ECLI:NL:RBOBR:2017:2820

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
15_6236
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het college van B&W bij planschade en nadeelcompensatie in verband met de aanleg van de A73

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eisers en de gemeente Roermond, alsook de minister van Infrastructuur en Milieu, over planschade en nadeelcompensatie als gevolg van de aanleg van de A73. Eisers hebben schadevergoeding gevraagd voor zowel planschade als uitvoeringsschade die zij hebben geleden door de aanleg van de A73 en de bijbehorende infrastructuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van B&W van Roermond niet bevoegd was om te beslissen over de nadeelcompensatie, aangezien deze bevoegdheid bij Rijkswaterstaat (RWS) ligt. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld om advies uit te brengen over de schade. De rechtbank oordeelt dat de schatting van de schade door de schadecommissie niet correct was, en dat de schijn van partijdigheid is gewekt door de benoeming van de deskundige door RWS. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Eisers zijn in het gelijk gesteld en krijgen een schadevergoeding van RWS en het college, alsook een schadevergoeding van de Staat wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de waarde van de woning van eisers vastgesteld op € 162.500,00 en de totale schade op € 13.000,00.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/6236 en SHE 16/1286

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2017 in de zaak tussen

[persoon 1] en [persoon 2] , te [woonplaats] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder (het college)
(gemachtigden: mr. E.M.J. van den Boogaart en P.J.J. Leenders),

de minister van Infrastructuur en milieu, verweerder (RWS)

(gemachtigde: J. Gerits).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2012 (het primaire besluit) heeft het college besloten op de aanvraag van eisers om een tegemoetkoming in planschade in verband met de schade als gevolg van de wijziging van de planologische situatie ten behoeve van de realisering van de Rijksweg A73-Zuid, alsmede op het verzoek van eisers om nadeelcompensatie als gevolg van de (tijdelijke) uitvoeringsschade als gevolg van de aanleg en ingebruikname van de A73, een tunnel en de verlegde spoorweg en schade veroorzaakt door tijdelijke hinder als gevolg van de werkzaamheden aan de Rijksweg A73-Zuid.
Bij besluit van 14 mei 2013 (het bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Limburg. RWS heeft zich in deze procedure als derde-partij aangemeld. De rechtbank Limburg heeft de zaak in september 2015 doorverwezen naar deze rechtbank. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 15/6236.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. [persoon 2] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.J. van den Boogaart.
Na de zitting heeft RWS het bestreden besluit 1, voor zover dit ziet op het verzoek om nadeelcompensatie in verband met de uitvoeringsschade bekrachtigd op 11 april 2016 (het bestreden besluit 2). De rechtbank heeft het beroep van eisers mede aangemerkt als een beroep tegen het bestreden besluit 2. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 16/1286.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) benoemd als deskundige en verzocht om advies uit te brengen. De StAB heeft op 7 oktober 2016 advies uitgebracht. Het college en RWS hebben aangegeven dat zij geen opmerkingen hebben. Eisers hebben zienswijzen ingediend.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017. [persoon 2] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. RWS is niet verschenen. P.A.H.M. Willems en J.E. Leeffers (beiden werkzaam bij de StAB) zijn als deskundigen gehoord.

Overwegingen

feiten
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
De voormalige gemeente Swalmen (thans de gemeente Roermond) en RWS hebben op
22 augustus 2000 een bestuursovereenkomst gesloten met het oog op de aanleg van de A73-Zuid. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van deze overeenkomst zal de gemeente verzoeken van derden om vergoeding van schade die een rechtstreeks gevolg zijn van de door de gemeente ingevolge artikel 4 van de overeenkomst genomen besluiten en die direct verband houden met de in artikel 2 van de overeenkomst genoemde werken, ter behandeling volgens de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (de Regeling) doorsturen aan RWS. In het tweede lid van dit artikel is aangegeven dat RWS een beoordelingscommissie zal benoemen voor de afhandeling van schades als bedoeld in het eerste lid. Na advisering beslist RWS over de bijdrage aan een mogelijke vergoeding, waarna de gemeente ingevolge artikel 6, tweede lid, onder c, van de bestuursovereenkomst, een besluit neemt over de schadevergoeding. Ook verzoeken om vergoeding van planschade worden overeenkomstig artikel 4, eerste en tweede lid, doorgezonden, met dien verstande dat enkel de procedurele bepalingen in de Regeling op deze verzoeken van toepassing zijn. De besluiten in artikel 4 zijn de benodigde besluiten op grond van de Wegenverkeerswet en de Wegenwet. De werken in artikel 2 zijn de aanleg van de A73 en de daarbij behorende tunnel bij Swalmen en bijbehorende werken, met uitzondering van de verplaatsing van de spoorlijn.
1.2
Eisers hebben het college op 15 april 2010 verzocht om vergoeding van de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de aanleg van de A73, aan de voorzijde van hun woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . Zij zijn weliswaar op 5 januari 2009 verhuisd (naar [adres 2] te [woonplaats] ) maar zijn nog steeds eigenaar van [adres 1] . Eisers hebben zowel verzocht om vergoeding van planschade als om compensatie van uitvoeringsschade en nadeelcompensatie in verband met de aanleg van de Rijksweg A73-Zuid. Zij verzoeken om vergoeding van uitvoeringsschade ter hoogte van € 5.000,00, vergoeding van schade in verband met de verhuizing en emotionele schade ter hoogte van € 5.000,00 en vergoeding van planschade ter hoogte van € 76.410,00.
1.3
Het college heeft zich laten adviseren door een schadebeoordelingscommissie bestaande uit mr. ing. A.C.M.M. van Heesbeen van adviesbureau Gloudemans te Rosmalen (verder: de schadecommissie). Van Heesbeen is benoemd als planschadebeoordelingscommissie door de gemeente Swalmen. In het advies van de schadecommissie is aangegeven dat hij is benoemd door RWS. Op basis van dit advies heeft het college eisers een planschadevergoeding toegekend van € 8.000,00 en is het verzoek om vergoeding van uitvoeringsschade afgewezen.
1.4
Het oude planologische regime op de relevante gronden wordt gevormd door het bestemmingsplan “Buitengebied”, dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Swalmen op 22 maart 1990. Het schadeveroorzakende nieuwe planologische regime is het bestemmingsplan “Rijksweg 73, Zuid” dat in werking is getreden op 4 april 2002. Ten behoeve van de afsluiting van spoorwegovergang Middelhoven is door de gemeenteraad van Swalmen op 27 februari 2003 een verkeersbesluit genomen.
formele argumenten
2.1
Het college heeft als eerste verweer gesteld dat zij niet ingaat op beroepsgronden die niet eerder in de bezwaarfase naar voren zijn gebracht.
2.2
De rechtbank overweegt dat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, geen rechtsregel eraan in de weg staat, dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van dat besluit zijn aangevoerd en die niet als zodanig in bezwaar naar voren zijn gebracht. De rechtbank zal deze nieuwe beroepsgronden dan ook wel accepteren en in behandeling nemen. De hieronder aangehouden nummering van de beroepsgronden komt overeen met de door eisers gehanteerde nummering in de aanvulling van het beroep van 10 september 2015.
3.1
Als eerste beroepsgrond voeren eisers aan dat het bestreden besluit 1 is ondertekend door een burgemeester die ten tijde van het bestreden besluit 1 niet meer werkzaam was.
Het college erkent dat de ondertekening van het bestreden besluit 1 onjuist is, maar stelt dat sprake is van een kennelijke verschrijving. Hiertoe verwijst het college naar een collegevoorstel dat op 21 mei 2013 is aangenomen door het college.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk dat de ondertekening van het bestreden besluit niet klopt, omdat de genoemde burgemeester op dat moment niet meer werkzaam was. Blijkbaar is gebruik gemaakt van een verkeerde digitale handtekening en is de verkeerde naam genoemd. Dit beschouwt de rechtbank als een kennelijke verschrijving. De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het gebrek leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het college het bestreden besluit 1 voor haar rekening heeft genomen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1230).
4.1
Eisers betwisten in de derde beroepsgrond onder meer dat het mogelijk is om de bevoegdheid tot het beslissen over een verzoek om nadeelcompensatie over te dragen van RWS aan de gemeente. Het is niet aan het college om een besluit te nemen over de uitvoeringsschade.
4.2
Het college stelt dat, nu het verzoek aan haar is gericht, zij ook over het verzoek mag beslissen. Zeker nu het verzoek schade door de uitvoering van een project betreft dat door een gemeentelijk bestemmingsplan mogelijk is gemaakt.
4.3
RWS en de gemeente Swalmen hebben beoogd om door middel van een bestuursovereenkomst de bevoegdheid van RWS om te beslissen op een verzoek om nadeelcompensatie over te dragen aan de gemeente Swalmen. Ook al is RWS uit hoofde van de overeenkomst niet gehouden om meer te vergoeden dan de door haar zelf bepaalde eigen bijdrage, de uiteindelijke beslissing over de hoogte van de nadeelcompensatie wordt op basis van de bestuursovereenkomst door het college genomen en niet door RWS. De verantwoordelijkheid over deze beslissing ligt op basis van de bestuursovereenkomst bij het college en niet bij RWS. De vraag is of deze overdracht van bevoegdheden is toegelaten. De Regeling is een beleidsregel ter uitvoering van de bevoegdheid van RWS om een schadebesluit te nemen op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb voorzag ten tijde van de indiening van het verzoek om nadeelcompensatie van eisers, (en voorziet nog altijd) niet in de mogelijkheid van delegatie van de bevoegdheid te beslissen op een verzoek om een schadebesluit. Van een besluit ten behoeve van een bijzondere regeling op basis van artikel 94 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) tussen het Rijk en de gemeente Swalmen is niet gebleken. De Wgr biedt niet de mogelijkheid om langs een andere dan in de Wgr beschreven weg de bevoegdheid van een rijksoverheid aan een gemeentelijke overheid over te dragen. Nu er geen wettelijke grondslag kan worden gevonden voor de overdracht van de bevoegdheid, is deze overdracht volgens de rechtbank niet rechtmatig. De door eisers gevorderde tijdelijke en permanente uitvoeringsschade als gevolg van de aanleg van de A73 en het gebruik van de A73, kunnen niet worden toegerekend aan door de gemeente Swalmen genomen verkeersbesluiten. RWS was bevoegd hierover te beslissen en niet het college. Het college is slechts bevoegd te beslissen over nadeelcompensatie als gevolg van door de gemeente genomen besluiten op grond van de Wegenwet en de Wegenverkeerswet. De enkele omstandigheid dat een verzoek bij het college is ingediend, maakt niet dat het college bevoegd is op dat verzoek te beslissen. Het college had het verzoek in zoverre moeten doorzenden aan RWS. Het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op gevorderde tijdelijke en permanente uitvoeringsschade als gevolg van de aanleg van de A73 en het gebruik van de A73, is daarom eveneens onbevoegd genomen. Deze beroepsgrond slaagt.
4.5
Aangezien RWS het bestreden besluit 1 heeft bekrachtigd in bestreden besluit 2, zal de rechtbank hieronder inhoudelijk ingaan op de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie van de gevorderde tijdelijke en permanente uitvoeringsschade als gevolg van de aanleg van de A73 en het gebruik van de A73.
5.1
Eisers verzetten zich ook tegen de wijze van afwikkeling van hun verzoek om planschade. Zij zien RWS als een bevooroordeelde partij. Het is vreemd dat planschadeclaims gerelateerd aan de A73 met toepassing van de procedurele bepalingen van de Regeling worden afgewikkeld en overige planschadeclaims met toepassing van de geldende planschadeprocedureverordening. In het verlengde hiervan zijn eisers het niet eens met de samenstelling van de adviescommissie (feitelijk de benoeming van Van Heesbeen als adviseur). Zij hebben ten onrechte geen inspraak gehad in de benoeming van de adviseur en hebben geen mogelijkheid gehad deze te wraken. In dit verband wijzen zij er op dat het college en RWS elkaar tegenspreken over de vraag wie nu eigenlijk Van Heesbeen heeft benoemd en hoe de planschadebeoordelingscommissie is samengesteld. Verder heeft de beoordeling niet plaatsgevonden conform de geldende planschadeprocedureverordening omdat de termijn niet in acht is genomen en is het pand niet van binnen bezichtigd (beroepsgronden 2, 3, 4), aldus eisers.
5.2
Verweerders hebben aangegeven dat de gemeenteraad van Swalmen op voordracht van RWS leden voor de schadecommissie voor de A73 Zuid heeft benoemd waaronder Van Heesbeen. Er was volgens verweerders sprake van een dubbele bezetting waarmee wordt bedoeld dat Van Heesbeen enerzijds als adviseur in kader van de planschadebeoordeling optrad en anderzijds als adviseur in kader van het verzoek om nadeelcompensatie. Het college is verder van mening dat het enkele gegeven dat leden van de schadecommissie zijn benoemd op voordracht van RWS niet betekent dat deze leden niet meer objectief kunnen adviseren. Het college wijst er op dat geen enkele relatie bestaat tussen de leden en RWS. Volgens het college hebben eisers voldoende gelegenheid gehad hun mening te uiten over de wijze van advisering door de schadecommissie. Het college erkent dat geen gelegenheid is geboden om Van Heesbeen te wraken en dat geen gevolg is gegeven aan artikel 4 van de planschadeprocedureverordening Roermond 2008 (de Verordening).
5.3
Artikel 6.1.3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) verplicht het bestuursorgaan in beginsel tot aanwijzing van een adviseur, die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing.
Ingevolge artikel 6.1.1.1, aanhef en onder c, van het Bro, wordt onder adviseur verstaan: een persoon of commissie, die geen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, en die belast is met de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking.
5.4
In artikel 4 van de Verordening is bepaald dat na de verstrekking van de opdracht aan één of meer adviseurs, het college de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en derde- belanghebbenden, in de gelegenheid stelt om, binnen twee weken nadat het college daarvan schriftelijk mededeling heeft gedaan, een schriftelijk en gemotiveerd verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs in te dienen.
5.5
Indien een bestuursorgaan zich ter onderbouwing van een besluit op een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade beroept op een advies van een onafhankelijke deskundige, ligt het op de weg van dit bestuursorgaan zich te vergewissen van de onpartijdigheid van de geraadpleegde deskundige. Een aanvrager mag er in beginsel op vertrouwen dat een bestuursorgaan hieraan voldoet. Hierbij is van belang dat een bestuursorgaan beter in staat is dan een aanvrager om na te gaan of de (beoogd) adviseur en/of zijn kantoorgenoten het bestuursorgaan, de rechtspersoon waarvan het bestuursorgaan deel uitmaakt en/of een ander bestuursorgaan dat deel uitmaakt van dezelfde rechtspersoon in het nabije verleden hebben geadviseerd en/of bijgestaan in juridische procedures. Wanneer de schijn is gewekt dat de door het bestuursorgaan benoemde planschadeadviseur niet onpartijdig is, mag het bestuursorgaan het advies van deze adviseur niet aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval de schijn van partijdigheid gewekt door de schadecommissie. Door de schadecommissie wordt zelf aangegeven dat zij is benoemd door RWS, de derde-belanghebbende in de planschadezaak. Ook de secretaris van de adviescommissie, de heer mr. S. Berns, heeft zich in een brief van 9 maart 2011 in soortgelijke termen uitgelaten. Hiervoor hebben verweerders geen verklaring kunnen geven. De enkele omstandigheid dat de schadecommissie ook is benoemd door de gemeente Swalmen als adviseur in planschadezaken, sluit niet uit dat de schadecommissie door RWS is benoemd. Dit is volgens de rechtbank niet juist, nu RWS een mogelijke derde-belanghebbende is ten aanzien van het planschadeverzoek van eisers. Het geeft geen pas dat een derde-belanghebbende inspraak heeft bij de benoeming van de planschadebeoordelingscommissie, laat staan dat deze derde-belanghebbende de planschadebeoordelingscommissie benoemt. Hierbij is extra wrang dat het college eisers niet in de gelegenheid heeft gesteld de schadecommissie te wraken. De overige, door eisers genoemde redenen voor twijfel, namelijk de rollen van J.E.M.F Jacobs en mr. S. Berns en de betrokkenheid van Van Heesbeen bij eerdere beoordelingen van planschade, behoeven geen nadere bespreking. Omdat de schijn van partijdigheid is gewekt, mag het college het advies van de schadecommissie niet aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen.
eerste tussenconclusie
6. Gelet op het hierboven gegeven oordeel, komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking. Gronden 9 en 10 in het beroep van eisers met betrekking tot de vraag of het college zich teveel heeft laten leiden door het advies van de schadecommissie kunnen buiten beschouwing blijven.
7.1
Gelet op de lange duur van de procedure en met het oog op een finale geschilbeslechting heeft de rechtbank aanleiding gezien om de StAB in te schakelen. Op basis van dit advies, de door eisers aangevoerde relevante inhoudelijke kritiek en argumenten in het beroepschrift, alsmede de reactie van eisers op het advies van de StAB, zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding verder beoordelen. RWS en het college hebben zich geconformeerd aan het StAB advies. Eisers hebben wel inhoudelijk gereageerd op onderdelen van het StAB advies.
7.2
De rechtbank zal eerst de algemene kritiek van eisers op het StAB advies bespreken.
Eisers merken terecht op dat zij door de rechtbank niet in de gelegenheid zijn gesteld om zienswijzen te geven op de geformuleerde vragen aan de StAB. Zij zouden dan wel aandacht hebben gevraagd voor het aspect luchtkwaliteit. Dat heeft de rechtbank echter ook gedaan door te vragen bij de beantwoording van de vragen in het bijzonder aandacht bestreden aan de schade als gevolg van de mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorts zijn eisers het niet eens met de opmerking dat kan worden uitgegaan van de waarde van de woning in de oude planologische situatie, die door Van Heesbeen is vastgesteld. De StAB heeft echter in het advies geen uitlatingen gedaan omtrent de waarde van de woning in de oude planologische situatie. Daarom gaat de rechtbank aan deze kritiek voorbij.
7.3
De beoordeling van het verzoek zal gebeuren aan de hand van de door eisers benoemde schadeposten: planschade, tijdelijke uitvoeringsschade, permanente uitvoeringsschade en immateriële schade.
planschade
8.1
De rechtbank heeft de volgende vragen gesteld aan de StAB met betrekking tot de omvang van de door eisers geleden planschade:
  • Wat is de omvang van het planologisch nadeel vanwege de planologische wijziging ten behoeve van de A73-Zuid en de bijbehorende infrastructurele wijzigingen?
  • Kunt u bij de beantwoording van deze vragen in het bijzonder aandacht besteden aan de schade als gevolg van de mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit?
8.2
De StAB heeft het oude bestemmingsplan “Buitengebied”, zoals vastgesteld op 22 maart 1990, vergeleken met het schadeveroorzakende bestemmingsplan “Rijksweg 73, Zuid”, zoals vastgesteld op 22 maart 2001. Dit is een andere vergelijking dan in het rapport van Van Heesbeen. Het schadeveroorzakende bestemmingsplan is op 4 april 2002 in werking getreden en op 13 november 2002 onherroepelijk geworden. De voormalige woning van eisers is direct gebouwd aan de Parallelweg. Aan de overzijde van de weg (op 75 meter afstand) lag een spoorwegbestemming. Achter de spoorlijn ligt het centrum van Swalmen. Tot aan de spoorwegbestemming golden een woonbestemming en een agrarische bestemming. Op de spoorwegbestemming was ook een geluidsscherm mogelijk. Onder het nieuwe bestemmingsplan schuift de spoorwegbestemming 30 meter op richting het perceel van eisers. Deze bestemming komt overeen met de spoorwegbestemming in het oude plan, zij het dat het gehele bestemmingsvlak nu is gesitueerd ter plaatse van gronden die voorheen een agrarische of woonbestemming hadden. Op ongeveer 62 meter afstand van de spoorwegbestemming is de snelweg geprojecteerd, met de bestemming “1 –V1-“. Deze strook van ongeveer 45-48 meter is bestemd voor de aanleg van de snelweg en de op de plankaart aangegeven tunnel, met landschappelijke voorzieningen. Ter hoogte van de woning van eisers is de snelweg gesitueerd in een tunnel. De tunnelmond ligt op een afstand van ongeveer 140 meter van het perceel. De bovenkant van de tunnel heeft dezelfde hoogte als de Parallelweg. De StAB concludeert (kort samengevat) dat sprake is van een planologisch nadeel ten aanzien van de aspecten lichthinder, wijziging van het karakter van de omgeving, trillingshinder, geluidhinder en luchtkwaliteit. Van Heesbeen heeft het aspect lichthinder niet als planologisch nadeel gekwalificeerd. De StAB beschouwt (anders dan Van Heesbeen) de afsluiting van de spoorwegovergang Middelhoven niet als een planologische wijziging maar het gevolg van het door de gemeenteraad van Swalmen op 27 februari 2003 genomen verkeersbesluit. De StAB heeft de woning van eisers niet getaxeerd.
9.1
Eisers verzetten zich tegen deze beschrijving van de bouwmogelijkheden op de percelen tegenover hen. Zij zijn van mening dat deze bouwwerken met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nimmer zouden worden gerealiseerd om de volgende redenen. Omdat reeds in 1985 het tracé van de A73 bekend was, is zeker dat grondeigenaren niet meer gaan bouwen, zeker als zij toch gedeeltelijk zouden worden onteigend. Ook is het onwaarschijnlijk dat geluidsschermen langs een spoorlijn worden opgericht als deze toch wordt verplaatst. Eisers merken voorts op dat veel eigenaren particulieren zijn, die geen agrarische bouwwerken konden realiseren. Eisers vinden het daarom voor de hand liggen dat van de feitelijke situatie wordt uitgegaan.
9.2
De StAB heeft de planologische mogelijkheden onder het oude regime beschreven en, hierbij rekening houdende met een maximale planologische invulling aangegeven dat op de tussenliggende gronden met een agrarische bestemming de bouw van onder meer veldschuren, melkstallen en schuilgelegenheden mogelijk was.
9.3
De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) het vaste beoordelingskader voor planschade aangegeven. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van planologische ontwikkelingen op gronden van derden, moet worden uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van die gronden. Slechts als realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken (uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254).
9.4
De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling of iets met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden uitgesloten, de wetenschap over het nieuwe planologische regime geen rol speelt. Het gaat immers om de maximale mogelijkheden onder het oude regime. Ook is niet van belang wie eigenaar is van de gronden. Bij het bepalen van een maximale invulling kan niet worden uitgesloten dat de gronden in eigendom komen van een derde, in dit geval een agrariër, die de bouwmogelijkheden op deze gronden volledig kan gaan benutten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de StAB de invulling van de planologische mogelijkheden onder het oude regime juist heeft ingeschat.
10.1
Met betrekking tot de inschatting van het planologische nadeel merken eisers het volgende op. Eisers zijn van mening dat de StAB ten onrechte verwijst naar de onderzoeksrapporten over geluid en luchtkwaliteit die zijn gebruikt in de bestemmingsplanprocedures. Dit zijn volgens hen algemene rapporten die geen recht doen aan de feiten en omstandigheden van hun zaak. Bovendien is de reële prognose die wordt gehanteerd in deze onderzoeksrapporten niet gelijk aan de prognose bij een maximale invulling van de planologische mogelijkheden onder het nieuwe planologische regime. Er moet volgens hen niet van een reële, maar van een maximale prognose worden uitgegaan. Bij de zesde beroepsgrond in het beroepschrift zijn eisers nog veel dieper ingegaan op vooral de rapportage van Goudappel Coffeng van 31 mei 2011, die is opgemaakt in het kader van de planschadeprocedures. In dit kader stellen zij vraagtekens bij de nauwkeurigheid van het TNO rapport uit juni 2000 dat ten grondslag heeft gelegen aan de planologische wijziging. Zij bespreken hierbij de verkeersintensitiet en vragen aandacht voor een mogelijke overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen bij de tunnelmonden van de A73 nabij hun woning. Eisers verwerpen de rapportage van Goudappel Coffeng en stellen dat voor hun woning een aparte berekening moet worden opgesteld.
10.2
De Afdeling heeft in een uitspraak van 11 september 2013 (ECLI:NL:RVS: 2013:1097) overwogen dat bij het onderzoek naar de omvang van de planologische verslechtering ten aanzien van geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit een vergelijking moet worden gemaakt tussen de maximale gebruiksmogelijkheden onder het oude en die onder het nieuwe planologische regime. Het tot besluiten op een verzoek om planschadevergoeding bevoegde bestuursorgaan dient bij het beoordelen van de maximale gebruiksmogelijkheden onder het nieuwe planologische regime op de peildatum uit te gaan van een reële prognose van het maximaal aantal te verwachten motorvoertuigen per rijstrook en per tijdseenheid en de daarmee gemoeide geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit, met inachtneming van de op die dag bestaande inzichten. Aan de hand daarvan dient te worden onderzocht of die geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit zodanig zijn, dat het nieuwe regime tot een planologische verslechtering met een daaruit voortvloeiende waardevermindering van de woning heeft geleid.
10.3
In het licht van de hierboven geschetste uitspraak van de Afdeling is de rechtbank van oordeel dat eisers ten onrechte bij het bepalen van het planologische nadeel door de schadefactor luchtkwaliteit uitgaan van een maximale prognose in plaats van een reële prognose. Daar waar bij de planologische vergelijking wel wordt uitgegaan van een maximale planologische invulling, ligt dat bij de waardering van het planologische nadeel minder voor de hand. Dit is niet meten met twee maten, zoals eisers lijken te suggereren. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de planologische wijziging zelf zijn de komst van de snelweg en de verschuiving van het spoor namelijk ook getoetst aan milieukwaliteitsnormen over een langere periode op basis van reële prognoses. Een redelijk denkend potentiële koper van de woning zal eveneens uitgaan van een reële prognose van de ontwikkeling van het wegverkeer en niet van een maximale prognose. Daarom kan bij de beoordeling van mogelijke planschade van een andere prognose worden uitgegaan. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat dergelijke planologische wijzingen wel toelaatbaar zijn uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening maar achteraf niet meer uitvoerbaar zijn omdat van een andere prognose wordt uitggegaan. In navolging van de StAB is de rechtbank verder van oordeel dat het niet noodzakelijk is de verslechtering van de luchtkwaliteit op de woning van eisers tot achter de komma te kwantificeren, zoals eisers voorstaan. De StAB heeft terecht opgemerkt dat de juistheid van de rapportages die ten grondslag hebben gelegen aan de onherroepelijke planologische wijziging niet (nogmaals) in het kader van de planschadeprocedure aan de orde kan worden gesteld. Als dat wel zou gebeuren zou achteraf de rechtmatigheid van de onherroepelijke planologische wijziging in twijfel kunnen worden getrokken. Dat kan niet in de planschadeprocedure, die immers uitgaat van de rechtmatigheid van het schadeveroorzakende besluit. De rechtbank maakt hierbij de kanttekening dat de omstandigheid dat wordt voldaan aan een milieukwaliteitsnorm niet automatisch impliceert dat eisers géén schade hebben. De toename van overlast, ook al is deze binnen de normen, kan leiden tot een waardevermindering.
10.4
De StAB heeft, gelet op de kritiek van eisers, het rapport van Goudappel Coffeng beoordeeld. De StAB heeft dat rapport niet verworpen en ook niet omarmd. De StAB is van mening dat een planologisch nadeel door een nadeligere luchtkwaliteit ontstaat als gevolg van het spoor dat dichterbij komt, alsmede als gevolg van de snelweg - in het bijzonder de tunnelmonden op een afstand van 140 meter van de woning van eisers -, ook al wordt aan de luchtkwaliteitsnormering voldaan. In de kritiek van eisers ziet de rechtbank geen aanleiding het StAB advies niet te volgen. Anders dan eisers veronderstellen heeft de StAB wel degelijk de gezondheidsrisico’s als gevolg van de verslechtering van de luchtkwaliteit in het advies betrokken.
11.1
Eisers hebben ten aanzien van de bepaling van de omvang van het planologische nadeel gesteld dat de StAB de schadepost lichthinder te beperkt opvat door lichtbronnen buiten de directe zichtlijnen van het spoorwegstation en de tunnelmondingen niet mee te nemen.
11.2
Desgevraagd heeft de StAB ter zitting aangegeven dat de door eisers genoemde lichtbronnen van de snelweg wel zijn meegenomen en dat lichthinder vanwege het spoorwegstation ook in een oude planologische situatie in soortgelijke mate kon optreden.
11.3
De rechtbank is van oordeel dat de StAB hiermee de kritiek van eisers op dit onderdeel voldoende heeft weerlegd.
12.1
Eisers hebben in de beroepsgrond 7 kritiek geuit op de waardebepaling van hun woning in de oude planologische situatie. Naast de kritiek op de samenstelling van de commissie die het oorspronkelijke advies heeft opgesteld, merken zij op dat de woning slechts is opgenomen door de secretaris Berns en niet door Van Heesbeen of de taxateur Jacobs. Zij stellen voorts vraagtekens bij de deskundigheid van Jacobs. Zij hebben kritiek op de gehanteerde maximale planologische invulling. Zij pleiten voor een vaststelling van de waarde van hun woning overeenkomstig de door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vastgestelde WOZ-waarde in een uitspraak van 25 april 2007 (kenmerk 07/00287) op een bedrag van € 174.891,00
12.2
De schadecommissie heeft de waarde van de woning in de oude planologische situatie vastgesteld op een bedrag van € 150.000,00. De StAB heeft de waarde van de woning in de oude planologische situatie niet vastgesteld. Ter zitting heeft de StAB aangegeven dat taxaties van woningen in planschadezaken een onzekerheidsmarge kennen van 10%.
12.3
De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer van de WOZ-waarde op de peildatum kan worden uitgegaan, omdat deze is gebaseerd op de waarde van de woning in de feitelijke situatie, zonder rekening te houden met de maximale planologische invulling. Anderzijds kan niet zonder meer worden uitgegaan van de taxatie door de schadecommissie. Daargelaten hetgeen hierboven is geoordeeld over de onafhankelijkheid van de schadecommissie, zijn er voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de eigenlijke taxatie niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden, omdat slechts de secretaris de woning van binnen heeft opgenomen.
12.4
De rechtbank heeft vervolgens partijen voorgehouden hoe zij staan tegenover een vaststelling van de waarde van de woning in goede justitie en uit te gaan van het gemiddelde van beide waardes. Het college kan zich hierin vinden. Eisers hebben zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Onder deze omstandigheden en gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, stelt de rechtbank de waarde van de woning in de oude planologische situatie in goede justitie vast op een bedrag van € 162.500,00. Dat is het gemiddelde van de door eisers en de schadecommissie genoemde waardes en ligt binnen de door de StAB genoemde onzekerheidsmarge.
13. De omvang van het planologische nadeel zal de rechtbank aan het einde van de uitspraak behandelen.
schade door afsluiten spoorwegovergang Middelhoven
14.1
Eisers hebben aandacht gevraagd voor deze schadepost en een berekening van de hierdoor geleden schade gemaakt. Zij maken naast waardevermindering van hun woning aanspraak op vergoeding van omrijschade ter hoogte van € 7.250,00.
14.2
Het college heeft oorspronkelijk in navolging van de schadecommissie de hieruit voortvloeiende schade als planschade beschouwd.
14.3
De StAB heeft aangegeven dat deze schade niet voortvloeit uit een planologische wijziging, omdat zowel binnen het oude als het nieuwe planologische regime de aanleg van een spoorwegovergang mogelijk is. De schade wordt volgens de StAB veroorzaakt door het verkeersbesluit van de gemeenteraad van Swalmen tot afsluiting van de spoorwegovergang. Het college heeft dit niet onderkend en heeft verzuimd hierop te beslissen.
De StAB is al wel ingegaan op de schade als gevolg van het verkeersbesluit. Deze heeft een toename van verkeer over de Parallelweg tot gevolg en daaruit voortvloeiende overlast door geluid, trillingen en verkeer. De StAB merkt eveneens op dat de afstand van de woning van eisers tot het centrum van Swalmen wat langer is geworden en dat de woning enigszins geïsoleerd is komen te liggen. De StAB heeft aangegeven dat schade resulteert in een waardevermindering van de woning, die apart moet worden getaxeerd.
14.4
De rechtbank realiseert zich terdege dat de bevoegdheid om een schadebesluit te nemen over schade als gevolg van het verkeersbesluit van de gemeenteraad van Swalmen rust bij de gemeenteraad van Roermond en niet het college. Uit oogpunt van finale geschilbeslechting acht de rechtbank het evenwel opportuun om de schade vast te stellen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het bestreden besluit het college - weliswaar onder de verkeerde noemer - zich wel heeft uitgelaten over de vergoeding van de schade als gevolg van de afsluiting van de spoorwegovergang.
Ofschoon de schadecommissie de verkeerde oorzaak ten grondslag legt aan de waardevermindering van de woning door het afsluiten van de spoorwegovergang Middelhoven, valt niet op voorhand in te zien dat de schadecommissie de hieruit voortvloeiende waardevermindering onjuist heeft gewaardeerd. Eisers hebben hier nauwelijks kritiek op geuit.
14.5
Ten aanzien van de door eisers berekende omrijschade overweegt de rechtbank dat de berekening van de extra afstand door het college niet is betwist. Een kapitalisatiefactor van 25 jaar acht de rechtbank niet redelijk. In dit soort gevallen wordt een kapitalisatiefactor van 10 jaar gehanteerd (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA8139). Dat resulteert in een extra aantal kilometers van 4.500 per jaar. De door eisers gehanteerde kilometervergoeding van € 0,50 per kilometer acht de rechtbank teveel. Een vergoeding van € 0,25 per kilometer acht de rechtbank redelijk. De rechtbank stelt de vergoeding voor omrijschade aldus vast op een bedrag van € 1.125,00.
nadeelcompensatie
15.1
De rechtbank heeft de volgende vragen gesteld aan de StAB met betrekking tot nadeelcompensatie:
  • Wat is de omvang van de schade vanwege de werkzaamheden en realisering van de A73-Zuid en de bijbehorende infrastructurele wijzigingen?
  • Kunt u bij de beantwoording van deze vragen in het bijzonder aandacht besteden aan de schade als gevolg van de mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit?
15.2
Eisers maken aanspraak op vergoeding van tijdelijke uitvoeringsschade door overlast en permanente uitvoeringsschade in de vorm van schade als gevolg van een verslechtering van de kwaliteit van de leefomgeving (luchtkwaliteit) en fysieke schade aan hun woning.
tijdelijke uitvoeringsschade door werkzaamheden
16.1
Anders dan de schadecommissie heeft de StAB de tijdelijke uitvoeringsschade, dat wil zeggen de tijdelijke overlast die eisers hebben ondervonden door de werkzaamheden op basis van een overzicht van de werkzaamheden vastgesteld. De StAB heeft hierbij gekozen voor een forfaitaire vergoeding van € 500,00 per half jaar over de periode van daadwerkelijke overlast. Deze periode duurde afgerond 6 jaar. Dat resulteert in een schade van € 6.000,00. Omdat een deel van de hinder behoort tot het normaal maatschappelijk risico (in de vorm van een periode van één jaar) heeft de StAB de tijdelijke uitvoeringsschade door overlast van de werkzaamheden aan de A73 begroot op een bedrag van € 5.000,00.
16.2
Eisers hebben zich aan dit bedrag geconformeerd.
16.3
RWS heeft het besluit van het college overgenomen. Dit besluit is uiteindelijk gebaseerd op het advies van de schadecommissie. De commissie heeft gesteld dat alle overlast tot het normaal maatschappelijk risico van eisers behoort, omdat slechts overdag is gewerkt en de heiwerkzaamheden aan de tunnelbak met trillinghinder maar enkele maanden hebben geduurd. RWS heeft niet gereageerd op het advies van de StAB.
16.4
De rechtbank is van oordeel dat de schadecommissie ten onrechte er van uitgaat dat iedere overlast door werkzaamheden overdag tot het normaal maatschappelijk risico behoort. Ook werkzaamheden overdag kunnen zodanige overlast veroorzaken dat nadeelcompensatie hiervoor op zijn plaats is. Er hebben twee grote infrastructurele projecten plaatsgevonden (de verschuiving van de spoorlijn en de aanleg van de snelweg). Deze vinden op korte afstand plaats van het perceel van eisers. Met de StAB is de rechtbank van oordeel dat de hieruit voortvloeiende schade niet geheel tot het maatschappelijk risico kan behoren. De rechtbank maakt uit het StAB advies op dat de daadwerkelijke werkzaamheden (en daarmee de daadwerkelijke overlast) in totaal 6 jaar hebben geduurd. Een forfaitaire vergoeding van
€ 500,00 per half jaar acht de rechtbank redelijk. De rechtbank zal hier bij de vaststelling van de tijdelijke uitvoeringsschade door werkzaamheden dan ook van uitgaan en uitgaan van het door de StAB genoemde eindbedrag (€ 5.000,00).
permanente uitvoeringsschade.
17.1
Eisers hebben het voegwerk van hun woning relatief kort (vijf jaar) voor aanvang van de werkzaamheden aan de A73 laten vervangen. Zij stellen dat door langsrijdend werkverkeer van en naar de bouwplaats van de A73 het nieuwe voegwerk heeft losgelaten met schade aan de woning als gevolg. Zij vorderen hiervoor een bedrag van € 5.000,00.
17.2
De StAB heeft in het advies aangegeven dat de schadecommissie terecht heeft geoordeeld dat de schade bestaande uit loslatend voegwerk niet als planschade voor vergoeding in aanmerking komt. Als deze schade al het gevolg is van de werkzaamheden, dan komt zij voort uit onrechtmatig handelen bij de uitvoering van het project.
17.3
De rechtbank overweegt, in navolging van de StAB en gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3736), dat de geclaimde schade geen planschade oplevert.
17.4
Eisers vorderen deze schadepost evenwel niet als planschade maar als uitvoeringsschade. Daarvoor is het volgende van belang. Onder de Regeling is alleen vergoeding van schade als gevolg van een rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende taak mogelijk. Naar de rechtbank begrijpt, stellen eisers dat de schade niet is veroorzaakt door een uitvoeringsfout, maar simpelweg door trillingen als gevolg van de bouwwerkzaamheden (het aanbrengen van damwandelementen), alsmede door het werkverkeer dat gedurende de uitvoering van de werkzaamheden aan de A73 enige tijd intensiever van de Parallelweg gebruik heeft gemaakt. De enkele omstandigheid dat schade is ontstaan aan de woning van eisers, maakt nog niet dat RWS onrechtmatig heeft gehandeld. Eisers stellen zelf echter ook dat RWS het risico op trillingschade door bouwwerkzaamheden heeft onderkend en bewust dit risico heeft genomen door niet een andere bouwmethode voor te schrijven. Feitelijk verwijten eisers RWS dat onzorgvuldig is gehandeld. En ook al vindt dit handelen plaats ter uitvoering van vergunde werkzaamheden, onder deze omstandigheden is in dat geval sprake van onrechtmatig handelen. Dat betekent dat de schade, voor zover veroorzaakt door trillingen door bouwwerkzaamheden niet voor vergoeding uit hoofde van de Regeling in aanmerking komt.
Dit is anders voor schade door passerend werkverkeer. De rechtbank ziet niet in wat hier onrechtmatig aan is dan wel op welke wijze RWS of de onder haar verantwoordelijkheid werkende aannemers onzorgvuldig hebben gehandeld door over de Parallelweg te rijden. Dat neemt niet weg dat eisers wel aannemelijk moeten maken dat alle schade is veroorzaakt door het passerend vrachtverkeer en niet door een andere oorzaak. De StAB heeft hierover geen uitlatingen gedaan. Een schade-expert van de aansprakelijkheidsverzekeraar van RWS heeft geen causaal verband kunnen vaststellen. Uit de foto’s van de werkzaamheden door eisers blijkt wel dat er met zeer zwaar verkeer op korte afstand van de woning is gewerkt. Nu eisers onweersproken hebben gesteld dat kort voor aanvang van de werkzaamheden voegwerkzaamheden aan de woning zijn uitgevoerd en niet in geschil is dat sprake is van loslatend voegwerk, acht de rechtbank een causaal verband tussen trillingen als gevolg van het werkverkeer en het loslatend voegwerk voldoende aannemelijk. Dat betekent dat de schade, voor zover veroorzaakt door trillingen vanwege passerend werkverkeer wel voor vergoeding uit hoofde van de Regeling in aanmerking komt. De omvang van de schade is onduidelijk. Eisers hebben op de tweede zitting aangegeven dat het voegwerk destijds een bedrag van circa € 1.000,00 heeft gekost maar maken ook aanspraak op vochtschade. Nu slechts een deel van de schade voor vergoeding uit hoofde van de Regeling in aanmerking komt en niet valt vast te stellen welk deel door werkverkeer en welk deel door bouwwerkzaamheden wordt veroorzaakt, zal de rechtbank in goede justitie een bedrag bepalen dat RWS als compensatie voor de schade door werkveer moet vergoeden. De rechtbank acht een bedrag van € 500,00 redelijk.
18.1
Naast de fysieke schade aan de woning vorderen eisers ook permanente uitvoeringsschade als gevolg van het in gebruik zijn van de A73 en de nabijgelegen spoorlijn. De spoorlijn ligt zo dichtbij dat passagiers kunnen binnenkijken. Bovendien ondervinden eisers geluidhinder en lichthinder. Eisers vorderen onder de noemer uitvoeringsschade eveneens de schade als gevolg van de verslechtering van hun leefomgeving, in het bijzonder de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierdoor is hun woning onverkoopbaar geworden en daarmee waardeloos.
18.2
De StAB heeft deze schadepost niet apart in kaart gebracht.
18.3
Naar het oordeel van de rechtbank is de door eisers gevorderde schade niet het gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden aan de A73 of de daarmee gepaard gaande verkeersbesluiten en evenmin het gevolg van de afsluiting van de spoorwegovergang Middelhoven. De gestelde schade wordt uitsluitend veroorzaakt door de planologische wijziging die de aanleg van de A73 en de verplaatsing van de spoorlijn mogelijk heeft gemaakt. Een andere uitleg zou er bovendien toe leiden dat dezelfde schade twee keer zou kunnen worden gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de door eisers als ‘permante uitvoeringsschade’ gevorderde waardevermindering van hun woning naast de vergoeding van planschade.
immateriële schade
19.1
Eisers vorderen al in hun primaire verzoek vergoeding van geleden immateriële schade. Desgevraagd hebben eisers ter zitting aangegeven dat deze schade mede wordt veroorzaakt door de lange duur van de procedure en dat zij in deze procedure om vergoeding van deze schade verzoeken. De rechtbank vat dit verzoek daarom op als een beroep op overschrijding van de redelijke termijn.
19.2
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden, nu ruim 4 jaar is verstreken na ontvangst van het bezwaarschrift. Aangezien in dit geval het besluit op de aanvraag bekend is gemaakt vóór 1 februari 2014, is op de behandeling van het bezwaar en het beroep nog het recht van toepassing zoals dat tot die datum gold, gelet op rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:188). Dit betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste 5 jaar redelijk is, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste 1 jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste 2 jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste 2 jaar mag duren. Het bezwaarschrift dateert van 23 oktober 2012. Binnen één jaar daarna is het bestreden besluit 1 genomen. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot aan de uitspraak is 4 jaar en 7 maanden verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn, van in deze procedure 3 jaar, met 1 jaar en 7 maanden is overschreden. Uitgaande van een tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, hebben eisers recht op vergoeding van een bedrag van € 2.000,00. Ofschoon het een zeer complexe zaak betreft, is de termijnoverschrijding niet daardoor veroorzaakt. Deze is het gevolg van de late verwijzing door de rechtbank Limburg. Daarom is de redelijke termijnoverschrijding de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) (verder: de Staat) toe te rekenen. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:73 van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, de Staat , wegens overschrijding van de redelijke termijn veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.000,00 aan eisers, als vergoeding van de door hen geleden immateriële schade.
tweede tussenconclusie
20. De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat de volgende schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen:
  • De planschade dient te worden betaald door het college en zal hieronder worden vastgesteld;
  • De schade door afsluiting spoorwegovergang Middelhoven dient te worden betaald door de gemeente Roermond en bedraagt € 1.125,00 ter vergoeding van omrijschade, vermeerderd met een deel dat hieronder zal worden vastgesteld;
  • De tijdelijke uitvoeringsschade dient te worden betaald door RWS en bedraagt
  • De fysieke uitvoeringsschade door werkverkeer dient te worden betaald door RWS en bedraagt € 500,00;
  • De immateriële schade dient te worden betaald door de Staat en bedraagt € 2.000,00.
De overige gevorderde schade komt niet voor vergoeding in aanmerking en zal worden afgewezen.
21. Ten aanzien van de hoogte van voor vergoeding in aanmerking komende planschade heeft de rechtbank de StAB ter zitting gevraagd om de planschade in combinatie met de overige schade als gevolg van de afsluiting van de spoorwegovergang Middelhoven uit te drukken in een percentage waardevermindering. De StAB heeft als percentage genoemd acht procent. De rechtbank acht dit percentage redelijk. Uitgaande van een waarde van de woning op de peildatum van € 162.500,00 stelt de rechtbank deze gecombineerde schade vast op een bedrag van € 13.000,00.
conclusie
22. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit 1 van het college alsmede het bestreden besluit 2 van RWS. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en zal zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal bepalen dat eisers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, te betalen door RWS van een bedrag van
€ 5.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2010. De rechtbank zal bepalen dat eisers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, te betalen door college van een bedrag van € 14.125,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2010. De rechtbank zal voorts de Staat veroordelen om aan eisers te betalen een bedrag van € 2.000,00 als schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
23. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten bestaan uit reiskosten, ten bedrage van € 61,86.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2;
- herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat eisers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, te betalen door RWS van een bedrag van € 5.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2010;
  • bepaalt dat eisers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, te betalen door college van een bedrag van € 14.125,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2010;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 2000,00;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 61,86.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.