
6.3
De rechtbank ziet niet op voorhand in dat, laat staan hoe in het kader van een OBM zou moeten worden getoetst aan de norm in artikel 7.3 van de VR 2014, ook niet bij beantwoording van de vraag of een milieueffectrapportage zou moeten worden opgemaakt. Een in de ogen van eiseres te hoge achtergrondbelasting, wat hier ook van zij, kan geen grond zijn om in het kader van deze procedure over verlening van een OBM een milieueffectrapport te eisen en op die manier te bewerkstelligen dat in de inrichting verdergaande geurreducerende maatregen worden getroffen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3072) en de hierin bevestigde uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:7760). Deze beroepsgrond faalt.
7.1
Eiseres stelt ten slotte dat zij niet is bezocht in het kader van een zorgvuldige dialoog met de omgeving. Verweerder bevestigt dit, maar stelt dat dit geen verandering brengt in het besluit. Vergunninghoudster heeft aangegeven dat zij en eiseres geen goede verstandhouding hebben.
7.2
Ook al is de verstandhouding tussen partijen niet goed, dat neemt niet weg dat vergunninghoudster toch had moeten proberen met eiseres contact op te nemen in het kader van een zorgvuldige dialoog. Nu dat niet is gebeurd, heeft verweerder hierin echter geen aanleiding hoeven zien om de OBM te weigeren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres op meerdere momenten de mogelijkheid tot inspraak heeft gehad en gebruikt. Deze beroepsgrond faalt.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.